OPMERKING(Vervolgd)
• Breng geen coatings die een
vochtaantrekkend effect hebben of
andere coatings aan op de onderzijde
van het midden van de achterbumper.
• Parkeer de auto niet in de buurt van
objecten die kunnen bewegen en in
contact kunnen komen met de
onderzijde van het midden van de
achterbumper, zoals gras of bomen.
Als de auto enige tijd geparkeerd is in
de buurt van objecten die kunnen
bewegen en in contact kunnen
komen met de onderzijde van het
midden van de achterbumper, zoals
gras of bomen, werkt de sensor
regeling voetbediening mogelijk niet.
Verplaats in dat geval de auto en
controleer vervolgens of de sensor
regeling voetbediening werkt. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de sensor
niet werkt.
• Stel de sensor regeling voetbediening
en zijn omgeving niet bloot aan
krachtige schokken. Als de sensor
regeling voetbediening of zijn
omgeving blootgesteld zijn aan
krachtige schokken, werkt de sensor
regeling voetbediening mogelijk niet
goed meer. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de sensor
regeling voetbediening in de
volgende situaties niet werkt.
– De sensor regeling voetbediening of
zijn omgeving zijn blootgesteld aan
krachtige schokken.
– Er zitten krassen of beschadigingen
op de onderzijde van het midden
van de achterbumper.
OPMERKING(Vervolgd)
• Demonteer de achterbumper niet.
• Breng geen stickers aan op de
achterbumper.
• Breng geen lak aan op de
achterbumper.
• Deactiveer de handsfree elektrisch
bedienbare achterklep als er op de
elektrisch bedienbare achterklep een
fietsendrager of een vergelijkbaar
zwaar onderdeel gemonteerd is.
(→Blz. 101)
Wijzigen van instellingen van de
elektrisch bedienbare achterklep
(auto's met elektrisch bedienbare
achterklep)
De instellingen van het systeem van de
elektrisch bedienbare achterklep kunnen
worden gewijzigd door het scherm
“Vehicle Settings” (voertuiginstellingen)
- PBD weer te geven via het scherm
van het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 101)
De gewijzigde instellingen van de
elektrisch bedienbare achterklep worden
niet gereset door het UIT zetten van het
contact. Om de oorspronkelijke
instellingen te herstellen, moeten deze
worden teruggezet op het scherm
van het multi-informatiedisplay.
Aanpassing van de geopende positie
van de achterklep (auto's met
elektrisch bedienbare achterklep)
De geopende positie van de elektrisch
bedienbare achterklep kan worden
aangepast.
1. Stopt de beweging van de achterklep
in de gewenste positie. (→Blz. 124)
2. Houd de schakelaar van de elektrisch
bedienbare achterklep op de
achterklep gedurende ongeveer
2 seconden ingedrukt.
Wanneer het instellen is voltooid,
klinkt de zoemer 4 maal.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
133
3
Voordat u gaat rijden
Wanneer de volgende keer de
achterklep wordt geopend, stopt deze
in die positie.
Uitschakeling van de aangepaste
geopende positie van de achterklep
Houd de schakelaar van de elektrisch
bedienbare achterklep op de achterklep
gedurende ongeveer 7 seconden
ingedrukt.
Nadat de zoemer 4 maal heeft geklonken,
klinkt hij nog eens tweemaal. Wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep de
volgende keer wordt geopend, wordt de
achterklep geopend tot de oorspronkelijk
ingestelde positie.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De openingspositie kan worden ingesteld
met het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 101)
Prioriteit voor de stoppositie kan worden
gegeven aan de laatst ingestelde positie
door middel van hetzij de schakelaar
elektrisch bedienbare achterklep op de
achterklep hetzij via het
multi-informatiedisplay.3.2.3 Smart entry-systeem met
startknop
De volgende handelingen kunnen worden
uitgevoerd als u de elektronische sleutel
bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De
bestuurder moet de elektronische sleutel
altijd bij zich hebben.
