97
Rijden
6Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Achteruitrijcamera
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Wanneer het voertuig is voorzien van een camera,
dan bevindt deze zich aan de achterkant bij het
derde remlicht.
De camera stuurt beeld naar het scherm in de
cabine.
Deze camera kan worden geactiveerd via
het instellingenmenu van het audio- en
telematicasysteem op het touchscreen.
Het achteruitrijcamerasysteem is een hulpsysteem
bij het rijden. De achteruitrijcamera kan aan de
parkeerhulp achter zijn gekoppeld.
Inschakelen
De camera wordt automatisch ingeschakeld zodra
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld en blijft
actief tot een snelheid van ongeveer 15 km/h. Bij
een snelheid hoger dan 18 km/h wordt de camera
uitgeschakeld.
De camera wordt ook ingeschakeld als de auto
stilstaat en de achterdeuren worden geopend.
Uitschakelen
Als een vooruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt het laatste beeld nog ongeveer 5 seconden
weergegeven en gaat het scherm vervolgens uit.
Het laatste beeld wordt op dezelfde wijze
weergegeven als de auto stilstaat en de
achterdeuren worden gesloten.
Onder optimale omstandigheden van de auto (stand op het wegdek, belading) is het
bereik van de camera ongeveer 3 meter in diepte
en 5,5 meter in breedte.
Het beeldbereik is afhankelijk van de (weers)
omstandigheden buiten de auto (lichtsterkte,
regen, sneeuw, mist, ...), de belading van de auto
en de stand van de auto ten opzichte van het
wegdek.
Gebruik om de camera en het scherm te reinigen
geen schoonmaakmiddelen die krassen op het
glas kunnen veroorzaken.
Het is raadzaam hiervoor gebruik te maken van
een zachte doek of stoffer.
134
In geval van pech
► Draai de 6 bevestigingsschroeven voor de
toegangsklep los.
►
Zet de toegangsklep omhoog en verwijder deze
volledig.
De accu loskoppelen
► Kantel de hendel ( 1) omlaag om de klemmen los
te halen.
►
V
erwijder de klemmen (2 ) uit de minklem (-).
Wacht ongeveer 6 minuten na het afzetten
van het contact voordat u de accu
loskoppelt.
Maak de accuklemmen niet los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accuklemmen
eerst los te koppelen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd. Wanneer
er zich na deze handeling kleine storingen blijven
voordoen, neem dan contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
We raden aan om de klem (-) van de accu los te koppelen als het voertuig langer dan
een maand niet wordt gebruikt.
De beschrijving voor de laadprocedure voor de
accu is slechts indicatief.
Als de accu langere tijd losgekoppeld is geweest,
moet u de volgende functies mogelijk nieuw
opstarten:
–
de displayparameters (datum, tijd, taal, afstand en
temperatuureenheden);
–
de zenders van het audiosysteem;
–
de centrale vergrendeling.
Sommige instellingen worden geannuleerd en
moeten opnieuw worden ingevoerd; neem contact
op met een PEUGEOT-dealer.
Als het voertuig is voorzien van een tachograaf of
alarm, dan raden wij aan om de minklem (-) van
de accu (links onder de vloer in de cabine) los te
koppelen als het voertuig langer dan 5 dagen niet
wordt gebruikt.
135
In geval van pech
8De motor met een hulpaccu en
startkabels starten
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12 V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (zoals
audiosysteem, ruitenwissers en verlichting) van
beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
Het starten van de motor met een andere accu moet
in de motorruimte worden gedaan.
►
Open de motorkap.
A. Positieve metalen aansluitklem op het voertuig
B. Hulpaccu
C.Massapunt van het voertuig
De positieve metalen klem A is toegankelijk via een
klep op de zijkant van de zekeringkast.
Alleen aansluiten op de aangegeven klemmen en zoals hierboven afgebeeld.
Wanneer dit niet wordt aangehouden, bestaat er
kans op kortsluiting!
Bij een dieselmotor
► Sluit de rode kabel aan op de metalen klem (A),
daarna op de positieve klem (+) van de hulpaccu
( B ).
►
Sluit een uiteinde van de groene of zwarte kabel
aan op de negatieve (-) klem van de hulpaccu (B ).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt (C ) van uw voertuig.
►
Stel de startmotor in werking en laat de motor
draaien.
►
W
acht totdat de motor stationair draait en haal
dan de kabels los.
Met elektromotor
► Sluit de rode kabel aan op de metalen klem (A),
daarna op de positieve klem (+) van de hulpaccu
( B ).
►
Sluit een uiteinde van de groene of zwarte kabel
aan op de negatieve (-) klem van de hulpaccu (B ).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt (C ) van uw voertuig.
