1003-1. Informatie over sleutels
3-1.Informatie over sleutels
Bij de auto worden de volgende sleu-
tels geleverd.
Elektronische sleutels
• Bedienen van het Smart entry-systeem
met startknop (→Blz. 109)
• Gebruik van de afstandsbedieningsfunctie
(→Blz. 101)
Mechanische sleutels
Plaatje met sleutelnummer
■Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig
niet op de toetsen van de elektronische sleu-
tel drukt. Zorg ervoor dat de toetsen niet per
ongeluk ingedrukt kunnen worden als u de
elektronische sleutel in bijvoorbeeld een tas
hebt opgeborgen. Bij het indrukken van de
toetsen kan de elektronische sleutel radiogol-
ven uitzenden die de bediening van het vlieg-
tuig kunnen beïnvloeden.
■Leegraken batterij elektronische sleutel
●De standaard levensduur van de batterij is
1 - 2 jaar.
●Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waar-
schuwingssignaal in de auto en wordt er
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay als de motor wordt
uitgeschakeld.
●Schakel de energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel in om te voorkomen
dat de batterij van de elektronische sleutel
leegraakt wanneer deze gedurende lan-
gere tijd niet wordt gebruikt. (→Blz. 111)
●Omdat de elektronische sleutel altijd radio-
golven ontvangt, raakt de batterij ook ont-
laden wanneer de elektronische sleutel
niet wordt gebruikt. De volgende sympto-
men geven aan dat de batterij van de elek-
tronische sleutel mogelijk ontladen is. Ver-
vang de batterij indien nodig. (→Blz. 316)
• Het Smart entry-systeem met startknop of
de afstandsbediening werkt niet.
• Het detectiegebied wordt kleiner.
• Het ledcontrolelampje in de sleutel gaat
niet branden.
●Houd, om de levensduur van de batterij
niet nodeloos te bekorten, de elektronische
sleutel op een afstand van minimaal 1 m
van de volgende elektrische apparaten
met een magnetisch veld:
• Televisietoestellen
• Computers
• Mobiele telefoons, draadloze telefoons en
batterijladers
• Oplaadapparatuur voor draadloze en
mobiele telefoons
• Tafellampen
• Inductiekookplaten
■Batterij vervangen
→Blz. 316
■Bevestiging van het aantal geregis-
treerde sleutels
Het aantal al geregistreerde sleutels kan wor-
den bevestigd. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Sleutels
De sleutels
A
C
OPMERKING
■Voorkomen van beschadiging van de
sleutel
●Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet
bloot aan sterke schokken en buig ze
niet.
●Stel de sleutels niet langdurig bloot aan
hoge temperaturen.
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 100 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
101
3 3-1. Informatie over sleutels
Voordat u gaat rijden
De elektronische sleutels zijn voorzien
van de volgende afstandsbediening:
Vergrendelen van de portieren
(→Blz. 103)
Sluiten van de ruiten
* (→Blz. 103)
Ontgrendelen van de portieren
(→Blz. 103)
Openen van de ruiten
* (→Blz. 103)
Openen van de achterklep
(→Blz. 108)
*: Deze instellingen moeten aan de per-
soonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
●Voorkom dat de sleutels nat worden en
reinig ze niet in een ultrasoon reini-
gingsbad of iets dergelijks.
●Bevestig geen metaalhoudende of mag-
netische voorwerpen aan de sleutels en
houd de sleutels uit de buurt van derge-
lijke voorwerpen.
●Haal de sleutels niet uit elkaar.
●Plak geen stickers o.i.d. op het opper-
vlak van de elektronische sleutel.
●Houd de sleutels uit de buurt van appa-
raten die magnetische velden opwek-
ken, bijvoorbeeld televisietoestellen,
audiosystemen en inductiekookplaten.
■De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten
minste 10 cm uit de buurt van ingescha-
kelde elektrische apparaten. Radiogolven
die worden uitgezonden door elektrische
apparaten die zich minder dan 10 cm van
de elektronische sleutel vandaan bevin-
den, kunnen de correcte werking van de
sleutel hinderen.
■In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
→Blz. 357
■Wanneer u een elektronische sleutel
verliest
→Blz. 356
Afstandsbediening
A
C
D
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 101 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
1083-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
■Ontgrendelschakelaar achterklep
Houd de ontgrendelschakelaar van de
achterklep ingedrukt.
■Smart entry-systeem met start-
knop
Druk de schakelaar op de achterklep in
terwijl u de elektronische sleutel bij u
hebt.
