Wijzigen van de standen van het
contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal in te trappen. (De stand
verandert iedere keer dat op de knop
wordt gedrukt.)
ASTAND ACC
BCONTACT AAN
1. UIT
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2. ACC
*
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt. Op het
instrumentenpaneel wordt STAND
ACC weergegeven.
3. AAN Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt. Op het
instrumentenpaneel wordt POWER
ON (contact AAN) weergegeven.
*Instelling kan worden aangepast aan de
persoonlijke voorkeur. (→Blz. 508) Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of langer dan een uur AAN
staat (EV-systeem niet in werking) terwijl
de transmissie in stand P staat, wordt het
contact automatisch UIT gezet. Deze
functie kan het ontladen van de 12V-accu
echter niet helemaal voorkomen. Laat de
auto niet gedurende langere tijd in stand
ACC of AAN staan terwijl het EV-systeem
niet in werking is.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet het contact niet gedurende een
langere periode in stand ACC of AAN
zonder het EV-systeem in te
schakelen.
• Als ACCESSORY (stand ACC) of POWER ON (contact AAN) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven terwijl het EV-systeem
niet in werking is, is het contact niet
UIT. Verlaat de auto nadat u het
contact UIT hebt gezet.
5.2.2 Transmissie
Selecteer de schakelstand op basis van
uw doel en de situatie.
Doel en functie van de schakelstanden
Schakelstand Doel of functie
P Parkeren van de auto/
starten van het EV- systeem
R Achteruit
N Neutraalstand (Toestand
waarbij het vermogen
niet wordt overgebracht)
D Normaal rijden
Beperken plotseling wegrijden
(wegrijregeling)
→Blz. 207
5.2 Rijprocedures
218
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als aandacht nodig is bij hetuitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• Afhankelijk van geluid van buitenaf, het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto.
• Als sportief met de auto wordt gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er tijdelijk accessoires die eensensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als de bandenspanning te laag is
• Als er banden in een andere maat dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunende systemen
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
(indien aanwezig)
→Blz. 232
AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
→Blz. 235
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 252
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 261
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 265
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 269
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 273
Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
→Blz. 283
Noodstopsysteem
→Blz. 286
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
244
Waarschuwingsfase 2
Nadat waarschuwingsfase 2 is
geactiveerd, klinkt er met korte
tussenpozen een zoemer, wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
te waarschuwen en remt de auto
langzaam af. Als rijhandelingen, zoals het
vastpakken van het stuurwiel, niet binnen
een bepaalde tijd worden uitgevoerd,
stelt het systeem vast dat de bestuurder
niet reageert en wordt de fase voor
afremmen en tot stilstand brengen
ingeschakeld.
Het geluid van het audiosysteem wordt
uitgeschakeld tot de bestuurder weer
reageert.
Wanneer de auto afremt, gaan de
remlichten mogelijk branden, afhankelijk
van de wegomstandigheden, enz.
Nadat de auto tot een bepaalde snelheid
is afgeremd, gaan de alarmknipperlichten
knipperen.
Fase voor afremmen en tot stilstand
brengen
Nadat is vastgesteld dat de bestuurder
niet reageert, klinkt er onafgebroken een
zoemer, wordt er een melding
weergegeven om de bestuurder te
waarschuwen en wordt de auto langzaam
afgeremd en tot stilstand gebracht.
Terwijl de auto afremt, gaan de
alarmknipperlichten knipperen om
andere weggebruikers te waarschuwen.
Blokkeerfase
Nadat de auto tot stilstand is gebracht,
wordt de parkeerrem automatisch
geactiveerd. Nadat de blokkeerfase is
ingeschakeld, blijft de zoemer
onafgebroken klinken, knipperen de
alarmknipperlichten om andere
weggebruikers te waarschuwen en
worden de portieren ontgrendeld.5.4.12 BSM (Blind Spot Monitor)*
*Indien aanwezig
De Blind Spot Monitor is een systeem dat
radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper
gebruikt om de bestuurder te helpen de
veiligheid te controleren bij het wisselen
van rijstrook.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
• De Blind Spot Monitor is een aanvullende functie die de
bestuurder er attent op maakt dat er
zich een auto in de dode hoek van de
buitenspiegels bevindt of snel van
achteren nadert richting de dode
hoek. Vertrouw niet blindelings op de
Blind Spot Monitor. Omdat de functie
niet kan beoordelen of het veilig is
om van rijstrook te wisselen, kan, als
uitsluitend op het systeem wordt
vertrouwd, een aanrijding het gevolg
zijn, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan.
