
50
Toegang
– Er wordt een wiel verwisseld.
– De auto wordt gesleept.
– De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10
seconden op de toets van het alarm totdat het
verklikkerlampje blijft branden.
► Stap uit de auto.
► Vergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging is ingeschakeld; het
rode verklikkerlampje in de toets knippert elke
seconde.
De beveiliging kan alleen worden
uitgeschakeld als het contact is afgezet.
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem te ontgrendelen.
Het lampje in de toets gaat uit.
► Schakel het volledige alarmsysteem weer
in door de auto met de afstandsbediening of
met het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje in de toets knippert
weer één keer per seconde.
Het systeem controleert op
bewegingen in het interieur.
Het alarm gaat af als er een ruit
wordt ingeslagen, als iets of
iemand het interieur binnendringt
of als iets of iemand in de auto
beweegt.
Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de bedieningseenheid of de kabels
van het hoorbare alarm uit te schakelen of te
beschadigen.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voor alle
werkzaamheden aan het alarmsysteem.
Als uw auto is uitgerust met extra verwarming/ventilatie, kan de
interieurbeveiliging niet worden gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de extra verwarming/
ventilatie.
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Activering
► Zet het contact af en verlaat de auto.
► V ergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de afstandsbediening
of met het "Keyless entry and start"-systeem.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd,
knippert het rode controlelampje van de
toets één keer per seconde en gaan de
richtingaanwijzers gedurende ongeveer 2
seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden
geactiveerd en de interieurbeveiliging na 45
seconden.
Wanneer een portier, de achterklep/een
achterdeur of de motorkap niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld,
maar worden de omtrek- en
interieurbeveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
Uitschakelen
► Druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening.
of
►
Ontgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
verklikkerlampje van de toets gaat uit en
de richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden niet
een van de portieren of de achterklep wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende
30 seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de beveiligingsfuncties uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto, is het alarm tijdens
uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Vergrendelen van de
auto met alleen de
omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
–
Het raam staat een klein stukje open.
–
De auto wordt gewassen.

51
Toegang
2– Er wordt een wiel verwisseld.
– De auto wordt gesleept.
–
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10
seconden op de toets van het alarm totdat het
verklikkerlampje blijft branden.
►
Stap uit de auto.
►
V
ergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging is ingeschakeld; het
rode verklikkerlampje in de toets knippert elke
seconde.
De beveiliging kan alleen worden
uitgeschakeld als het contact is afgezet.
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem te ontgrendelen.
Het lampje in de toets gaat uit.
►
Schakel het volledige alarmsysteem weer
in door de auto met de afstandsbediening of
met het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje in de toets knippert
weer één keer per seconde.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
► Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
► ontgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot
van het bestuurdersportier;
►
Open het portier; het alarm gaat af.
►
Zet het contact aan, het alarm stopt. Het
lampje van de knop gaat uit.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet,
betekent het permanent branden van het rode
controlelampje in de toets dat er een storing in
het systeem aanwezig is.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen van het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2 minuten nadat het laatste portier of de
bagageruimte is gesloten.
► Om het afgaan van het alarm bij het openen
van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening drukken of moet u de
auto ontgrendelen met het Keyless entry and
start-systeem.
Elektrische ruitbediening
1. Schakelaar elektrische ruitbediening links.
2. Schakelaar elektrische ruitbediening rechts.
Werking
► Duw of trek de schakelaar tot het
weerstandspunt om de ruit te openen of
sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt
losgelaten.
►
Duw of trek de schakelaar voorbij het
weerstandspunt om de ruit automatisch te
openen of te sluiten.
Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk
opnieuw op de schakelaar om het openen of
sluiten te stoppen.
De elektrische ruitbediening blijft
ongeveer 45 seconden nadat het contact