Als de portieren ontgrendeld zijn, kan
de achterklep worden geopend terwijl u
de elektronische sleutel niet bij u
draagt. Omdat de portieren echter ver-
grendeld worden als met de auto wordt
gereden (met een rijsnelheid van 5
km/h of hoger), kan de achterklep niet
worden geopend voordat een portier
wordt geopend.
■Afstandsbediening
Houd de schakelaar ingedrukt.
■Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat branden als
de achterklep wordt geopend.
■Functie die voorkomt dat de achterklep
wordt vergrendeld terwijl de elektroni-
sche sleutel zich in de bagageruimte
bevindt
●Er klinkt een geluidssignaal als de achter-
klep wordt gesloten terwijl beide portieren
zijn vergrendeld en de elektronische sleu-
tel zich in de bagageruimte bevindt.
In dat geval kan de achterklep worden
geopend door op de schakelaar van de
achterklep te drukken.
●Als de elektronische reservesleutel zich in
de bagageruimte bevindt en beide portie-
ren zijn vergrendeld, kan de beveiligings-
functie tegen het insluiten van de sleutel
worden geactiveerd, zodat de achterklep
kan worden geopend. Neem alle elektroni-
sche sleutels mee als u de auto achterlaat,
om diefstal te voorkomen.
●Als de elektronische sleutel zich in de
bagageruimte bevindt en beide portieren
zijn vergrendeld, wordt de sleutel mogelijk
niet gesignaleerd afhankelijk van de locatie
van de sleutel en de aanwezige radiogol-
ven. In dit geval kan de beveiliging sleutel
insluiten niet worden geactiveerd, zodat de
portieren zullen worden vergrendeld als de
achterklep wordt gesloten. Zorg ervoor dat
de sleutel zich niet in de auto bevindt als u
de achterklep sluit.
●De beveiliging sleutel insluiten kan niet
worden geactiveerd als een van de portie-
ren is ontgrendeld. Open in dit geval de
achterklep met het openingssysteem van
de achterklep.
Openen/sluiten van de
achterklep
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 108 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
111
3 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
Voordat u gaat rijden
●Als het Smart entry-systeem met startknop
gedurende 14 dagen of langer niet gebruikt
is, kunnen de portieren niet via het passa-
giersportier worden ontgrendeld. Pak in
dat geval de greep van het bestuurders-
portier vast of gebruik de afstandsbedie-
ning of de mechanische sleutel om de por-
tieren te ontgrendelen.
■Energiebesparende functie voor de bat-
terij van de elektronische sleutel
Wanneer de energiebespaarmodus is inge-
schakeld, loopt de batterij veel minder snel
leeg omdat de ontvangst van radiogolven
door de elektronische sleutel wordt gestopt.
Druk twee keer in terwijl u ingedrukt
houdt. Ga na of het controlelampje van de
elektronische sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met startknop kan
niet worden gebruikt als de energiebespaar-
modus is ingeschakeld. Druk op een van de
toetsen van de elektronische sleutel om de
functie te annuleren.
■Omstandigheden die de werking kun-
nen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop
maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de
volgende situaties wordt de communicatie
tussen de elektronische sleutel en de auto
mogelijk beïnvloed, waardoor het Smart
entry-systeem met startknop, de afstandsbe-
diening en de startblokkering niet goed wer-
ken. (Oplossingen: →Blz. 357)
●Wanneer de batterij van de elektronische
sleutel leeg is
●In de buurt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation, radiozen-
der, videowall, luchthaven of andere loca-
tie waar sterke radiogolven of elektromag-
netische velden aanwezig zijn
●Als u een draagbare radio, mobiele tele-
foon, draadloze telefoon of een ander
draadloos communicatiemiddel bij u draagt
●Wanneer de elektronische sleutel tegen
een van de volgende metalen voorwerpen
wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
• Kaarten met aluminiumfolie
• Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
• Metalen portemonnees of tassen
• Muntgeld
• Metalen handwarmers
• Media zoals CD's en DVD's
●Als er andere sleutels met afstandsbedie-
ning (die radiogolven uitzenden) in de
buurt gebruikt worden
●Als u de elektronische sleutel bij u draagt
samen met de volgende apparaten die
radiogolven uitzenden
• De elektronische sleutel of een afstands-
bediening van een andere auto die radio-
golven uitzendt
• Computers of pda's
• Digitale audioapparatuur
• Draagbare spelcomputers
●Als een metalen coating of metalen voor-
werpen aan de achterruit zijn bevestigd
●Wanneer de elektronische sleutel in de
buurt van een batterijlader of elektronische
apparaten wordt gehouden
■Aanwijzing voor de instapfunctie
●Zelfs als de elektronische sleutel zich bin-
nen het detectiegebied bevindt, werkt het
systeem in de volgende gevallen mogelijk
niet juist:
• De elektronische sleutel bevindt zich te
dicht bij de ruit of buitenportiergreep, te
dicht bij de grond of te hoog als de portie-
ren worden vergrendeld of ontgrendeld.