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren (auto's met instapfunctie)
(→blz. 115)
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
achterklep (auto's met instapfunctie)
(→blz. 122)
• Starten van het hybridesysteem
(→blz. 180)
Plaats van antenne
AAntennes buiten het interieur (auto's
met instapfunctie)
BAntenne buiten de bagageruimte
(auto's met instapfunctie)
CAntennes in het interieur
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
134
Bereik (gebieden waarin de
elektronische sleutel wordt
gesignaleerd)
ABij het vergrendelen of ontgrendelen
van de portieren (auto's met
instapfunctie)
Het systeem werkt als de
elektronische sleutel zich binnen
0,7 m van de voorste
portierhandgreep of de
ontgrendelschakelaar van de
achterklep bevindt. (Alleen de
portieren die de sleutel signaleren,
kunnen worden geopend of
gesloten.)
BBij het starten van het
hybridesysteem of veranderen van de
standen van het contact
Het systeem werkt als de
elektronische sleutel zich in de auto
bevindt.
Als er een alarm klinkt of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven
Er gaat een alarm af en op het
multi-informatiedisplay wordt een
waarschuwingsmelding weergegeven om
onverwachte ongevallen of diefstal van
de auto te voorkomen als gevolg van
onjuist gebruik. Wanneer er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, neem dan de juiste
maatregelen op basis van de
weergegeven melding.
In onderstaande tabel worden de
omstandigheden en de
correctieprocedures beschreven in die
gevallen waarin alleen een alarm klinkt.• Wanneer één keer gedurende
5 seconden een buiten de auto
hoorbaar alarm klinkt (auto's met
instapfunctie)
SituatieCorrectieproce-
dure
Er is geprobeerd de
auto te vergrende-
len terwijl er nog
een portier ge-
opend was.Sluit alle portieren
en vergrendel ze
opnieuw.
• Wanneer het alarm in de auto continu
klinkt
SituatieCorrectieproce-
dure
Het contact werd in
de stand ACC gezet
terwijl het bestuur-
dersportier ge-
opend was (of het
bestuurdersportier
werd geopend ter-
wijl het contact in
de stand ACC
stond).Zet het contact UIT
en sluit het
bestuurdersportier.
Energiebesparende functie (auto's met
instapfunctie)
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
12V-accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt.
• In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met
startknop ontgrendeld kunnen
worden.
– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 10 minuten of
langer op een afstand van ongeveer
2 m van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.
• Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
135
3
Voordat u gaat rijden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 136)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen,
of gebruik de vergrendelsensor in het
onderste gedeelte van de
portiergreep.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Auto's met instapfunctie: Bewaar, om
diefstal van de auto te voorkomen, de
elektronische sleutel niet binnen een
afstand van 2 meter van de auto.• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 449)
• De energiebespaarmodus kan het
energieverbruik van de elektronische
sleutels verlagen. (→Blz. 136)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd bij auto's met
instapfunctie de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet
correct door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt mogelijk niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren: Gebruik de mechanische
sleutel. (→Blz. 424)
• Starten van het hybridesysteem:
→blz. 180
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Verschillende instellingen (bijv. van het
Smart entry-systeem met startknop)
kunnen worden gewijzigd. (Systemen
met mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 448)
Raadpleeg de beschrijvingen voor de
volgende handelingen als het Smart
entry-systeem met startknop is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren: Gebruik de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel. (→Blz. 115, blz. 424)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
138
Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren (auto's met
binnenspiegel met automatische
antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
3.4.3 Digitale binnenspiegel*
*Indien aanwezig
De digitale binnenspiegel is een systeem
dat gebruikmaakt van een camera op de
achterzijde van de auto. Het beeld van die
camera wordt weergegeven op het
display van de digitale binnenspiegel.
De digitale binnenspiegel kan met behulp
van de hendel worden gewijzigd tussen
de modus voor de optische spiegel en de
modus voor de digitale spiegel.
