18
Meters
Onderhoudsindicator
Deze past het onderhoudsinter val aan op basis
van het gebruik van de auto.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers (standaard
naar boven afgerond) tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan.
De termijn voor de eerstvolgende
onderhoudsbeurt wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhoudsindicator.
De termijn voor de onderhoudsbeurt wordt
bepaald op basis van twee parameters:
-
d
e totale afgelegde afstand,
-
d
e verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De factor tijd kan worden meegewogen bij
de nog af te leggen kilometers, afhankelijk
van de rijgewoonten van de bestuurder.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is groter dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt is 4800 mijl/km. Als het
contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is kleiner dan 1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet,
knippert gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel en wordt de afstand tot de
eerstvolgende beurt weergegeven.
Onderhoudsinterval overschreden
Elke keer dat het contact wordt
aangezet, knippert gedurende enkele
seconden de onderhoudssleutel
en wordt de afgelegde afstand
na overschrijding van het
onderhoudsinterval weergegeven.
Wanneer de motor draait, blijft de
onderhoudssleutel branden zolang de
onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor
wordt deze waarschuwing gecombineerd met
het permanent branden van het lampje Service
(zodra het contact is aangezet).
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor kan de sleutel ook voortijdig
gaan branden vanwege de mate van
ver vuiling van de motorolie. De ver vuiling
van de motorolie is afhankelijk van de
rijomstandigheden van de auto.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact wordt het olieniveau weergegeven
(afhankelijk van de uitvoering). Ver volgens
treedt de kilometerteller weer in werking en
geeft het display de totale afstand en de stand
van de dagteller aan.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact wordt het olieniveau weergegeven
(afhankelijk van de uitvoering). Ver volgens
treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de onderhoudssleutel branden om aan
te geven dat uw auto binnenkort aan een
onderhoudsbeurt toe is.
Resetten
Het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats voert deze bewerking na iedere
onderhoudsbeurt uit.
Als u zelf de onderhoudsbeurt van uw auto hebt
uitgevoerd, moet u de onderhoudsindicator als
volgt resetten:
F
zet
het contact af,
Instrumentenpaneel
19
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het resetten
van de onderhoudsindicator zal anders
niet worden opgeslagen.
Motorolieniveaumeter
Afhankelijk van de motor van uw auto wordt
bij het aanzetten van het contact eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau correct Te laag olieniveau
Storing motorolieniveaumeter
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren
van de niveaus , in het bijzonder het
motorolieniveau.
Het knipperen van OIL- -
duidt op een storing
van de motorolieniveaumeter. Neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Het knipperen van OIL in combinatie met
het lampje Ser vice, vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op het display
duidt op een te laag olieniveau dat tot
motorschade kan leiden.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld.
F
d
ruk op de resetknop van de teller en houd
deze knop ingedrukt,
F
zet
het contact aan.
De teller begint terug te tellen.
Laat de knop los als het display " =0" aangeeft;
de sleutel verdwijnt.
Knop nulstelling dagteller
F Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller
op 0 staat.
Brandstofniveaumeter
Het brandstofniveau wordt gecontroleerd zodra
het contact aan wordt gezet.
De wijzer staat op:
-
1 : d
e tank is vol, ongeveer 60 liter.
-
0 : d
e minimumvoorraad is bereikt; het
lampje blijft branden. Wanneer het lampje
gaat branden, zit er nog ongeveer 8 liter
brandstof in de tank.
1
Instrumentenpaneel
23
Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde
van de ruitenwisserschakelaar om de
verschillende gegevens van de boordcomputer
weer te geven, afhankelijk van het display.
Het tabblad "Auto" met de actieradius, het
actuele brandstofverbruik en de nog af te
leggen afstand.
Het tabblad "1" (traject 1) met de gemiddelde
snelheid, het gemiddelde verbruik en de
afgelegde afstand voor traject 1 .
Het tabblad "2" (traject 2) met dezelfde
informatie voor een 2e traject.
Resetten
F Druk zodra het gewenste traject wordt
weergegeven langer dan twee seconden op
de schakelaar.
Enkele definities
Actieradius: geeft aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden, berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde
kilometers. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
De weergegeven waarde kan aanzienlijk
schommelen door veranderingen in de
rijomstandigheden of rijden op een helling. Als de actieradius minder dan 30
km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Actueel verbruik: dit wordt alleen berekend en
weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde
verbruik sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer.
Afgelegde afstand: berekend sinds de laatste
nulstelling van de boordcomputer.
Af te leggen afstand: berekend op basis
van de ingevoerde eindbestemming. Als het
navigatiesysteem ingeschakeld is, berekent dit
de af te leggen afstand direct.
Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde
snelheid sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer (met het contact ingeschakeld).
Datum en tijd instellen
Middenconsole zonder
display
Gebruik de knop aan de linkerzijde van het
instrumentenpaneel om de tijd van de klok in
te stellen.
F
D
raai de knop naar links: de minuten
knipperen.