• De elektronische sleutel bevindt zich te
dicht bij de grond of te hoog of te dicht bij
de achterbumper bij het ontgrendelen van
de achterklep.
• De elektronische sleutel ligt op het dash-
board, de hoedenplank of de vloer, of in
een portiervak of het dashboardkastje als
de motor wordt gestart of het contact in
een andere stand wordt gezet.
●Laat de elektronische sleutel niet boven op
het dashboard of in de buurt van de por-
tiervakken liggen wanneer u de auto ver-
laat. Afhankelijk van de ontvangst van de
radiogolven wordt de sleutel mogelijk
gesignaleerd door de antenne buiten het
interieur en kunnen de portieren worden
vergrendeld vanaf de buitenzijde, waar-
door de elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 111 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
113
3 3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren en de achterklep
Voordat u gaat rijden
●Laat de elektronische sleutel niet in de
bagageruimte achter.
De beveiligingsfunctie tegen het insluiten
van de sleutel functioneert mogelijk niet als
de sleutel zich op bepaalde locaties
bevindt, zoals in de binnenrand van de
bagageruimte, of door de omstandighe-
den waarin de sleutel zich bevindt (zoals in
een tas van metaal(folie) of dicht bij een
metalen voorwerp) of in de buurt van sto-
rende radiogolven. (→Blz. 109)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop niet goed werkt
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren: →Blz. 357
●Starten van de motor: →Blz. 358
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast
aan de persoonlijke voorkeur. (→Blz. 377)
■Als het Smart entry-systeem met start-
knop is uitgeschakeld
●Vergrendelen en ontgrendelen van de por-
tieren:
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel. (→Blz. 103, 357)
●Starten van de motor en wijzigen van de
standen van het contact: →Blz. 358
●Uitzetten van de motor: →Blz. 141
In de volgende situaties moet het Smart
entry-systeem met startknop worden
uitgeschakeld.
Als er mensen met een geïmplan-
teerde pacemaker, CRT-pacemaker
of geïmplanteerde hartdefibrillator in
de auto zitten.
WAARSCHUWING
■Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische appa-
ratuur
●Mensen met een geïmplanteerde pace-
maker, CRT-pacemaker of geïmplan-
teerde hartdefibrillator moeten vol-
doende afstand bewaren tot de anten-
nes van het Smart entry-systeem met
startknop. (→Blz. 110)
Radiogolven kunnen de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Indien nodig kan de instapfunctie wor-
den uitgeschakeld. Neem voor meer
informatie over bijvoorbeeld de frequen-
tie van de radiogolven en de momenten
waarop deze worden uitgezonden, con-
tact op met een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige. Raadpleeg vervol-
gens uw arts om na te gaan of de
instapfunctie moet worden uitgescha-
keld.
●Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan een geïmplan-
teerde pacemaker, CRT-pacemaker of
geïmplanteerde hartdefibrillator moeten
contact opnemen met de fabrikant van
deze producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op de
werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effec-
ten hebben op de werking van derge-
lijke medische apparatuur.
Het Smart entry-systeem met startknop
kan worden uitgeschakeld. (→Blz. 113)
Situaties waarin het Smart
entry-systeem met startknop
moet worden uitgeschakeld
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 113 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
2264-6. Gebruik van overige rijsystemen
4-6.Gebruik van overige rijsystemen
*: Indien aanwezigDe BSD/RCTA bestaat uit de volgende
functies.
Het tijdens het rijden signaleren van
een voertuig op een aangrenzende
rijstrook dat zich in de dode hoek
bevindt of dat met hoge snelheid
nadert (Blind Spot Detection)
Het signaleren van een van rechts of
links naderend voertuig tijdens het
achteruitrijden (Rear Cross Traffic
Alert)
Het systeem gebruikt radarsensoren
voor de volgende functies.
De BSD/RCTA-radarsensor voldoet aan de
regelgeving met betrekking tot radiogolven
die in elk land van kracht is. Zie Blz. 398 voor
meer informatie.
■Blind Spot Detection (BSD)
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van voertuigen in
de dode hoek.
Als het systeem een voertuig in de
dode hoek signaleert, waarschuwt
het de bestuurder door het (de)
naderingslampje(s) BSD/RCTA in de
buitenspiegel(s) te laten branden.
