Page 225 of 324

223
In geval van pech
8Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel
staat op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe
flacon met afdichtmiddel te kopen.
► Ga onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij
lage snelheid (tussen 20 en 60 km/h) rijden,
zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
►
Zet de auto stil, controleer de reparatie en
meet de bandenspanning met de set.
De banden oppompen,
en de bandenspanning
aanpassen en controleren
► Zet schakelaar A in de stand
"Oppompen".
►
Rol de witte slang
G
volledig uit.
►
Sluit de witte slang aan op het ventiel van de
gerepareerde band.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V
-aansluiting van de auto.
►
Start de motor en laat de motor draaien.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
U moet de monteur vertellen dat de set is
gebruikt. Na inspectie kan de monteur u
vertellen of de band kan worden gerepareerd
of moet worden vervangen.
► Pas de bandenspanning met de compressor
aan (voor oppompen: zet schakelaar B
in stand
I; voor leeglopen: zet schakelaar B in stand
O en druk op knop C). Ga daarbij uit van de
informatie op de bandenspanningssticker bij het
bestuurdersportier.
Als de bandenspanning geleidelijk afneemt,
is het lek niet goed gedicht; neem contact op
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om uw auto te laten repareren.
►
V
erwijder de set en berg deze op.
►
Rijd niet harder dan 80
km/h en niet verder
dan 200
km.
De compressor kan worden gebruikt,
zonder afdichtmiddel in de band te
spuiten, om de bandenspanning te
controleren en aan te passen.
Als de vereiste bandenspanning na ongeveer 7 minuten nog niet is bereikt, is
de band onherstelbaar beschadigd; neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
Rijd met een gerepareerde band niet
meer dan 200 km; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te laten vervangen.
Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het
Page 226 of 324

224
In geval van pech
2.Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Verwijdergereedschap wielboutdop/wieldop.
Afhankelijk van het uitvoering van de auto
verwijdert u hiermee de wielboutdoppen van
lichtmetalen velgen of de wieldop van stalen
velgen.
4. Dop voor slotbouten.
Hiermee kunnen de speciale slotbouten met
behulp van de wielsleutel worden verwijderd.
5. Sleepoog.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over slepen.
Dit gereedschap is specifiek voor de auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van
de auto, verschillend zijn.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de
originele krik, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om de door de fabrikant
voorgeschreven krik aan te schaffen.
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
De slang en de flacon
verwijderen
► Beweeg slang 2 naar links totdat deze
contact maakt met de behuizing.
►
Maak aansluiting
1
los van de flacon door de
aansluiting een kwartslag linksom te draaien.
►
T
rek slang 2 iets naar buiten en koppel
aansluiting
3
van de luchtinlaatslang los door
deze een kwartslag linksom te draaien.
► Verwijder slang 2 .
► Houd de compressor verticaal omhoog.
►
Draai flacon
4
los van de bodem.
Voer deze handelingen in omgekeerde volgorde
uit om de nieuwe flacon en de nieuwe slang te
plaatsen.
Let op dat er geen vloeistof uit de flacon
stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de flacon
vermeld.
De flacon met afdichtmiddel kan slechts één
keer gebruikt worden en moet daarna worden
vervangen, ook als hij niet leeg is.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij een PEUGEOT-dealer of een
officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe flacon bij een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats te kopen.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
Toegang tot het
gereedschap
Het gereedschap bevindt zich in een
gereedschapskist.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de
gereedschapskist .
Beschikbaar gereedschap
1.Wielsleutel.
Wordt gebruikt om de wielbouten te
verwijderen en de krik omhoog/omlaag te
bewegen.
Page 227 of 324