Aangezien het systeem onder bepaalde
omstandigheden mogelijk niet goed
werkt, dient de bestuurder altijd zelf de
veiligheid te controleren.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
288
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer er een voertuig of fietser
wordt gesignaleerd die bij openen
tegen het portier zou kunnen botsen,
gaat de indicator in de buitenspiegel
aan die zijde branden. De indicator in
de buitenspiegel gaat knipperen als
het portier aan de desbetreffende
zijde wordt geopend.
Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Zoemer
De zoemer is mogelijk moeilijk te horen
wanneer het volume van het
audiosysteem hoog staat of er veel
omgevingsgeluid is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 512)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Safe Exit Assist-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Safe Exit Assist goed
werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan
op de achterbumper vuil is of bedekt
is met sneeuw, werkt het Safe Exit
Assist-systeem mogelijk niet en
wordt er een waarschuwingsmelding
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 10 minuten met
de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de
WAARSCHUWING!(Vervolg)
SEA-functie wordt voldaan. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
• Bevestig geen accessoires, (doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
294
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor isingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer 10 km/h.
• Een andere schakelstand dan P is geselecteerd.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de volgende situaties voordoen:– Afhankelijk van de vorm van het object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.
– Als het stilstaande object zich te dicht bij de sensor bevindt, is
detectie wellicht niet mogelijk.
– Tussen het signaleren van een statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten: • Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw, waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonderhobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
Systeemonderdelen
ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel
Inschakelen/uitschakelen van de
RCTA.
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, gaan de indicatoren in
beide buitenspiegels knipperen.
CMultimedia-display
Wanneer een voertuig wordt
gesignaleerd die van rechts of links
achter nadert, wordt het RCTA-icoon
(→blz. 308) voor de desbetreffende
zijde weergegeven op het
multimedia-display. In deze
afbeelding wordt een voorbeeld
getoond van auto's die van zowel
links als rechts achter naderen.
DControlelampje Driving
Assist-informatie
Wanneer de Rear Cross Traffic Alert is
uitgeschakeld, wordt de melding
“Rear Cross Traffic Alert OFF” (Rear
Cross Traffic Alert uit) weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Inschakelen/uitschakelen van de RCTA
De RCTA kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld via
van het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 150) Wanneer de RCTA wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje Driving
Assist-informatie (→blz. 144) branden.
De melding “Rear Cross Traffic Alert OFF”
(Rear Cross Traffic Alert uit) wordt dan
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. De RCTA wordt iedere
keer wanneer het contact AAN wordt
gezet ingeschakeld.
Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Hoorbaarheid van de RCTA-zoemer
De RCTA-zoemer komt mogelijk moeilijk
boven harde geluiden uit, zoals wanneer
het volume van het audiosysteem hoog
staat.
Radarsensoren
→Blz. 289
RCTA
Werking van de RCTA
De RCTA-functie maakt gebruik van
radarsensoren om auto's die van rechts of
links achter naderen te signaleren en
waarschuwt de bestuurder voor de
aanwezigheid van dergelijke auto's door
de indicatoren in de buitenspiegels te
laten knipperen en een zoemer te laten
klinken.ANaderende auto's
BDetectiegebieden voor naderende
auto's
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
307
5
Rijden
– Wanneer de camera achter is bedekt(er zit vuil, sneeuw, ijs, enz. op) of als
er krassen op zitten
– Als er zich een knipperende lamp in het detectiegebied bevindt, zoals de
alarmknipperlichten van een ander
voertuig
– Als er sneeuwkettingen of een bandenreparatieset worden
gebruikt
• Omstandigheden waaronder de werking van de Rear Camera
Detection-functie mogelijk niet opvalt– De zoemer is mogelijk moeilijk te horen wanneer er veel
omgevingsgeluid is, het volume van
het audiosysteem hoog staat, de
airconditioning is ingeschakeld, enz.
– Als de temperatuur in het interieur extreem hoog of laag is, werkt het
scherm van het audiosysteem
mogelijk niet goed.