Als de bestuurder de richtingaanwij-
zer inschakelt aan de zijde waar het
naderingslampje BSD/RCTA brandt,
waarschuwt het systeem de bestuur-
der voor het gevaar door het nade-
ringslampje BSD/RCTA te laten
knipperen.
BSD/RCTA*
De BSD/RCTA gebruikt hoekradars
achter om de functies Blind Spot
Detection, Lane Change Assist en
Rear Cross Traffic Alert uit te voe-
ren.
Deze functies van de BSD/RCTA
signaleren objecten en voertuigen
achter de auto en wijzen de
bestuurder op de aanwezigheid
ervan tijdens het wisselen van rij-
strook of het achteruitrijden.
WAARSCHUWING
Veilig rijden blijft altijd de verantwoordelijk-
heid van de bestuurder. Kijk altijd goed om
u heen tijdens het wisselen van rijstrook of
achteruitrijden.
Het systeem is ontworpen om de bestuur-
der te ondersteunen bij het wisselen van
rijstrook en het achteruitrijden door het
gebied achter en naast de auto te bewa-
ken. U kunt echter niet uitsluitend op dit
systeem vertrouwen om uw veiligheid tij-
dens het wisselen van rijstrook en het ach-
teruitrijden te garanderen. Wanneer u te
veel op dit systeem vertrouwt, kan dat lei-
den tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg. Het systeem heeft ver-
schillende beperkingen. Het naderings-
lampje BSD/RCTA kan vertraagd of hele-
maal niet gaan knipperen of branden ter-
wijl er wel een voertuig op de
aangrenzende rijstrook rijdt of van links of
rechts nadert.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om het gebied achter en naast
de auto in de gaten te houden.
Kenmerken systeem
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 226 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
237
4 4-6. Gebruik van overige rijsystemen
Rijden
• Er is een sticker, verf of een chemisch mid-
del aangebracht op de sonarsensoren of
op de achterbumper bij de sonarsensoren.
• De achterbumper is gewijzigd.
• De achterbumper is verwijderd en weer
geplaatst.
• De bodemvrijheid is veranderd door een
zware belading van de auto of een wijzi-
ging aan de wielophanging.
• De sonarsensoren of het gedeelte van de
achterbumper bij de sonarsensoren zijn
beschadigd.
• De achterbumper is blootgesteld aan een
krachtige schok of is vervormd.
●Op een steile helling werkt de functie auto-
matisch remmen van het systeem minder
doeltreffend.
●Het systeem is ontwikkeld om aanrijdingen
te voorkomen door automatisch hard te
remmen als de auto achteruitrijdt met een
snelheid van maximaal ongeveer 5 km/h.
Het systeem garandeert echter niet dat de
auto in elke situatie in staat is om een aan-
rijding te voorkomen.
●Als de auto extreem langzaam achteruit-
rijdt, kan het zijn dat de handelingen van
de bestuurder voorrang hebben boven de
werking van het systeem. In dit geval werkt
de functie automatisch remmen niet.
●De volgende objecten kunnen mogelijk niet
door het systeem worden gesignaleerd
met als gevolg dat de remmen niet auto-
matisch worden geactiveerd.
• Scherp gevormde of smalle objecten zoals
palen, hekken en kabels die de door de
sonarsensor uitgezonden geluidsgolven
mogelijk niet weerkaatsen.
• Objecten die zich te dicht bij de achter-
bumper bevinden als de selectiehendel in
stand R wordt gezet.
• Objecten met een oppervlak dat de door
de sonarsensor uitgezonden geluidsgolven
mogelijk niet weerkaatst, zoals een hek
van draadgaas.
●Het systeem is zo ontworpen dat het de
volgende objecten niet kan signaleren. De
auto zal er dus ook niet voor afremmen.
• Voetgangers.
• Bewegende objecten, waaronder rijdende
voertuigen.
• Objecten die geluidsgolven absorberen,
zoals kledingstukken of sneeuw.
• Objecten waarvan het oppervlak een dia-
gonale hoek maakt.
• Objecten die zich dicht bij de grond bevin-
den, zoals parkeerblokken.• Objecten die zich ver boven de grond
bevinden, zoals hangende objecten.
• Objecten die in horizontale richting buiten
het bereik liggen gezien vanuit het midden
van de auto.
• Platte, op de grond liggende objecten.
• Objecten die niet loodrecht op de grond
staan.
• Objecten die zich niet rechtstreeks in de rij-
richting van de auto bevinden.
• Ongelijkmatige of golvende objecten.
●Bij het achteruitrijden werken de functies
mogelijk niet correct of kan er een sys-
teemstoring optreden als de volgende situ-
atie zich voordoet.
