77
1
Handleiding_Europa_M62060_nl
1-4. Antidiefstalsysteem
Veiligheid en beveiliging
1-4.Antidiefstalsysteem
Het controlelampje knippert nadat het
contact UIT is gezet om aan te geven
dat het systeem in werking is.
Het controlelampje houdt op met knip-
peren als het contact in stand ACC of
AAN is gezet om aan te geven dat het
systeem is uitgeschakeld.
■Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije
startblokkering.
■Omstandigheden waardoor het systeem
mogelijk niet goed werkt
●Als de greep van de sleutel tegen een
metalen voorwerp wordt gehouden
●Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel
met ingebouwde transponderchip van een
andere auto wordt gehouden
■Ve r k l a r i n g
→ Blz. 508
Startblokkering
De sleutels van de auto zijn
uitgerust met ingebouwde
transponderchips die voorkomen
dat het brandstofcelsysteem
gestart kan worden met een
sleutel die niet in een eerder
stadium is geregistreerd in de
computer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto
achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om
autodiefstal te voorkomen, maar
absolute beveiliging tegen elke
vorm van diefstal kan niet worden
gegarandeerd.
Bedienen van het systeem
OPMERKING
■Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na
veranderen of verwijderen kan de juiste
werking van het systeem niet worden
gegarandeerd.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 77 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
105
3
Handleiding_Europa_M62060_nl
3-1. Instrumentenpaneel
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Waarschuwingslampjes informeren de
bestuurder over storingen in de aange-
geven systemen van de auto.
*1: Deze lampjes gaan branden als het con-tact AAN wordt gezet om aan te geven
dat er een systeemcontrole wordt uitge-
voerd. Ze gaan uit nadat het brandstof-
celsysteem is ingeschakeld of na enkele
seconden. Er kan een storing in een sys-
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje
waterstoflekkage*1 (→ Blz. 423)
(Rood) Waarschuwingslampje
remsysteem
*1 (
→ Blz. 423)
(Geel) Waarschuwingslampje
remsysteem
*1 (
→ Blz. 424)
(Rood) Waarschuwingslampje hoge
koelvloeistoftemperatuur
*2
( → Blz. 424)
Waarschuwingslampje overver-
hitting brandstofcelsysteem
*3
( → Blz. 424)
Laadstroomcontrolelampje
*3
( → Blz. 424)
Waarschuwingslampje SRS
*1
( → Blz. 425)
Waarschuwingslampje actieve
motorkap
*1 ( → Blz. 425)
Waarschuwingslampje ABS
*1
( → Blz. 425)
(Rood) Waarschuwingslampje elektri-
sche stuurbekrachtiging
*1
( → Blz. 426)
(Geel) Waarschuwingslampje elektri-
sche stuurbekrachtiging
*1
( → Blz. 426)
(Knippert
of brandt) Waarschuwingslampje PCS
*1
( → Blz. 426)
(Oranje) Controlelampje LTA
*2
( → Blz. 426)
(Knippert) Controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF
*4 (indien
aanwezig) ( →Blz. 427)
(Knippert) Controlelampje PKSB OFF
*1
(indien aanwezig) ( →Blz. 427)
(Knippert) Controlelampje RCTA OFF
*1
(indien aanwezig) ( →Blz. 427)
(Knippert) Controlelampje RCD OFF
*1, 2
(indien aanwezig) ( →Blz. 428)
Controlelampje Traction
Control
*1 ( → Blz. 428)
Waarschuwingslampje onjuiste
bediening pedaal
*3 ( → Blz. 429)
(Knippert) Controlelampje Brake Hold-sys-
teem in werking
*1 (
→ Blz. 429)
(Knippert) Waarschuwingslampje
parkeerrem (
→Blz. 429)
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning
*1 ( → Blz. 430)
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau
*2 ( → Blz. 430)
Controlelampje bestuurders-
en voorpassagiersgordel
( → Blz. 430)
Controlelampjes achterpassa-
giersgordels
*2 ( → Blz. 431)
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 105 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
106
Handleiding_Europa_M62060_nl
3-1. Instrumentenpaneel
teem aanwezig zijn als het lampje niet
gaat branden of uitgaat. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
*2: Dit lampje brandt op het multi-informatie- display.
*3: Dit lampje brandt op het multi-informatie-
display en er wordt een melding weerge-
geven.