5.4.17 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object of voetganger groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te
wijken. Wanneer het systeem oordeelt
dat een aanrijding met een gesignaleerd
object of een voetganger zeer
waarschijnlijk is, worden de remmen
automatisch bekrachtigd om te helpen
een aanrijding te voorkomen of om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
Stilstaande objecten voor en achter de
auto (indien aanwezig)
→Blz. 319 Bewegende voertuigen achter de auto
(indien aanwezig)
→Blz. 321
Voetgangers achter de auto (indien
aanwezig)
→Blz. 321
Stilstaande objecten rond de auto (auto's
met Advanced Park)
→Blz. 324
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het
systeem, omdat dit kan leiden tot een
ongeval.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, de weersomstandigheden,
enz. werkt het systeem mogelijk niet.
De signaleringsmogelijkheden van
sensoren en radars zijn beperkt.
Controleer altijd de omgeving van uw
auto tijdens het rijden.
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd voorzichtig en
houd rekening met de omgeving. Het
Parking Support Brake-systeem is
ontworpen om te helpen de ernst
van een aanrijding te verminderen.
Onder sommige omstandigheden is
het echter mogelijk dat het systeem
niet werkt.
• Het Parking Support Brake-systeem is niet ontworpen om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
Bovendien is het, zelfs wanneer het
systeem de auto tot stilstand heeft
gebracht, noodzakelijk om
onmiddellijk het rempedaal in te
trappen, omdat de remregeling na
ongeveer 2 seconden wordt
uitgeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
315
5
Rijden
WAARSCHUWING!
Water in de auto
• Mors geen vloeistof in het interieurvan de auto. Dit kan brand of
storingen in de elektrische
componenten, enz. veroorzaken.
• Voorkom dat onderdelen of de bedrading van het airbagsysteem in
het interieur nat worden. ( →Blz. 28)
Een elektrische storing kan ervoor
zorgen dat de airbags worden
geactiveerd of niet op de juiste wijze
werken, waardoor dodelijk of ernstig
letsel kan ontstaan.
• Auto's met draadloze lader: Laat de draadloze lader (→blz. 400) niet nat
worden. Als dat wel gebeurt, kan de
lader oververhit raken, wat kan
leiden tot brandwonden of een
elektrische schok, waarbij dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
Reinigen van het interieur (met name
het dashboard)
Gebruik geen autowas of lakcleaner.
Het dashboard kan in de voorruit
worden weerkaatst; hierdoor kan het
gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een dodelijk of ernstig
ongeval tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
• Gebruik de volgende reinigingsmiddelen niet, omdat ze
verkleuring van het interieur of
strepen en beschadigingen van
gelakte oppervlakken kunnen
veroorzaken:– Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals
wasbenzine en terpentine,
alkalische of zuurhoudende
middelen, textielverf en
bleekmiddel
– Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals
thinner, wasbenzine en alcohol
OPMERKING(Vervolg)
• Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte
delen van het interieur kunnen
beschadigd raken.
Water op de vloerbedekking
Was de vloerbedekking van de auto niet
met water.
Water dat in contact komt met
elektrische onderdelen boven of onder
de vloerbedekking, kan schade aan de
verschillende systemen van de auto
veroorzaken, bijvoorbeeld aan het
audiosysteem. Water kan bovendien
roest aan de carrosserie veroorzaken.
Bij het schoonmaken van de
binnenzijde van de voorruit
Zorg ervoor dat er geen glasreiniger op
de lens terechtkomt. Raak de lens ook
niet aan. (→Blz. 245)
Schoonmaken van de binnenzijde van
de achterruit
• Gebruik geen ruitenreiniger om de achterruit schoon te maken. Anders
kunnen de verwarmingsdraden en
antenne beschadigd raken. Veeg de
ruit voorzichtig schoon met een doek
en lauw water. Veeg de ruit schoon in
dezelfde richting als de
verwarmingsdraden en antenne.
• Voorkom beschadiging van de verwarmingsdraden en de antenne.
Schoonmaken van de zijruiten voor
(auto's met IR-beschermende laag)
Gebruik geen chemische of
schuurmiddelen (bijv. ruitenreiniger,
reinigingsmiddelen, was) om de ruiten
schoon te maken. Anders kan de laag
beschadigd raken.
7.1 Onderhoud en verzorging
414