Hoogfrequent geluid van andere geluidsbron-
nen in de omgeving:
• Geluid van een claxon van een ander voer-
tuig.
• Motorgeluid van andere voertuigen.
• Geluid van luchtremmen.
• Voertuigdetectiesysteem of sonar van een
ander voertuig.
• In de buurt wordt een geluidsgolf met een
frequentie die vergelijkbaar is met die van
het systeem van de auto uitgezonden.
• Een voertuig met hetzelfde systeem rijdt
achteruit naar uw achteruitrijdende auto
toe.
●Weersomstandigheden:
• Extreem hoge of lage temperaturen waar-
bij het gedeelte rondom de sonarsensor te
warm of te koud wordt en de sensor niet
meer kan werken.
• De sonarsensoren of het gedeelte van de
achterbumper bij de sonarsensoren wordt
blootgesteld aan zware regenval of een
grote hoeveelheid water.
• Mist, sneeuw, zandstormen, enz.
• De lucht stroomt met hoge snelheid langs
de auto, zoals bij harde wind.
●Onderdelen die zijn aangebracht op het
gedeelte van de achterbumper bij de
sonarsensor:
• Er zijn op de markt beschikbare elektroni-
sche onderdelen (mistachterlicht, spatbor-
dantenne, radio-antenne) of bevestigings-
accessoires (trekhaak, fietsendrager, bum-
perbeschermplaat) aangebracht.
• Er zijn onderdelen die een hoogfrequent
geluid uitzenden, zoals een claxon of een
luidspreker, aangebracht.
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 237 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM
3046-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■Periodieke controle van de banden-
spanning
Het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom ook
zelf regelmatig de bandenspanning.
■Bandenspanning
●Nadat met de startknop stand AAN gese-
lecteerd is, kan het enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt weerge-
geven. Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt weerge-
geven nadat de banden op spanning zijn
gebracht.
●De bandenspanning verandert met de tem-
peratuur. De weergegeven waarden kun-
nen verschillen van de waarden die met
andere bandenspanningmeters worden
gemeten.
■Situaties waarin het bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed werkt
●Onder de volgende omstandigheden werkt
het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem mogelijk niet goed.
• Als er niet-originele Toyota-velgen zijn
gemonteerd.
• Er is een band vervangen door een exem-
plaar dat niet overeenkomt met de
OE-specificaties (Original Equipment).
• Er is een band vervangen door een exem-
plaar dat niet de voorgeschreven maat
heeft.
• Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.
• Er is een run-flat band met ondersteu-
nende ring gemonteerd.
• Als de ruiten zijn voorzien van een coating
die de ontvangst van de radiografische sig-
nalen nadelig beïnvloedt.
• Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs,
vooral bij de wielen of de wielkasten.
• Als de bandenspanning aanzienlijk hoger
is dan de voorgeschreven waarde.
• Als er banden zonder bandenspannings-
sensoren en -zenders worden gebruikt.
• Als de identificatiecode op de banden-
spanningssensoren en -zenders niet is
geregistreerd in de bandenspanningswaar-
schuwingssysteem-ECU.
●In de volgende situaties kunnen de presta-
ties worden beïnvloed.
• Wanneer u in de buurt van een televisie-
zendmast, elektriciteitscentrale, tanksta-
tion, radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie rijdt waar sterke radiogolven
of elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Als u een draagbare radio, mobiele tele-
foon, draadloze telefoon of een ander
draadloos communicatiemiddel bij u draagt
Als de bandenpositiegegevens niet juist wor-
den weergegeven als gevolg van slechte ont-
vangst van de radiogolven, kan de weergave
worden hersteld door verder te rijden en zo
de ontvangst van de radiogolven te verande-
ren.
●Wanneer de auto geparkeerd is, kan het
langer duren voordat de waarschuwing
verschijnt of verdwijnt.
●Wanneer de bandenspanning snel daalt,
zoals bij een klapband, dan verschijnt de
waarschuwing mogelijk niet.
■Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem is geba-
seerd op de rijomstandigheden. Daarom laat
het systeem mogelijk zelfs een waarschu-
wing zien wanneer de bandenspanning niet
laag genoeg is of wanneer de druk hoger is
dan de druk die was ingesteld tijdens het ini-
tialiseren van het systeem.
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren
en -zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssenso-
ren en -zenders geplaatst worden,
moeten de identificatiecodes van deze
componenten worden geregistreerd in
de bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU en moet het banden-
spanningswaarschuwingssysteem wor-
den geïnitialiseerd.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren
en -zenders
GR 86_OM_Europe_OM18131E_1_2203.book Page 304 Tuesday, February 22, 2022 9:51 AM