
203
4 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
niet juist signaleren. Hierdoor blijven de 
dimlichten mogelijk branden of gaat het 
grootlicht knipperen of worden voetgangers, 
tegenliggers of voorliggers verblind. Als dat 
het geval is, moet handmatig geschakeld 
worden tussen grootlicht en dimlicht.
• Bij rijden in slecht weer (zware regenval, 
mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Als het zicht door de voorruit wordt belem-
merd door damp, wasem, ijs, vuil, enz.
• Als de voorruit gebarsten of beschadigd is
• Als de camerasensor vervormd of vuil is
• Als de temperatuur van de camerasensor 
extreem hoog is
• Als de helderheid van het omgevingslicht 
overeenkomt met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen
• Als de koplampen of achterlichten van 
tegenliggers of voorliggers zijn uitgescha-
keld, vuil zijn, een andere kleur hebben of 
niet correct zijn afgesteld
• Als de auto wordt geraakt door water, 
sneeuw, stof, enz. van een voorligger
• In gebieden waar lichte en donkere stukken 
elkaar afwisselen.
• Als geregeld en herhaaldelijk over stijgende 
en dalende wegen wordt gereden, of over 
wegen met een slecht of oneffen wegdek 
(zoals klinkerwegen, grindwegen, enz.)
• Als geregeld en herhaaldelijk over bochtige 
wegen wordt gereden.
• Als er zich een sterk spiegelend voorwerp, 
zoals een verkeersbord of spiegel, voor de 
auto bevindt
• Als de achterzijde van een voorligger sterk 
spiegelend is, zoals een container op een 
truck
• Als de koplampen van de auto beschadigd 
of vuil zijn, of niet correct zijn afgesteld
• Als de auto naar één kant overhelt door bij-
voorbeeld een lekke band, of aan de achter-
zijde wat lager ligt doordat een aanhangwa-
gen is aangekoppeld, enz.
• Als herhaaldelijk op een abnormale manier 
wordt geschakeld tussen grootlicht en dim-
licht
• Als de bestuurder meent dat het grootlicht 
mogelijk knippert of voetgangers of andere 
bestuurders verblindt
• Als de auto wordt gebruikt in een gebied 
waar men aan de andere kant van de weg 
rijdt. Bijvoorbeeld, een auto bestemd voor 
rechtsrijdend verkeer in een gebied voor 
linksrijdend verkeer of vice versa
■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast 
aan de persoonlijke voorkeur. (Blz. 577)
■Dimlicht inschakelen
Trek de hendel in de oorspronkelijke 
stand.
Het controlelampje van het AHS dooft.
Duw de hendel van u af om het Adaptive 
High Beam-systeem weer in te schakelen.
■Grootlicht inschakelen
Druk op de schakelaar van het Adap-
tive High Beam-systeem.
Het controlelampje van het AHS dooft en het 
controlelampje van het grootlicht gaat bran-
den.
Druk op de schakelaar om het Adaptive High 
Beam-systeem weer in te schakelen.
Handmatig in- en uitschakelen 
van het grootlicht
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 203  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

2064-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Ruitenwissers met regensensor
1 Stand AUTO
2 Lage snelheid ruitenwissers
3 Hoge snelheid ruitenwissers
4 Enkele slag
In de stand AUTO werken de ruitenwissers 
automatisch wanneer de sensor signaleert 
dat het regent. De wissnelheid wordt auto-
matisch afgestemd op de hoeveelheid neer-
slag en de rijsnelheid.
In de stand AUTO kan de gevoeligheid 
van de sensor als volgt worden inge-
steld door de schakelaarring te draaien.5Verhoogt de gevoeligheid van de 
ruitenwisser met regensensor
6Verlaagt de gevoeligheid van de rui-
tenwisser met regensensor
7Gelijktijdig inschakelen rui-
tensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden de rui-
tenwissers en -sproeiers in werking.
De ruitenwissers maken automatisch een 
aantal wisbewegingen nadat de sproeier in 
werking treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als de kop-
lampen aan zijn en u de hendel naar u toe 
getrokken houdt, werken de koplampsproei-
ers één keer. Daarna werken de koplamp-
sproeiers elke vijfde keer dat u de hendel 
naar u toe trekt.
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 206  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