*4: Het controlelampje Toyota Parking Assist- sensor OFF gaat branden wanneer het
contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist -sensor is ingescha-
keld. Het gaat na enkele seconden uit.
De controlelampjes informeren de
bestuurder over de bedrijfsstatus van
de verschillende syst emen van de auto.
WAARSCHUWING
■Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van ee n veiligheidssysteem,
zoals het waarschuwingslampje ABS of
SRS, niet gaat branden als u het brandstof-
celsysteem start, kan dat betekenen dat
deze systemen niet beschikbaar zijn om u
te beschermen in geval van een ongeval,
waardoor ernstig letsel zou kunnen ont-
staan. Laat, als dit gebeurt, de auto onmid-
dellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Controlelampjes
Controlelampje richtingaan-
wijzers ( →Blz. 188)
Controlelampje achterlicht
( → Blz. 196)
Controlelampje grootlicht
( → Blz. 197)
Controlelampje AHS (indien
aanwezig) ( →Blz. 199)
Controlelampje AHB (indien
aanwezig) ( →Blz. 202)
(Blauw) Controlelampje lage koelvloei-
stoftemperatuur
*1, 2
Controlelampje mistachterlicht
(
→ Blz. 205)
Controlelampje Smart
entry-systeem met startknop
*3
( → Blz. 178)
Controlelampje cruise control
*2
( → Blz. 244)
Controlelampje Dynamic Radar
Cruise Control
*2 ( → Blz. 244)
Controlelampje cruise control
SET
*2 ( → Blz. 244)
(
*4) Controlelampje LTA
*2
( → Blz. 219, 235)
Controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF
*5, 6 (indien
aanwezig) ( →Blz. 263)
Controlelampje PKSB OFF
*5, 7
(indien aanwezig) ( →Blz. 281)
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 106 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
236
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Binnenzijde van de weergegeven
lijnen is zwart
Dit geeft aan dat het systeem witte
(gele) lijnen of een rijbaan
* niet kan her-
kennen of tijdelijk is uitgeschakeld.
*: De grens tussen asfalt en de kant van de weg, zoals gras, grond of een stoeprand
■Voorwaarden voor werking van de func-
ties
●Lane Departure Alert-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle onder-
staande voorwaarden wordt voldaan.
• LTA is ingeschakeld.
• De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of hoger.
*1
• Het systeem herkent witte (gele) rijstrook-markeringen of een rijbaan*2. (Wanneer
slechts aan één zijde een witte [gele] mar-
kering of een rijbaan
*2 wordt herkend,
werkt het systeem uitsluitend voor de her-
kende zijde.)
• De breedte van de rijstrook is ten minste ongeveer 3 m.
• De richtingaanwijzersc hakelaar wordt niet
bediend. (Auto's met BSM: Behalve wan-
neer een ander voertuig zich op de rij-
strook bevindt aan de zijde van de
bediende richtingaanwijzer)
• Er wordt niet gereden in een scherpe bocht.
• Er worden geen systeemstoringen gesig- naleerd. ( →Blz. 238)
*1: De functie werkt zelfs als de rijsnelheid
lager is dan ongeveer 50 km/h terwijl de
Lane Centering-functie in werking is.
*2: De grens tussen asfalt en de kant van de weg, zoals gras, grond of een stoeprand
●Stuurassistentiefunctie
Deze functie werkt wanneer niet alleen aan
alle werkingsvoorwaarden voor de Lane
Departure Alert-functie wordt voldaan, maar
ook aan alle onderstaande voorwaarden.
• Er wordt niet in een vastgestelde mate of sneller geaccelereerd of gedecelereerd.
• Het stuurwiel wordt niet bediend met een stuurkracht die geschikt is voor het veran-
deren van rijstrook.
• Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS werken niet.
• De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
●Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Deze functie werkt wanneer aan alle onder-
staande voorwaarden wordt voldaan.
• De instelling voor “Sway Warning” (waar-
schuwing voor slingeren) in van het
multi-informatiedisplay is “On” (aan).
(→ Blz. 472)
• De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of
hoger.
• De breedte van de rijstrook is ten minste ongeveer 3 m.
• Er worden geen systeemstoringen gesig- naleerd. ( →Blz. 238)
●Lane Centering-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle onder-
staande voorwaarden wordt voldaan.
• LTA is ingeschakeld.