Dankzij de digitale binnenspiegel kan de
bestuurder het beeld achter de auto zien,
ondanks obstakels, zoals hoofdsteunen of
bagage. Ook worden de achterstoelen
niet weergegeven en wordt de privacy
van de passagiers verbeterd.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Voordat u de digitale binnenspiegel
gebruikt
• Stel de spiegel af voordat u gaat
rijden. (→Blz. 150)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
– Wijzig de modus naar de modus
voor de optische spiegel en stel de
positie van de digitale
binnenspiegel zo af dat het gebied
achter uw auto goed te zien is.
– Wijzig de modus naar de modus
voor de digitale spiegel en wijzig de
display-instellingen.
• Het bereik van het beeld dat wordt
weergegeven door de digitale
binnenspiegel verschilt van dat van de
optische spiegel. Controleer daarom
dit verschil vóór het rijden.
Systeemonderdelen
ADisplayzone icoon
Geeft iconen, afstellingsmeters, enz.
weer. (→Blz. 150)
BHendel
Bedien de hendel om te schakelen
tussen de modus voor de digitale
spiegel en de modus voor de optische
spiegel.
CMenutoets
Druk hierop om de displayzone voor
iconen weer te geven en het item te
selecteren dat u wilt instellen.
DToets voor selecteren/instellen
Druk hierop om de instelling van het
item dat u wilt instellen te wijzigen.
EControlelampje camera
Geeft aan dat de camera normaal
werkt.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
148
Wijzigen van de modus
Bedien de hendel om te schakelen tussen
de modus voor de digitale spiegel en de
modus voor de optische spiegel.
1. Modus digitale spiegel
Geeft een beeld weer van het gebied
achter de auto.
gaat branden in deze modus.
2. Modus optische spiegel
Hiermee wordt het display van de
digitale binnenspiegel uitgeschakeld,
waardoor de spiegel kan worden
gebruikt als optische spiegel.
Werkingsvoorwaarde modus digitale
spiegel
Het contact wordt AAN gezet.
Wanneer het contact van AAN naar UIT of
in stand ACC wordt gezet, verdwijnt het
beeld na enkele seconden.
Bij gebruik van de digitale
binnenspiegel in de modus digitale
spiegel
• Als het weergegeven beeld moeilijk te
zien is doordat licht reflecteert op de
digitale binnenspiegel, de camera vuil
is of doordat u last hebt van de lichten
van een achterligger of het
weergegeven beeld, schakel dan over
naar de modus optische spiegel.
• Als de achterklep is geopend, wordt
het beeld van de digitale
binnenspiegel mogelijk niet goed
weergegeven. Controleer voor het
rijden of de achterklep is gesloten.• Als het display moeilijk te zien is door
gereflecteerd licht, sluit dan het
elektrisch bedienbare zonnescherm
van het panoramadak (indien
aanwezig).
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen bij het rijden in het
donker, zoals 's nachts. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing.
– De kleuren van de objecten in het
weergegeven beeld verschillen
mogelijk van de daadwerkelijke
kleuren.
– Afhankelijk van de hoogte van de
lichten van de achterligger, wordt
het gebied rondom de auto wit en
wazig weergegeven.
– Automatische aanpassing van het
beeld voor een helder
omgevingsbeeld kan flikkeringen
veroorzaken.
Als het weergegeven beeld moeilijk
te zien is of als u last hebt van
flikkeringen, schakel dan over naar
de modus optische spiegel.
• De digitale binnenspiegel wordt
mogelijk heet wanneer de modus
digitale spiegel is ingeschakeld. Dit
wijst niet op een storing.
• Afhankelijk van uw fysieke conditie of
leeftijd duurt het mogelijk langer dan
gebruikelijk om op het weergegeven
beeld te focussen. Schakel in dit geval
over naar de modus optische spiegel.
• Laat passagiers tijdens het rijden niet
naar het weergegeven beeld staren,
omdat ze anders wagenziek kunnen
worden.
Wanneer een storing in het systeem
optreedt
Als het in de afbeelding weergegeven
symbool wordt weergegeven bij het
gebruik van de digitale binnenspiegel in
de modus digitale spiegel, is er mogelijk
een storing in het systeem aanwezig.