225
In geval van pech
82.Krik.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Verwijdergereedschap wielboutdop/wieldop.
Afhankelijk van het uitvoering van de auto
verwijdert u hiermee de wielboutdoppen van
lichtmetalen velgen of de wieldop van stalen
velgen.
4. Dop voor slotbouten.
Hiermee kunnen de speciale slotbouten met
behulp van de wielsleutel worden verwijderd.
5. Sleepoog.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over slepen.
Dit gereedschap is specifiek voor de auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van
de auto, verschillend zijn.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de
originele krik, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om de door de fabrikant
voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn
2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Toegang tot het reservewiel
► Het reservewiel is bereikbaar vanaf de
achterzijde van de auto.
►
Open de achterdeuren of de achterklep
(afhankelijk van de uitvoering).
Om te voorkomen dat de elektrisch
bedienbare schuifdeur(en) ongewild
wordt (worden) geopend, moet u de functie
"Handsfree toegang" uitschakelen via het
configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de schuifdeur met
handsfree-functie.
► Als de auto is uitgerust met een trekhaak, krik
de auto dan aan de achterzijde op (uitsluitend
bij punt
B) tot er voldoende ruimte is om het
reservewiel te kunnen verwijderen.
Het reservewiel verwijderen uit de
houder
► Open de achterdeuren (of achterklep) om
bij de in de dorpel geplaatste bout van de
reservewielhouder te komen.
►
Draai de bout los met behulp van de
wielsleutel (ongeveer 14 omwentelingen), tot de
reservewielhouder laag genoeg hangt om de
haak van de reservewielhouder los te maken.
► Haal de reservewielhouder los van de haak
en plaats het reservewiel in de nabijheid van het
te vervangen wiel.
Page 228 of 324

226
In geval van pech
Het reservewiel aanbrengen in de
houder
► Plaats het wiel voor de reservewielhouder.
► Beweeg het reservewiel geleidelijk in de
reservewielhouder door hem heen en weer
(van links naar rechts) te bewegen tot het
bevestigingsgedeelte van de haak vrij komt.
►
Bevestig de reservewielhouder aan de haak
en draai de bout weer volledig vast met de
wielsleutel.
Band in de reservewielhouder
U kunt kiezen voor een andere maat van de
band van het reservewiel. Houd u daarbij aan de
onderstaande instructies.
Maat van de af fabriek
gemonteerde band Compact-
Standard Long
215/65 R16 Het plaat- sen van een 225-band in de reserve-
wielhouder is verboden. Er is geen
beperking.
215/60 R17
215/60 R17
M&S
225/55 R17 Het plaatsen van een 215-band in de
reservewiel-
houder wordt
niet aanbevo- len (kans op bijgeluiden).
In de reservewielhouder kan een band
met de maat 215 of 225 worden
geplaatst.
Een wiel verwijderen
Parkeren van de auto
Parkeer de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond, op een plaats
waar u het verkeer niet hindert.
Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de eerste
versnelling in en zet vervolgens het contact af
om de wielen te blokkeren.
Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie stand P en zet vervolgens het
contact af om de wielen te blokkeren.
Bij een elektrische auto moet de transmissie
in stand P worden gezet; zet vervolgens het
contact af om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in
de automatische stand staat (bij een
elektrische parkeerrem), en controleer of het
controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden.
U moet ervoor zorgen dat er geen inzittenden
meer in de auto zitten en dat zij zich op een
veilige plek bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.
Plaats bij een auto met een elektrische
parkeerrem een wielblok tegen het wiel
kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
Page 229 of 324

227
In geval van pech
8► Als uw auto is uitgerust met stalen velgen,
verwijder dan de boutdop met gereedschap 3
of
verwijder de wieldop handmatig
►
Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen
velgen, verwijder dan de dop van de wielbouten
met gereedschap 3
.
►
Als uw auto is uitgerust met slotbouten, zet
dan dop 4
op wielsleutel 1 om de slotbout los te
draaien.
►
Draai
de andere bouten iets los (zonder ze te
verwijderen) met uitsluitend wielsleutel 1.
► Plaats het voetstuk van de krik op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten A
of B.
Gebruik het krikpunt aan de onderzijde van de
auto dat zich het dichtste bij het te verwisselen
wiel bevindt.
► Draai krik 2 met de knop naar buiten totdat
de kop van de krik het krikpunt A of B raakt; het
contactvlak van krikpunt A of B moet goed in het
middelste deel van de kop van de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond is om het
reservewiel te monteren.
Kans op letsel!
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden.
Plaats de krik uitsluitend bij krikpunt A of
B onder de auto en zorg ervoor dat het
contactvlak van de auto goed in het middelste
deel van de kop van de krik staat. Anders
kan de auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken.
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
►
V
erwijder het wiel.
Page 230 of 324