• De instelling voor “Lane Centre” (midden
rijstrook) in van het multi-informatie-
display is “On” (aan). ( →Blz. 472)
• Deze functie herkent wi tte (gele) rijstrook-
markeringen of de positie van een voorlig-
ger (behalve bij kleine voorliggers, zoals
een motorfiets).
• De Dynamic Radar Cruise Control met vol- ledig snelheidsbereik werkt in de afstands-
regelmodus.
• De breedte van de rijstrook is ongeveer 3 - 4 m.
• De richtingaanwijzersc hakelaar wordt niet
bediend.
• Er wordt niet gereden in een scherpe bocht.• Er worden geen systeemstoringen gesig- naleerd. ( →Blz. 238)
• Er wordt niet in een vastgestelde mate of sneller geaccelereerd of gedecelereerd.
• Het stuurwiel wordt niet bediend met een stuurkracht die geschikt is voor het veran-
deren van rijstrook.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 236 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
237
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
• Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS werken niet.
• De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
• De waarschuwing handen van het stuur- wiel wordt niet weergegeven. ( →Blz. 237)
• De auto rijdt in het midden van een rijstrook.• Stuurassistentiefunctie is niet in werking.
■Tijdelijk uitschakelen van functies
●Als niet langer aan de werkingsvoorwaar-
den wordt voldaan, wordt een functie
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld. Als echter
weer aan de werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, wordt de werking van de functie
automatisch hervat. ( →Blz. 236)
●Als niet langer aan de werkingsvoorwaar-
den ( →Blz. 236) wordt voldaan terwijl de
Lane Centering-functie in werking is, kan
het stuurwiel trillen en een zoemer klinken
om aan te geven dat de functie tijdelijk is
uitgeschakeld. Als de persoonlijke voor-
keursinstelling “Alert” (waarschuwing) ech-
ter is ingesteld op , waarschuwt het
systeem de bestuurder door het stuurwiel
te laten trillen in plaats van de zoemer te
laten klinken.
■Stuurassistentiefunctie/Lane Centering-
functie
●Afhankelijk van de rijs nelheid, de situatie
rondom het verlaten van de rijstrook, de
wegomstandigheden, enz. merkt de
bestuurder mogelijk niet dat de functie in
werking is of werkt de functie mogelijk
helemaal niet.
●De bediening van het stuurwiel door de
bestuurder krijgt prioriteit t.o.v. de stuurre-
geling van de functie.
●Probeer niet zelf de werking van de
stuurassistentiefunctie te testen.
■Lane Departure Alert-functie
●De waarschuwingszoemer is mogelijk
slecht te horen door geluiden van buiten,
afspelen van muziek, enz. Ook zijn trillingen
van het stuurwiel mogelijk niet goed voel-
baar door de wegomstandigheden, enz.
●Als de rand van de rijbaan* niet duidelijk of
niet recht is, werkt de Lane Departure
Alert-functie mogelijk niet.
●Auto's met BSM: Het systeem kan mogelijk
niet vaststellen of er een gevaar bestaat
voor een aanrijding met een voertuig op
een aangrenzende rijstrook.
●Probeer niet zelf de werking van de Lane
Departure Alert-functie te testen.
*: De grens tussen asfalt en de kant van de
weg, zoals gras, grond of een stoeprand
■Waarschuwing handen van het stuur-
wiel
In de volgende situaties wordt op het multi-
informatiedisplay een waarschuwingsmelding
weergegeven om de bestuurder aan te sporen
het stuurwiel vast te houden. Tevens wordt
het in de afbeelding weergegeven symbool op
het multi-informatiedisplay weergegeven. De
waarschuwing stopt wann eer het systeem sig-
naleert dat de bestuurder het stuurwiel vast-
houdt. Houd uw handen altijd aan het stuur-
wiel wanneer u dit systeem gebruikt, ongeacht
eventuele waarschuwingen.
●Wanneer het systeem signaleert dat de
bestuurder rijdt zonder het stuurwiel vast te
houden terwijl de Lane Centering-functie in
werking is.
Als de bestuurder zijn handen van het stuur-
wiel blijft houden, klinkt de zoemer, wordt de
bestuurder gewaarschuwd en wordt de func-
tie tijdelijk uitgesc hakeld. Deze waarschu-
wing werkt op dezelfde wijze als de bestuur-
der het stuurwiel licht blijft vasthouden.