►
Start de elektromotor
.
►
Koppel de groene of zwarte kabel los van het
massapunt (C ) van uw voertuig.
►
Koppel de rode kabel los van de metalen
aansluitklem (A ) van uw voertuig.
►
Laat het voertuig minimaal 20 minuten draaien.
Laden met behulp van een
acculader
► Toegang tot de accu, linksvoor onder de vloer.
► Maak de accukabels los.
►
V
olg de aanwijzingen van de fabrikant van de
acculader.
►
Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met
de negatieve klem (-).
►
Controleer of de klemmen schoon zijn.
Als ze
zijn bedekt met sulfaat (witte of groene afzetting),
verwijder ze en maak ze schoon.
Laad de accu uitsluitend op in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of
andere bronnen van vonken, om elk risico van
brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer een bevroren accu niet op te laden;
deze moet eerst worden ontdooid om de kans op
165
Audiosysteem
11Audiosysteem
Multimedia audiosysteem
- Bluetooth
®-telefoon
Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd uitvoeren als het voertuig stilstaat.
Als de motor is afgezet, schakelt het systeem
zichzelf uit nadat de eco-mode is ingeschakeld
om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
De eerste stappen
Aan/uit en volumeregeling.
Selecteren van het golfbereik FM en AM.
Selecteren van de bron USB of AUX.
Toegang tot de lijst van aangesloten
telefoons.
Draaien: scrollen door de lijst of afstemmen op een radiozender.
Drukken: bevestigen van de op het scherm
weergegeven optie.
Informatie over de op dat moment beluisterde radiozender of het op dat
moment gebruikte medium.
Selecteren van opgeslagen zenders. FM-A, FM-B, FM-C, AM-A, AM-B, AM-C.
Weergeven van het menu en instellen van de opties.
Toetsen 1 t/m 6 autoradio: Selecteren van een voorkeuzezender.
Ingedrukt houden: opslaan van een zender als
voorkeuzezender.
Afspelen in willekeurige volgorde.
Herhaald afspelen.
Geluid onderbreken/pauzeren.
Automatisch zoeken naar lagere frequentie.
Selecteren van de vorige afspeellijst van het
USB-apparaat.
Ingedrukt houden: terugspoelen.
Automatisch zoeken naar hogere frequentie. Selecteren van de volgende afspeellijst van het
USB-apparaat.
Ingedrukt houden: vooruitspoelen.
Huidige bewerking afbreken.
Eén niveau omhooggaan in een structuur
(menu of map).
Stuurkolomschakelaars
De pauzefunctie van USB/iPod, AUX en Bluetooth®-bronnen inschakelen/
uitschakelen.
De dempingsfunctie van de radio inschakelen/
uitschakelen.
De microfoon tijdens een telefoongesprek
inschakelen/uitschakelen.
Omhoog of omlaag: verhoog of verlaag het volume van gesproken meldingen en
muziek, de handsfree functie en leesfunctie voor
tekstberichten.
Stemherkenning inschakelen. Een gesproken bericht onderbreken om een
nieuw gesproken commando te geven.
Stemherkenning onderbreken.
Een inkomende oproep aannemen. Een tweede inkomende oproep aannemen
en het huidige gesprek in de wacht zetten.
Stemherkenning inschakelen voor de
telefoonfunctie.
Een gesproken bericht onderbreken om een ander
gesproken commando te geven.
Stemherkenning onderbreken.
166
Audiosysteem
Radio, omhoog of omlaag: volgende/vorige zender selecteren.
Radio, continu omhoog of omlaag: omhoog of
omlaag door frequenties scannen totdat u de toets
loslaat.
Media, omhoog of omlaag: het volgende/vorige
nummer selecteren.
Media continu omhoog of omlaag: snel vooruit of
achteruit totdat u de toets loslaat.
Een inkomende oproep weigeren. Telefoongesprek beëindigen.
Radio
Een radiozender selecteren
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving
(bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages,
enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel voor radiogolven
en kan in geen enkel opzicht worden gezien als
een defect van de autoradio.
Druk op de toets "RADIO" om het golfbereik FM of AM te selecteren.
Druk kort op een van de toetsen om automatisch af te stemmen op een
zender met een lagere/hogere frequentie.
Draai aan de draaiknop om handmatig te zoeken naar een zender met een lagere/
hogere frequentie.
Druk op de draaiknop om de lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u
zich bevindt te bekijken.
Draai aan de draaiknop om een radiozender te
kiezen en druk vervolgens op de draaiknop om de
zender te selecteren.
Opslaan van een radiozender
Druk op de toets "RADIO" om het golfbereik FM of AM te selecteren.
Druk op de toets "A-B-C" om een van de drie niveaus voor voorkeuzezenders te
selecteren.