228
In geval van pech
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
– Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
– Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
– Wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de koplampen/lampen
minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld
- risico op ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Monteren van het wiel
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
W
anneer het wiel is voorzien van een
slotbout, moet u deze handvast aandraaien met
wielsleutel 1 voorzien van dop 4.
►
Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel
1
handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw krik 2 op en verwijder deze.
► Wanneer het wiel is voorzien van een
slotbout, moet u deze vastdraaien met
wielsleutel 1 voorzien van dop 4.
►
Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel
1
vast.
►
Berg het gereedschap op in de
gereedschapskist.
Een reservewiel met stalen velg of
noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, raken de ringen ( A) de stalen velg of
het noodreservewiel niet. Het wiel wordt door
het conische contactvlak ( B) van elke bout op
zijn plek gehouden.
Na het verwisselen van een wiel
Berg het wiel met de lekke band op in de
reservewielhouder.
Ga meteen naar een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie
kan de monteur u vertellen of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten
worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld de
Active Safety Brake.
Als uw auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem,
controleer dan de spanning van de banden en
reset het systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Wiel met naafdop
Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de
rand ervan vervolgens rondom met de hand
vast.
Page 231 of 324

229
In geval van pech
8Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
–
W
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de koplampen/lampen
minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld
- risico op ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Vervang de lampen per paar om onbalans in
de verlichting te voorkomen.
Halogeenlampen (Hx)
Controleer om verzekerd te zijn van een
goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de
juiste wijze in de behuizing is geplaatst.
De motorkap openen/toegang tot de
lampen
Wees voorzichtig wanneer de motor heet is -
kans op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de bladen van de koelventilator kunnen
komen - kans op verstikking!
Na het verwisselen van een lamp
Voer voor de montage de handelingen
voor het verwijderen in omgekeerde volgorde
uit.
Sluit uiterst zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lampen goed worden
afgedicht.
Uitvoering met
halogeenkoplampen
1. Parkeerlicht (W5W - 5 W)
2. Groot licht (H1-55W)
3. Dimlicht (H7 - 55 W)
4. Dagrijverlichting (W21W LL-21W)
5. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
Uitvoering met
xenonkoplampen
1.Groot licht (H1-55W)
2. Dimlicht (D8S-25W)
3. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
Let op het gedeelte achter de rechter
lamp (voertuigrichting), dat zo heet kan
Page 232 of 324

230
In geval van pech
Dagrijverlichting/
parkeerlichten
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type lampen
te laten vervangen.
Het PEUGEOT-netwerk kan u voor de LED's een
vervangingsset leveren.
Mistlampen vóór (H11-55W)
zijn dat u zich eraan kunt branden
(ontluchtingsleidingen).
Toegang tot de gloeilampen
► Druk op de bovenste clip van het deksel
en kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
Dimlicht
► Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de lamp.
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Wanneer u de stekker en de gloeilamp in
de lichteenheid monteert, moet de
eenheid goed in de behuizing worden
geplaatst totdat deze vastgeklikt.
Raak de xenonlampen niet aan (D8S)
– kans op elektrocutie!
Als u dit type gloeilamp moet vervangen,
neem dan contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting
► Druk op de twee clips aan de zijkant van de
stekker en verwijder de stekker samen met de
gloeilamp.
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Parkeerlichten
► Druk op de twee clips aan de zijkant van de
stekker en verwijder de stekker samen met de
gloeilamp.
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Groot licht
► Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de lamp.
►
V
erwijder de lamp en vervang deze.
Richtingaanwijzers
► Draai de gloeilamphouder los door deze een
kwartslag linksom te draaien.
►
V
erwijder de gloeilamphouder en vervang de
defecte gloeilamp.
Als een van de controlelampjes voor een richtingaanwijzer (links of rechts) sneller
gaat knipperen, is één van de lampen aan die
zijde defect.
De oranje gloeilampen moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.