161
Rijden
6Via de keuzeschakelaar van de transmissie of de
keuzeschakelaar wordt de aandrijving geregeld
op basis van de rijstijl, het wegprofiel en de
belading van de auto.
Als het regeneratief remmen is geactiveerd,
wordt ook het afremmen op de motor geregeld
als het gaspedaal wordt losgelaten.
P.Parkeerstand
Toets voor het parkeren van de auto: de
voorwielen zijn geblokkeerd (de toets gaat
branden om aan te geven dat deze stand is
geactiveerd).
R. Achteruitversnelling
Voor het inschakelen van de
achteruitversnelling, met uw voet op het
rempedaal.
N. Neutral
Voor het verplaatsen van de auto met afgezet
contact en om de auto in de vrijloop te laten
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Drive (rijden) (automatische versnelling
vooruit)
B. Brake (regeneratief remmen)
Toets voor het inschakelen van de stand
Drive (rijden, automatische versnelling
vooruit) met de functie voor regeneratief
remmen (de toets gaat branden om aan te
geven dat de functie is geactiveerd).Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de status van de keuzeschakelaar op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D : Drive (rijden) (automatische versnelling
vooruit).
B : Brake (automatische versnelling vooruit met
functie voor regeneratief remmen geactiveerd).
Werking
► Beweeg de keuzeschakelaar of de
selectiehendel een of twee keer naar voren ( N
of R) of naar achteren (N of D), indien nodig tot
voorbij het weerstandspunt.
Als u bijvoorbeeld van
P
naar R wilt schakelen
(met uw voet op het rempedaal), duwt u de
schakelaar of hendel twee keer naar voren
zonder het weerstandspunt te passeren of één
keer naar voren tot voorbij het weerstandspunt.
Regeneratief remmen
Met de Brake-functie en bij gas loslaten.
De Brake-functie bootst het afremmen op de
motor na en laat de auto afremmen zonder dat
de bestuurder het rempedaal hoeft in te trappen.
De auto remt sneller af als de bestuurder het
gaspedaal loslaat.
De energie die wordt teruggewonnen wanneer
het gaspedaal wordt losgelaten, wordt dan
gebruikt om de tractiebatterij gedeeltelijk op
te laden, waardoor de actieradius van de auto
toeneemt.
De auto remt af, maar de remlichten
gaan niet branden.
►
Druk in stand
D op toets B om de functie te
activeren/deactiveren (de toets gaat branden
wanneer de functie wordt geactiveerd).
De D op het instrumentenpaneel wordt
vervangen door een B.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden
(bijvoorbeeld bij volledig opgeladen
tractiebatterij of extreme temperaturen) kan
de mate van regeneratief remmen tijdelijk
worden beperkt waardoor de auto minder
sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer
letten en indien nodig altijd onmiddellijk het
rempedaal kunnen intrappen.
Met het rempedaal
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt, wint
het intelligente remsysteem automatisch een
deel van de energie terug, die vervolgens wordt
gebruikt om de tractiebatterij op te laden.

215
Praktische informatie
7
► Breng de zwarte afdekplaat
aan; begin daarbij aan de
bovenzijde.
Om te voorkomen dat u het AdBlue®-
reservoir met te veel vloeistof vult:
–
V
ul 10 tot 13 liter bij met behulp van
AdBlue
®-verpakkingen.
–
Stop met bijvullen als het vulpistool voor
het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
"Vul
AdBlue
bij: Starten niet mogelijk", dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Vrijloop
In bepaalde situaties moet de vrijloop van de
auto worden geactiveerd (bijvoorbeeld bij het
slepen, op een rollenbank, in een automatische wasstraat of bij vervoer over het spoor of op een
veerboot).
De procedure hiervoor is afhankelijk van het type
transmissie en parkeerrem.
Met handgeschakelde
versnellingsbak of
automatische transmissie
en handbediende
parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat
en de motor draait.
►
Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand.
►
Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie stand N
.
►
Zet de parkeerrem vrij.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact af.
Met handgeschakelde
versnellingsbak en
elektrische parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Zet de transmissie met draaiende motor en
ingetrapt rempedaal in de neutraalstand.
►
Houd het rempedaal ingetrapt en zet het
contact uit.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact
weer aan.
►
Druk het rempedaal in en duw op de hendel
om de parkeerrem uit te schakelen.
►
Laat het rempedaal los en schakel het
contact uit.
Terug naar de normale werking
► Houd het rempedaal ingetrapt en start de
motor .
Met automatische
transmissie en elektrische
parkeerrem
/
Voor vrijgeven
► Zet de schakelhendel in N terwijl de motor
draait en u het rempedaal indrukt.
►
Houd het rempedaal ingedrukt en schakel
contact uit.
►
Laat het rempedaal los en zet het contact
weer aan.
►
Druk het rempedaal in en duw op de hendel
om de parkeerrem uit te schakelen.