De zoemer klinkt ook als het type waarschu-
wing is ingesteld op .
●Wanneer bij het nemen van een bocht het
systeem vaststelt dat de auto de rijstrook
dreigt te verlaten terwijl de Lane Centering-
functie in werking is.
Afhankelijk van de voertuigconditie en de
conditie van de weg, wordt er mogelijk geen
waarschuwing gegeven. Bovendien wordt,
als het systeem signaleert dat de auto in een
bocht rijdt, de bestuurder eerder gewaar-
schuwd dan bij het rijden op een rechte weg.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 237 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
265
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Detectie-informatie sensoren
●Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor- en
achterbumper van de auto.
●Tijdens het gebruik kunnen zich de vol-
gende situaties voordoen:
• Afhankelijk van de vorm van het object en andere factoren kan de detectieafstand
korter worden of kan detectie niet mogelijk
zijn.
• Als het stilstaande object zich te dicht bij de sensor bevindt, is detectie wellicht niet
mogelijk.
• Tussen het signaleren van een statisch object en de weergave zit een kleine ver-
traging (geluid waarschuwingszoemer).
Ook als er met lage snelheid wordt gere-
den, bestaat de mogelijkheid dat het object
binnen 30 cm van de sensoren komt voor-
dat het display wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
• Het kan moeilijk zijn om de zoemer te horen als het audiosysteem hard staat of
als de luchtcirculati e van de airconditioning
veel geluid produceert.
• Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen ten gevolge van geluiden van
andere systemen.
■Objecten die mogelijk niet goed worden
gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de sensor
het mogelijk niet signaleren. Let goed op bij
de volgende objecten:
●Kabels, hekken, touwen, enz.
●Katoen, sneeuw en andere materialen die
geluidsgolven absorberen
●Zeer hoekige objecten
●Lage objecten
●Hoge obstakels waarbij het bovenste deel
uitsteekt in de richting van uw auto
■Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving kunnen
van invloed zijn op de capaciteit van de sen-
sor om objecten correct te signaleren. Speci-
fieke situaties waarin dit voor kan komen ziet
u hieronder.
●De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van de
sensoren zal het probleem oplossen.)
●De sensor is bevroren. (Het ontdooien van
de sensor zal het probleem oplossen.)
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat er ten gevolge van een
bevroren sensor een abnormaal beeld te
zien is op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
●Wanneer een sensor of de omgeving van
een sensor zeer heet of koud is.
●De auto rijdt op een bijzonder hobbelige
weg, op een helling, op grind of op gras.
●Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden geproduceerd
door claxons, voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van andere
auto's of andere bronnen.
●Een sensor is bedekt met een waterfilm of
er is sprake van zware regenval.
●Als het object zich te dicht bij de sensor
bevindt.
●Als een voetganger kleren draagt die geen
ultrasoongolven reflecteren (bijvoorbeeld
een rok met plooien of volants).
●Wanneer objecten die niet loodrecht op de
grond staan, objecten die niet in een
rechte hoek ten opzich
te van de rijrichting
van de auto staan of ongelijkmatige of gol-
vende objecten zich binnen het detectiebe-
reik bevinden.
●Bij sterke wind
●Bij het rijden onder barre weersomstandig-
heden, bijvoorbeeld bij mist, sneeuw of
een zandstorm
●Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object bevindt
dat niet kan worden gesignaleerd
●Als een object zoals een auto, motorfiets,
fiets of voetganger voor de auto langs
komt of plotseling van opzij opduikt.
●Als de stand van een sensor is gewijzigd
door een aanrijding o.i.d.
●Als er uitrusting die een sensor kan hinde-
ren, zoals een sleepoog, bumperbescher-
mer (een extra beschermstrip, enz.), fiet-
sendrager of sneeuwploeg, is geplaatst
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 265 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
293
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt terwijl de
begeleiding is gestart, wordt de begeleiding
uitgeschakeld.