207
4 4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
■De ruitenwissers en ruitensproeiers 
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
■Effecten van de rijsnelheid op de ruiten-
wisserwerking (auto's met ruitenwis-
sers met regensensor)
De rijsnelheid heeft invloed op de interval-
werking.
■Regensensor (auto's met ruitenwissers 
met regensensor)
●De regensensor registreert de hoeveelheid 
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sen-
sor. Deze werkt mogelijk niet goed als zon-
licht van de opkomende of ondergaande 
zon af en toe op de voorruit valt of als er 
insecten o.i.d. op de voorruit zitten.
●Als de ruitenwisser in de AUTO-modus 
wordt gezet terwijl het contact AAN staat, 
maken de ruitenwissers één wisslag om 
aan te geven dat de AUTO-modus is inge-
schakeld.
●Als de temperatuur van de regensensor 
85°C of hoger is, of -15°C of lager, werkt 
de automatische functie mogelijk niet. Zet 
de ruitenwisserschakelaar in dat geval in 
een andere modus dan AUTO.
■Als er geen vloeistof uit de ruitensproei-
ers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het 
reservoir aanwezig is en controleer als dat 
het geval is of de sproeierkoppen niet ver-
stopt zijn.
■Bij het uitzetten van de motor in een 
noodgeval tijdens het rijden
Als de ruitenwissers voor werken wanneer de 
motor wordt uitgezet, zullen ze op hoge snel-
heid werken. Zodra de auto stilstaat, wordt de 
werking weer normaal als het contact AAN 
wordt gezet, of stopt de werking als het 
bestuurdersportier wordt geopend.
WAARSCHUWING
■Waarschuwing met betrekking tot het 
gebruik van de ruitenwissers in de 
stand AUTO (auto's met ruitenwis-
sers met regensensor)
De ruitenwissers voor kunnen onverwacht 
in werking treden als de sensor wordt aan-
geraakt of als de voorruit aan trillingen 
wordt blootgesteld terwijl de ruitenwissers 
in de stand AUTO staan. Let erop dat er 
niets bekneld raakt als de ruitenwissers in 
werking treden.
■Waarschuwing met betrekking tot het 
gebruik van ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de ruitensproeier-
vloeistof pas wanneer de voorruit warm is. 
De vloeistof kan anders op de voorruit 
bevriezen en zo het zicht belemmeren. Dit 
kan leiden tot een ongeval met dodelijk of 
ernstig letsel tot gevolg.
OPMERKING
■Als er geen ruitensproeiervloeistof 
uit de sproeierkoppen komt
Als u de hendel gedurende langere tijd 
naar u toe getrokken houdt, kan de sproei-
erpomp beschadigd raken.
■Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een 
erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is 
geraakt deze niet schoon te maken met 
een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan 
de sproeierkop beschadigd raken.
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 207  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

2124-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4-5.Gebruik van de ondersteunende systemen
*: Indien aanwezig
■PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
Blz. 223
■LTA (Lane Tracing Assist)*
Blz. 230
*: Indien aanwezig
■LDA (Lane Departure Alert met 
stuurregeling)
*
Blz. 239
*: Indien aanwezig
■AHS (Adaptive High Beam-sys-
teem)
*
Blz. 201
*: Indien aanwezig
■AHB (Automatic High Beam)*
Blz. 198
*: Indien aanwezig
■RSA (Road Sign Assist)*
Blz. 273
*: Indien aanwezig
■Dynamic Radar Cruise Control 
met volledig snelheidsbereik
*
Blz. 247
*: Indien aanwezig
■Dynamic Radar Cruise Control*
Blz. 258
*: Indien aanwezig
Twee soorten sensoren, die zich achter 
de grille en de voorruit bevinden, signa-
leren informatie die nodig is voor de 
werking van de ondersteunende syste-
men.
Radarsensor
Camera voor
Toyota Safety Sense*
Toyota Safety Sense bestaat uit de 
volgende ondersteunende syste-
men en draagt bij aan een veilige 
en comfortabele rijervaring:
Ondersteunend systeem
WAARSCHUWING
■Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense is ontworpen om te 
werken met als uitgangspunt dat de 
bestuurder voorzichtig rijdt om te helpen 
de gevolgen van een aanrijding voor de 
inzittenden en de auto te beperken of de 
bestuurder te assisteren onder normale 
rijomstandigheden.
Vertrouw niet blindelings op het systeem, 
aangezien er een grens is aan de mate 
van nauwkeurigheid bij de herkenning en 
de ondersteunende mogelijkheden die dit 
systeem kan bieden. Het is altijd de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder om 
de omgeving van de auto in de gaten te 
houden en veilig te rijden.
Sensoren
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 212  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

213
4 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
WAARSCHUWING
■Voorkomen van storingen in de 
radarsensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen 
in acht.
Als u dat niet doet, werkt de radarsensor 
mogelijk niet goed, hetgeen kan leiden tot 
een ongeval met dodelijk of ernstig letsel 
tot gevolg.
●Houd de radarsensor en de afdekking 
van de radarsensor altijd schoon.
Radarsensor
Afdekking radarsensor
Reinig de voorzijde van de radarsensor of 
de voor- of achterzijde van afdekking van 
de radarsensor als ze vuil zijn of als er 
waterdruppels, sneeuw, enz. op zit(ten).
Reinig de radarsensor en de kap van de 
radarsensor met een zachte doek om te 
voorkomen dat er beschadigingen ont-
staan.
●Bevestig geen accessoires, (doorzich-
tige) stickers of andere zaken op de 
radarsensor, de afdekking van de radar-
sensor of het omliggende gebied.
●Stel de radarsensor en de omgeving 
van de sensor niet bloot aan krachtige 
schokken.
Laat de auto nakijken door een erkende 
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of 
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de 
radarsensor, de grille of de voorbumper 
is blootgesteld aan krachtige schokken.
●Haal de radarsensor niet uit elkaar.
●Wijzig of spuit de radarsensor of de kap 
van de radarsensor niet.
●In de volgende gevallen moet de radar-
sensor opnieuw worden gekalibreerd. 
Neem voor meer informatie contact op 
met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar 
behoren gekwalificeerde en uitgeruste 
deskundige.
• Als de radarsensor of de grille is verwij-
derd en geplaatst of vervangen
• Als de voorbumper is vervangen
■Storingen in de camera voor voorko-
men
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen 
in acht.
Als u dat niet doet, werkt de camera voor 
mogelijk niet goed, hetgeen kan leiden tot 
een ongeval met dodelijk of ernstig letsel 
tot gevolg.
●Houd de voorruit te allen tijde schoon.
• Reinig de voorruit als deze vuil is of als 
er een dun olielaagje, waterdruppels, 
sneeuw, enz. op zit(ten).
• Als er een ruitencoating op de voorruit is 
aangebracht, moeten waterdruppels 
e.d. nog steeds met de ruitenwissers 
voor worden verwijderd van het 
gedeelte van de voorruit vóór de 
camera voor.
• Neem contact op met een erkende 
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of 
een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de 
binnenzijde van de voorruit waar de 
camera voor is geplaatst vuil is.
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 213  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

221
4 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■Als een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Een van de systemen is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is mogelijk sprake van een 
storing in het betreffende systeem.
●Voer in de volgende situaties de in de tabel aangegeven acties uit. Als wordt gesignaleerd 
dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt voldaan, verdwijnt de melding en 
werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
SituatieHandelingen
Als het gedeelte rondom een sensor bedekt is 
met vuil, vocht (condens, ijs, enz.) of andere 
verontreinigingenMaak om het gedeelte van de voorruit voor de 
camera voor te reinigen gebruik van de ruiten-
wissers of de voorruitverwarming van het air-
conditioningsysteem (Blz. 424, 429).
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 221  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

225
4 4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
■In-/uitschakelen van het Pre-Crash 
Safety-systeem
Het Pre-Crash Safety-systeem kan 
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via 
 (Blz. 577) van het multi-informa-
tiedisplay.
Het systeem wordt iedere keer wanneer het 
contact AAN wordt gezet automatisch inge-
schakeld.
Als het systeem wordt uitgeschakeld, 
gaat het waarschuwingslampje PCS 
branden en wordt er een melding weer-
gegeven op het multi-informatiedisplay.
■Wijzigen van de timing van de 
Pre-Crash-waarschuwing
De timing van de Pre-Crash-waarschu-
wing kan worden gewijzigd via   
(Blz. 577) van het multi-informatie-
display.
De instelling van de timing van de waarschu-
wing blijft behouden als het contact UIT 
wordt gezet. Als het Pre-Crash Safety-sys-
teem echter is uitgeschakeld en weer is 
ingeschakeld, wordt de timing weer inge-
steld op de standaardinstelling (gemiddeld).
1Vroeg
2Gemiddeld
Dit is de standaardinstelling.
3Laat
WAARSCHUWING
●Als sportief met de auto wordt gereden 
of als op onverharde wegen wordt gere-
den
●Als de banden niet de juiste banden-
spanning hebben
●Als de banden zeer versleten zijn
●Als er een andere maat banden dan 
voorgeschreven is gemonteerd
●Als er sneeuwkettingen zijn aangebracht
●Wanneer er een compact reservewiel is 
gemonteerd of een bandenreparatieset 
is gebruikt
●Als er tijdelijk uitrusting (sneeuwploeg, 
enz.) die de radarsensor of de camera 
voor kan hinderen op de auto is 
geplaatst
Wijzigen van instellingen van 
het Pre-Crash Safety-systeem
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 225  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM 

2284-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
• Wassen in een autowasstraat
• Bij het rijden door of onder objecten die in 
contact kunnen komen met uw auto, zoals 
hoog gras, boomtakken of een spandoek
• Bij het rijden door stoom of rook
• Wanneer dicht bij een object wordt gere-
den dat radiogolven weerkaatst, zoals een 
grote vrachtwagen of een vangrail
• Als wordt gereden in de buurt van een tele-
visiezendmast, radiozender, elektriciteits-
centrale of andere locatie waar sterke 
radiogolven of elektromagnetische velden 
aanwezig zijn
■Situaties waarin het systeem mogelijk 
niet goed werkt
●In sommige situaties, zoals onderstaande, 
wordt een object mogelijk niet gesignaleerd 
door de radarsensor en de camera voor, 
waardoor het systeem niet goed werkt:
• Wanneer een signaleerbaar object uw auto 
nadert
• Wanneer uw auto of een signaleerbaar 
object een schommelende beweging maakt
• Als een signaleerbaar object een abrupte 
beweging maakt (zoals een uitwijkmanoeu-
vre, plotseling versnellen of afremmen)
• Wanneer uw auto een signaleerbaar object 
snel nadert
• Wanneer een signaleerbaar object zich 
niet direct voor uw auto bevindt• Wanneer een signaleerbaar object zich 
vlak bij bijvoorbeeld een muur, hek, vang-
rail, putdeksel, voertuig of stalen rijplaat 
bevindt
• Wanneer een signaleerbaar object zich 
onder een constructie bevindt
• Wanneer een signaleerbaar object gedeel-
telijk verborgen is achter een object zoals 
een groot stuk bagage, een paraplu of een 
vangrail
• Wanneer zich meerdere signaleerbare 
objecten dicht bij elkaar bevinden
• Als de zon of ander licht rechtstreeks op 
een signaleerbaar object schijnt
• Wanneer een signaleerbaar object wit is 
en er extreem licht uitziet
• Wanneer een signaleerbaar object bijna 
dezelfde kleur heeft of even licht is als zijn 
omgeving
• Wanneer een signaleerbaar object uw auto 
afsnijdt of plotseling opduikt voor uw auto
• Als de voorzijde van uw auto wordt geraakt 
door water, sneeuw, stof, enz.
• Wanneer een zeer fel licht, bijvoorbeeld de 
zon of de koplampen van tegemoetko-
mend verkeer, rechtstreeks in de camera 
voor schijnt
• Bij het naderen van de zijkant of voorkant 
van een voorligger
• Als de voorligger een motorfiets is
• Als de voorligger smal is, zoals een scoot-
mobiel
• Als een voorligger een smalle achterzijde 
heeft, zoals een onbeladen vrachtwagen
• Als een voorligger een lage achterzijde 
heeft, zoals een oprijwagen
COROLLA (TMUK)_OM_Europe_OM12Q83E_1_2201.book  Page 228  Wednesday, October 20, 2021  10:58 AM