Houd een toets lang ingedrukt om de radiozender op te slaan waarnaar op dat
moment wordt geluisterd.
De naam van de radiozender wordt weergegeven en
er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de
zender is opgeslagen.
Druk op "INFO" om de informatie weer te geven over de radiozender waarnaar op dat
moment wordt geluisterd.
RDS
Als de RDS-functie is weergegeven, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn
sommige RDS-zenders echter niet in het hele
land te ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Bij slechte ontvangst kan het
daarom zijn dat de radio tijdens het rijden
overschakelt op een regionale zender.
Druk op de toets "MENU".
Selecteer "Regionaal" en druk vervolgens
om het RDS in of uit te schakelen.
Alternatieve frequentie (AF)
Selecteer "Alternatieve frequentie (AF)" en druk vervolgens om de frequentie te
activeren of deactiveren.
Als de functie "Regionaal" is geactiveerd, kan het systeem dan altijd de beste
beschikbare frequentie zoeken.
TA-berichten beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Voor de werking van deze
functie is een goede ontvangst vereist van een
radiozender die deze berichten uitzendt. Zodra er
een bericht wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven (radio, CD enz.) automatisch
onderbroken en wordt de verkeersinformatie
doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke
geluidsbron hervat.
Druk op de toets "MENU".
167
Audiosysteem
11Selecteer "Verkeersinformatie (TA)" en druk vervolgens om de ontvangst van
verkeersinformatie te activeren of deactiveren.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of sluit het apparaat met een geschikte kabel (niet
meegeleverd) aan op de USB-aansluitingin het
middelste opbergvak, dat speciaal is bedoeld voor
het overdragen van gegevens naar het systeem.
Gebruik geen USB-hub om beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het
aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer als het contact wordt aangezet of als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als deze
niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
USB-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole is uitsluitend bestemd voor de voeding en het
opladen van het aangesloten externe apparaat.
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit het externe apparaat (zoals een MP3-speler) met een audiokabel (niet
meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat
af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het
geluidsvolume van het audiosysteem in.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
De functies van het apparaat dat op de AUX-
aansluiting is aangesloten moeten via dit apparaat
worden bediend: het is dus niet mogelijk om met de
toetsen op het bedieningspaneel van het voertuig
of de schakelaars op of rondom het stuurwiel een
ander nummer, een andere map of een andere
afspeellijst te selecteren, of het afspelen te starten,
te stoppen of te onderbreken.
Laat de kabel van het draagbare apparaat niet in de
"AUX"-aansluiting zitten nadat u het apparaat hebt
losgekoppeld, om te voorkomen dat er geruis uit de
luidsprekers komt.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, Blackberry's® of apparatuur van
Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet door
het systeem wordt herkend, moet met een kabel
(niet meegeleverd) met Jack-plug op de AUX-
aansluiting worden aangesloten.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " " ? . ; ù)
om problemen met het afspelen of de weergave te
voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd zijn
naar FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of twee
Apple
®-spelers), werkt het systeem niet. Het is
wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en
een Apple
®-speler aan te sluiten.
Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple®.
Apple®-speler aansluiten
Sluit de Apple-speler met een geschikte kabel (niet meegeleverd)
aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de
auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/
types/nummers/afspeellijsten/audioboeken/
podcasts).
Standaard wordt er op artiest gesorteerd. U kunt
het sorteren aanpassen door eerst naar het
168
Audiosysteem
begin van het menu te gaan en dat de gewenste
sortering te kiezen (bijvoorbeeld afspeellijsten).
Bevestig dit om naar het gewenste nummer te
gaan.
De softwareversie van het audiosysteem is mogelijk niet geschikt voor gebruik met de
generatie van uw Apple
®-player.
Telefoon
Een Bluetooth®-telefoon
koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan
de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling de volledige aandacht van de
bestuurder vraagt uitsluitend worden uitgevoerd
als het voertuig stilstaat.
Activeer de Bluetooth
®-functie van uw telefoon en
zorg ervoor dat deze "zichtbaar" is (configuratie van
de telefoon).
Druk op de toets "Telefoon". Als er nog geen mobiele telefoon aan het
systeem is gekoppeld, wordt een speciale pagina op
het scherm weergegeven.
* Als uw telefoon volledig compatibel met het systeem is.
Selecteer "De telefoon verbinden" om de koppelprocedure te starten en de naam van
het systeem op de mobiele telefoon te zoeken.
Voer de pincode op het scherm van het systeem via
het toetsenbord van uw telefoon in of bevestig de
weergegeven pincode op de mobiele telefoon.
Tijdens het koppelen wordt er een pagina
weergegeven waarop de voortgang wordt
weergegeven.
Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u aan om op de telefoon de functie Bluetooth
uit te schakelen en weer in te schakelen.
Als de koppelprocedure succesvol is voltooid, wordt er een pagina met
" Verbinding geslaagd" op het scherm
weergegeven:
Bevestig om de menu's weer te geven.
Met name het telefoonmenu biedt toegang tot de volgende functies: "Lijst. met
oproepen", "Contactpersonen"*, "Num.
toetsenbord".
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt
een pop-upvenster op het scherm.
Druk op deze toets om het gesprek aan te nemen.
Of druk op deze stuurwieltoets om het gesprek te weigeren.
Een gesprek beëindigen
Druk op deze stuurwieltoets om een gesprek te weigeren.
Bellen
Selecteer "Lijst van oproepen" voor toegang tot de laatst gekozen nummers.
Selecteer "Contactpersonen" voor toegang tot uw lijst met contactpersonen en navigeer
daarna met de knop.
Als u een nummer wilt bellen, gebruik "Num. toetsenbord" in het systeem.
Configuratie
Systeeminstellingen
Druk op de toets "MENU".
Selecteer "Systeeminstellingen" en druk
dan op deze toets om de lijst met instellingen
te bekijken en opties in of uit te schakelen:
–
"Standaardwaarde herstellen"
–
"20 min. vertraging voor uitschakelen"
–
"Laag volume bij opstarten"
–
"Automatisch"
Audio
Druk op de toets "MENU".
169
Audiosysteem
11Selecteer "Audio" en druk vervolgens om de lijst met instellingen weer te geven en de
opties te activeren of deactiveren:
–
"Hoge tonen"
–
"Middelhoge tonen"
–
"Lage tonen"
–
"Balans"
–
"Volume afhankelijk van wagensnelheid"
–
"Loudness"
De audio-instellingen zijn voor elke geluidsbron verschillend en onafhankelijk in
te stellen.
Gesproken commando's
Informatie - het systeem
gebruiken
U kunt het systeem in plaats van met de toetsen van het scherm ook bedienen via
gesproken commando's.
Neem de volgende aanwijzingen in acht om ervoor te zorgen dat het systeem uw
gesproken commando's altijd herkent:
–
spreek op een normale manier
,
–
wacht voordat u spreekt altijd op de "piep"
(geluidssignaal),
–
het systeem kan gesproken commando's
herkennen ongeacht of ze worden uitgesproken
door een man of een vrouw en ongeacht de toon
en de klankkleur van de stem,
–
beperk zo veel mogelijk de bijgeluiden in het
interieur,
–
vraag alvorens een commando uit te
spreken of de andere passagiers een moment
willen zwijgen. Het systeem herkent namelijk
commando's ongeacht door wie ze worden
uitgesproken; als meerdere personen gelijktijdig
praten, kan het systeem andere of meerdere,
niet-bedoelde commando's herkennen,
–
voor een optimale werking is het raadzaam
de ruiten en eventueel het schuif-/kanteldak
(indien aanwezig) te sluiten om verstoringen van
buitenaf te voorkomen.
Schakelflippers aan de
stuurkolom
Met deze toets kan de spraakherkenningsmodus "Telefoon" worden
geactiveerd waarmee u kunt bellen, recente/
ontvangen/verstuurde oproepen kunt laten
weergeven, het telefoonboek kunt bekijken enz.
Met deze toets kan de spraakherkenningsmodus "Radio/media"
worden geactiveerd waarmee u kunt afstemmen op
een specifieke radiozender of een specifieke AF/
FM-frequentie, en waarmee u een track of een
album op een USB-stick/iPod/MP3-CD kunt laten
afspelen.
De communicatie kan versneld plaatsvinden door deze toetsen tijdens een gesproken
bericht van het systeem ingedrukt te houden. U
kunt dan direct een gesproken commando
geven.
Bijvoorbeeld: als het systeem bezig is een
hulpbericht uit te spreken en u weet welk
commando u het systeem wilt geven, dan kunt
u door op deze toetsen te drukken het bericht
onderbreken en direct het commando uitspreken
(om te voorkomen dat u het volledige hulpbericht
moet beluisteren).
Als het systeem wacht op een gesproken
commando van de gebruiker, kunt u door
op deze toetsen te drukken de sessie van
gesproken commando's afsluiten.
Elke keer dat een toets wordt ingedrukt, klinkt er een geluidssignaal en wordt een
schermpagina met suggesties voor gesproken
commando's weergegeven.
Algemene gesproken commando's
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven
nadat er op de stuurwieltoets "Spraakherkenning" of
"Telefoon" wordt gedrukt, behalve als er een
telefoongesprek bezig is.
Help