■Voorwaarden voor werking
De begeleiding zal starten als aan alle onder-
staande voorwaarden wordt voldaan:
●Het rempedaal is ingetrapt
●De auto staat stil
●De veiligheidsgordel van de bestuurder is
vastgemaakt
●Het stuurwiel wordt niet bediend
●Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
●Alle portieren en de achterklep zijn gesloten
●De buitenspiegels zijn niet ingeklapt
●De parkeerrem is niet geactiveerd
●De Dynamic Radar Cruise Control met vol-
ledig snelheidsbereik is niet ingeschakeld
●Het ABS, de VSC, de TRC, het PCS en de
PKSB werken niet
●Niet op een steile helling
●Advanced Park is ingeschakeld
●De VSC en TRC zijn niet uitgeschakeld
Controleer of er op het multimedia-display
meldingen worden weergegeven als de
begeleiding niet kan worden gestart.
( → Blz. 309)
In- en uitschakelen van
Advanced ParkWAARSCHUWING
■Voor een juiste werking van Advanced
Park
●Gebruik Advanced Park niet in de vol-
gende situaties:
• Als u op andere plekken dan in gebrui- kelijke parkeervakken wilt parkeren
• Als de parkeerplaats is bedekt met zand of grind en er geen dui delijke belijning is
aangebracht
• Als het parkeervak ni et horizontaal is,
bijvoorbeeld op een helling, of als er
hoogteverschillen zijn
• Als het wegdek bevroren of glad is of is bedekt met sneeuw
• Als het extreem warm is en het asfalt zacht is geworden
• Als er zich een object bevindt tussen uw auto en de beoogde parkeerplaats of op
de beoogde parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
• Als u zich in een gebied bevindt met veel voetgangers of voertuigen
• Als het parkeervak ni et geschikt is (te
smal of te kort voor uw auto)
• Als de beelden onduidel ijk zijn door vuil
of sneeuw op de cameralens, licht dat in
de camera schijnt of schaduwen
• Bij het gebruik van sneeuwkettingen
• Wanneer de achterklep niet geheel gesloten is
• Als iemand een arm uit het raam steekt
●Gebruik alleen de standaard banden-
maat, zoals die van de banden waar-
mee de auto af fabriek was uitgerust.
Anders werkt Advanced Park mogelijk
niet goed. Als de banden zijn vervan-
gen, wordt tevens mogelijk de positie
van de lijnen of het vak verkeerd weer-
gegeven op het scherm. Neem voor het
vervangen van de banden contact op
met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 293 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
296
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
In de volgende situaties wordt de wer-
king van Advanced Park uitgeschakeld
of onderbroken.
De begeleiding wordt uitgeschakeld
als:
De hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt
De selectiehendel in stand P wordt
gezet
De parkeerrem wordt geactiveerd
Een portier of de achterklep wordt
geopend
De veiligheidsgordel van de bestuur-
der wordt losgemaakt
De buitenspiegels worden ingeklapt
De TRC of VSC wordt uitgeschakeld
De TRC, de VSC of het ABS in wer-
king is
De startknop wordt ingedrukt
Advanced Park oordeelt dat de
begeleiding niet kan worden voort-
gezet in de huidige parkeeromge-
ving
Storingen Advanced Park
Als de begeleiding is uitgeschakeld,
wordt er een melding weergegeven op
het multimedia-display. ( →Blz. 313)
Houd het stuurwiel stevig vast en trap
het rempedaal in om de auto tot stil-
stand te brengen. Aangezien Advanced
Park is uitgeschakeld, dient u deze
weer in te schakelen of handmatig door
te gaan met parkeren met behulp van
het stuurwiel.
De begeleiding wordt onderbroken
als:
Het stuurwiel wordt bediend
Het gaspedaal wordt ingetrapt
De selectiehendel in een andere
stand dan P wordt gezet
De remregeling in werking is
Het PCS (Pre-Crash Safety-sys-
teem) in werking is geweest
■Beschrijving functie
De functie haaks inparkeren kan wor-
den gebruikt als het beoogde parkeer-
vak kan worden gesignaleerd wanneer
de auto dicht bij en haaks op het mid-
den van het parkeervak tot stilstand
wordt gebracht. Ook kan, afhankelijk
van de conditie va n het parkeervak,
enz., de stand van de selectiehendel
worden gewijzigd door de begeleidings-
regeling als de koers van de auto moet
worden veranderd.
■Parkeren met behulp van de func-
tie haaks inparkeren
1 Breng de auto tot stilstand op een
punt dicht bij en haaks op het mid-
den van het beoogde parkeervak.
1 m
Uitschakelen/onderbreken
Advanced Park
Functie haaks inparkeren
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 296 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM