Werking Blind Spot Monitor
Auto's die kunnen worden gesignaleerd door de Blind Spot Monitor
De Blind Spot Monitor maakt gebruik van radarsensoren opzij achter om de volgende
soorten auto's te signaleren die in een aangrenzende rijstrook rijden en brengt de
bestuurder hiervan op de hoogte via de indicatoren in de buitenspiegels.
AAuto's die in het gebied rijden dat niet
in de buitenspiegels te zien in (de
dode hoek)BAuto's die snel van achteren naderen
in het gebied dat niet in de buiten-
spiegels te zien in (de dode hoek)
Detectiegebieden Blind Spot Monitor
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin voertuigen kunnen worden gesignaleerd.
AOngeveer 0,5 m - 3,5 m vanaf de
zijkanten van de auto*1
BOngeveer 1 m vóór de achterbumper
COngeveer 3 m achter de
achterbumper
DOngeveer 3m-60machter de
achterbumper*2
*1Het gebied tussen de zijkanten van de auto en 0,5 m vanaf de zijkant van de auto kan
niet worden gesignaleerd.
*2Hoe groter het snelheidsverschil is tussen uw auto en de gesignaleerde auto, hoe verder
weg de auto wordt gesignaleerd, waardoor de indicator in de buitenspiegel gaat branden
of knipperen.
Het detectiegebied reikt tot:
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
291
5
Rijden
De Blind Spot Monitor werkt wanneer
De Blind Spot Monitor werkt wanneer aan
alle onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het contact AAN staat.
• De Blind Spot Monitor is ingeschakeld.
• De transmissie staat in een anderestand dan R.
• De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 10 km/h.
De Blind Spot Monitor signaleert een
auto wanneer
De Blind Spot Monitor signaleert in de
volgende situaties een auto in het
detectiegebied:
• Een auto in een aangrenzende rijstrook uw auto inhaalt.
• U haalt een auto in een aangrenzende rijstrook langzaam in.
• Een andere auto binnen het detectiegebied komt wanneer deze
van rijstrook wisselt.
Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De Blind Spot Monitor is niet ontworpen
om de volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, enz.,
*
• Tegemoetkomende auto's
• Vangrails, muren, bebording,geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Auto's achter u die op dezelfderijstrook rijden*
• Auto's die 2 rijstroken van uw autoverwijderd zijn*
• Auto's die snel door uw auto wordeningehaald*
*
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd. Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
signaleert de Blind Spot Monitor
auto's mogelijk niet correct:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Wanneer meerdere auto's naderen met slechts weinig ruimte tussen
elke auto
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en een auto achter u
– Bij een duidelijk verschil in snelheid tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Wanneer het snelheidsverschil tussen uw auto en een andere auto
verandert
– Wanneer een auto het detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
– Bij het op- en afrijden van opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een accessoire (zoals een fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
292
– Bij een duidelijk verschil in hoogtetussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot Monitor is ingeschakeld
– Als de auto een aanhangwagen trekt
• Onder de volgende omstandigheden is de kans dat de Blind Spot Monitor
onnodig een auto en/of object
signaleert groter:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een accessoire (zoals een fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Als de auto een aanhangwagen trekt
5.4.13 SEA (Safe Exit Assist)*
*Indien aanwezig
Het Safe Exit Assist-systeem gebruikt
radarsensoren in de achterbumper om de
inzittenden te informeren over
naderende voertuigen of fietsers om een
botsing te helpen voorkomen bij het
openen van de portieren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
• Safe Exit Assist is een aanvullend systeem dat, wanneer de auto tot
stilstand is gebracht, de inzittenden
informeert over eventuele
naderende voertuigen en fietsen.
Vertrouw niet uitsluitend op dit
systeem voor het beoordelen van de
veiligheid. Wanneer u dat wel doet,
kan dat leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
Aangezien het systeem onder
bepaalde omstandigheden mogelijk
niet goed werkt, dient de inzittende
altijd zelf de veiligheid te controleren
en in de spiegels te kijken.
Systeemonderdelen
AMulti-informatiedisplay
In- en uitschakelen van de Safe Exit
Assist
Als het systeem vaststelt dat er een
grote kans is op een aanrijding bij het
openen van een portier, wordt het
portier waarvan het openen gevaar
kan opleveren weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Als het
portier wordt geopend terwijl de
indicator in de buitenspiegel brandt,
klinkt er ter waarschuwing een
zoemer.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
293
5
Rijden
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer er een voertuig of fietser
wordt gesignaleerd die bij openen
tegen het portier zou kunnen botsen,
gaat de indicator in de buitenspiegel
aan die zijde branden. De indicator in
de buitenspiegel gaat knipperen als
het portier aan de desbetreffende
zijde wordt geopend.
Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Zoemer
De zoemer is mogelijk moeilijk te horen
wanneer het volume van het
audiosysteem hoog staat of er veel
omgevingsgeluid is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 512)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Safe Exit Assist-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Safe Exit Assist goed
werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan
op de achterbumper vuil is of bedekt
is met sneeuw, werkt het Safe Exit
Assist-systeem mogelijk niet en
wordt er een waarschuwingsmelding
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 10 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
WAARSCHUWING!(Vervolg)
SEA-functie wordt voldaan. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
• Bevestig geen accessoires, (doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
294
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem contact op met een erkendeToyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper. In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem
De Safe Exit Assist kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
van
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 150)
Wanneer de Safe Exit Assist wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
Driving Assist-informatie (→blz. 144)
branden. De melding “Safe Exit Assist
OFF” (Safe Exit Assist uit) wordt dan
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De Safe Exit Assist wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
Objecten die door de Safe Exit Assist kunnen worden gesignaleerd
Wanneer de Safe Exit Assist de volgende voertuigen of fietsen signaleert met de
radarsensor aan de achterzijde, worden de inzittenden hierover gewaarschuwd via een
indicator in de buitenspiegel, een zoemer, een melding op het instrumentenpaneel en via
een gesproken bericht.
AVoertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans groot is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
295
5
Rijden
verstreken sinds het EV-systeem uit
is gezet (gedurende deze tijd kan
het systeem nog werken bij het
openen en sluiten van een portier)
– Als de auto niet volledig stilstaat
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Voertuigen en fietsen worden in de volgende situaties mogelijk niet goed
gesignaleerd:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Als een voertuig of fiets nadert van achter een in de buurt geparkeerd
voertuig
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Direct nadat een voertuig of fiets is gaan rijden
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als er zich een geparkeerd voertuig, muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als de auto stilstaat onder een hoek ten opzichte van de weg
– Als er een voertuig naast het naderende voertuig of de
naderende fiets rijdt
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als een voertuig of fiets met hoge snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen trekt – Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan
het einde van een bocht
• Onder de volgende omstandigheden is de kans dat de Safe Exit Assist
onnodig een voertuig en/of object
signaleert groter:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Als een voertuig of fiets van achter uw auto schuin nadert
– Als de auto stilstaat onder een hoek ten opzichte van de weg
– Als een voertuig of fiets van achter een geparkeerd voertuig schuin
nadert
– Als er zich een geparkeerd voertuig, muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als een voertuig of fiets met hoge snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen trekt
– Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan het einde van een bocht
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
297
5
Rijden
5.4.14 Toyota Parking
Assist-sensor*
*Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten,
zoals een muur, bij het fileparkeren en
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het multimedia-display en een zoemer.
Controleer bij gebruik van dit systeem
ook altijd zelf de omgeving.
Systeemonderdelen
Soorten sensoren
AHoeksensoren voor
BBinnenste sensoren voor
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
EZijsensoren voor (auto's met
Advanced Park)
FZijsensoren achter (auto's met
Advanced Park)
Weergave
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het
multimedia-display overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
(Als de afstand tot het object klein wordt,
gaan de afstandssegmenten mogelijk
knipperen.) Multimedia-display (auto's zonder
Advanced Park)
Multimedia-display (auto's met Advanced
Park)
ASignalering hoeksensoren voor
BSignalering binnenste sensor voor
CSignalering hoeksensoren achter
DSignalering binnenste sensor achter
EZijsensoren voor
FZijsensoren achter
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om de Toyota
Parking Assist-sensor in of uit te
schakelen. (→Blz. 150) 1. Druk op
ofomte
selecteren.
2. Druk op
ofomte
selecteren en druk vervolgens op.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
298
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF (→blz. 144) branden.
Als het systeem is uitgeschakeld en u het
weer wilt inschakelen, selecteer dan
op het multi-informatiedisplay, selecteeren vervolgens “On” (aan). Als het
systeem door middel van deze methode is
uitgeschakeld, wordt het niet
automatisch weer ingeschakeld nadat het
contact UIT en weer AAN is gezet.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, aangezien er een grens is aan
de mate van nauwkeurigheid bij de
herkenning en de ondersteunende
mogelijkheden die dit systeem kan
bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
• Beschadig de sensoren niet en houd ze altijd schoon.
• Plaats geen stickers of elektronische onderdelen zoals een kentekenplaat
met achtergrondverlichting (met
name fluorescerende), een mistlamp,
een spatbordantenne of een
draadloze antenne in de buurt van
een radarsensor.
• Stel de omgeving van de sensor niet bloot aan krachtige schokken. Als
deze wel aan krachtige schokken is
blootgesteld, laat de auto dan
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Neem
WAARSCHUWING!(Vervolg)
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor-
de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de sensoren niet.
• Bevestig geen afdekking op de kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van bovenstaande waarschuwingen.
• Als een niet-originele Toyota- wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
• Spuit bij het wassen van de auto met een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren, omdat
dit er toe kan leiden dat een sensor
niet meer goed werkt.
• Richt bij het wassen van de auto met stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren, omdat dit er toe kan
leiden dat een sensor niet meer goed
werkt.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
299
5
Rijden