Het symbool verdwijnt na een paar
seconden. Bedien de hendel, schakel
over naar de modus optische spiegel en
laat de auto nakijken door een erkende
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
149
3
Voordat u gaat rijden
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Afstellen van de spiegel
Afstellen van de hoogte van de spiegel
De hoogte van de binnenspiegel kan
worden afgestemd op uw houding achter
het stuur.
Schakel de modus optische spiegel in en
stel de hoogte van de binnenspiegel af
door de spiegel omhoog of omlaag te
bewegen.
Display-instellingen (modus digitale
spiegel)
De instellingen van het display in de
modus digitale spiegel, het
aan-/uitzetten van de automatische
antiverblindingsstand, enz. kunnen
worden gewijzigd.
1. Druk op de menutoets.
De iconen worden weergegeven.2. Druk herhaaldelijk op de menutoets
en selecteer het item dat u wilt
instellen.
3. Druk op
ofom de
instelling te wijzigen.
De iconen verdwijnen als gedurende
ten minste 5 seconden geen toets
wordt bediend.
Iconen Instellingen
Hiermee kunt u de helderheid
van het display afstellen.
Hiermee kunt u het weerge-
geven gebied omhoog/omlaag
verplaatsen.
Hiermee kunt u het weerge-
geven gebied naar links/
rechts verplaatsen.
Hiermee kunt u de hoek van
het weergegeven beeld afstel-
len.
Hiermee kunt u op de weerge-
geven afbeelding inzoomen/
uitzoomen.
Hiermee kunt u de automati-
sche antiverblindingsstand
in-/uitschakelen.
*
De hoeveelheid gereflecteerd
licht wordt automatisch aan-
gepast op basis van de helder-
heid van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
De automatische antiverblin-
dingsstand wordt iedere keer
wanneer het contact AAN
wordt gezet ingeschakeld.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
150
*Dit is een functie voor de modus
optische spiegel. De instelling kan echter
ook worden gewijzigd terwijl de modus
digitale spiegel in gebruik is.
In-/uitschakelen van de automatische
antiverblindingsstand (modus optische
spiegel)
De automatische antiverblindingsstand
in de modus optische spiegel kan worden
in-/uitgeschakeld. De instelling kan
worden gewijzigd in zowel de modus
digitale spiegel als de modus optische
spiegel.
Bij gebruik van de modus digitale spiegel
→Blz. 150
Bij gebruik van de modus optische spiegel
1. Druk op de menutoets.
De iconen worden weergegeven.
2. Druk op
ofom de
automatische antiverblindingsstand
in te schakelen (ON)/uit te schakelen
(OFF).
De iconen verdwijnen als gedurende
ten minste 5 seconden geen toets
wordt bediend.
Instellen van het display (modus
digitale spiegel)
• Als het weergegeven beeld is
ingesteld, lijkt het mogelijk vervormd.
Dit wijst niet op een storing.
• Als de helderheid van de digitale
binnenspiegel te hoog is ingesteld,
kunnen uw ogen vermoeid raken. Stel
de digitale binnenspiegel in op eengeschikte helderheid. Als uw ogen
vermoeid raken, schakel dan over naar
de modus optische spiegel.
• De helderheid van de digitale
binnenspiegel wordt automatisch
aangepast overeenkomstig de
helderheid van het gebied voor uw
auto.
Voorkomen van storingen in de
lichtsensoren
Raak de lichtsensoren niet aan en bedek
ze niet, om te voorkomen dat er
storingen in ontstaan.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Tijdens het rijden
• Verstel de digitale binnenspiegel
niet tijdens het rijden en pas ook de
display-instellingen niet aan. Breng
de auto tot stilstand en bedien de
bedieningstoetsen van de digitale
binnenspiegel. Als u dat niet doet,
kunt u een stuurfout maken,
waardoor een ongeval kan ontstaan.
• Let altijd op de omgeving van de
auto.
Het formaat van de voertuigen en
andere objecten lijkt mogelijk anders in
de modus digitale spiegel en de modus
optische spiegel. Let bij het
achteruitrijden rechtstreeks op de
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
151
3
Voordat u gaat rijden