F
D
raai de knop naar rechts om het aantal
minuten te verhogen (houd de knop naar
rechts om sneller door het aantal minuten te
scrollen).
F
D
raai de knop naar links: de uren knipperen.
F
D
raai de knop naar rechts om het aantal
uren te verhogen (houd de knop naar rechts
om sneller door het aantal uren te scrollen).
F
D
raai de knop naar links: 24 H of 12 H wordt
weergegeven.
F
D
raai de knop naar rechts om 24 H of 12 H
te selecteren.
F
D
raai de knop naar links om het instellen
van de tijd te voltooien.
Ongeveer 30
seconden nadat de knop is
losgelaten, schakelt het display weer over naar
de normale weergave.
1
Instrumentenpaneel
24
Middenconsole met display
De tijdsweergave is afhankelijk van het model
(uitvoering). Toegang tot de "datuminstelling"
is alleen actief als de uitvoering over een
datumfunctie met volledige tekst beschikt.
Display C
F Druk op de toets MENU.
Touchscreen
F Selecteer het menu
"Configuratie". F
D
ruk op de secundaire pagina
op " Tijd/datum ".
F
Sel
ecteer "
Tijd instellen " of "Datum
instellen " en wijzig de instellingen met
behulp van het numerieke toetsenbord en
bevestig uw keuze.
F
D
ruk op "
Bevestigen" om het
menu te verlaten.
F
Sel
ecteer de functie PERSOONLIJKE
INSTELLING – CONFIGUR ATIE met de
pijlen.
F
D
ruk op de toets OK
om te bevestigen.
F
Sel
ecteer de functie CONFIGURATIE
D I S P L AY met de pijlen.
F
D
ruk op de toets OK
om te bevestigen.
F
Sel
ecteer de functie DATUM EN TIJD
INSTELLEN met de pijlen.
F
D
ruk op de toets OK
om te bevestigen.
F
S
tel de instellingen één voor één af en
bevestig telkens met de toets OK.
F
S
electeer vervolgens het tabblad OK
op het
display en bevestig.
Instrumentenpaneel
26
F Druk op deze knop om de auto volledig te vergrendelen.
F
D
ruk op deze knop om de
laadruimte te ontgrendelen.
Alleen de voorportieren blijven
vergrendeld.
Vergrendelen
Druk op deze knop om alle te openen
carrosseriedelen van de auto te
vergrendelen.
Supervergrendeling
Door binnen vijf seconden na het vergrendelen
van de auto nogmaals te drukken op het
gesloten slot op de afstandsbedienng, wordt de
supervergrendeling ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door het gedurende
ongeveer 2
seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnen- en buitenportiergrepen niet.
Schakel daarom nooit de super vergrendeling in
als er zich iemand in de auto bevindt.
De batterij vervangen
Een "lege batterij" wordt aangegeven met een
geluidssignaal en een melding op het display.
Maak het klepje van de behuizing bij de ring
open met behulp van een munt om de batterij
te vervangen.
Als de afstandsbediening niet werkt
nadat de batterij ver vangen is, moet de
afstandsbediening gesynchroniseerd worden.
Wanneer niet de voorgeschreven batterij
gebruikt wordt, kan de afstandsbediening
beschadigd raken. Gebruik uitsluitend identieke batterijen
of batterijen met gelijkwaardige
eigenschappen als die van de batterijen
die door het PEUGEOT-netwerk worden
voorgeschreven.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever ze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een speciaal inzamelpunt.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het ver vangen van de batterij van de
afstandsbediening of het loskoppelen van de
accu van de auto moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
F
W
acht minstens 1 minuut alvorens van de
afstandsbediening gebruik te maken.
De richtingaanwijzers knipperen één keer.
Als een van de te openen carrosseriedelen
open of niet goed gesloten is (bijv. bij het
transport van lange ladingen), wordt de auto
niet centraal vergrendeld. Als de supervergrendeling van binnenuit via de
afstandsbediening wordt ingeschakeld, wordt
de normale vergrendeling weer geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Batterijtype: CR1620/3
V.
Toegang tot de auto
61
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Sjorogen
Veiligheidsnet
F Open de afdekking van de haaksteun.
F D raai de stang eerst een kwartslag en
bevestig ver volgens de bovenzijde van het
net in de uitsparingen.
F
C
ontroleer of het uiteinde van de stang
goed vastzit in het metalen deel van de
behuizing.
F
B
evestig de riemen op de hier voor
bestemde plaatsen op de vloer.
F
S
pan het net met de riemen aan.
Voorzieningen achterin
(7 zitplaatsen)
BekerhouderGebruik deze sjorogen om uw lading mee vast
te zetten op de vloer.
12V-aansluiting
Maximaal vermogen: 120 W.
A angeraden wordt het gebruik hier van te
beperken om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Sjorogen
Vloeistof in een beker die kan omvallen,
vormt altijd een risico.
Bevestig uw lading met de sjorogen stevig op de
vloer in de auto.
3
Ergonomie en comfort
64
F Positioneer de twee flappen en sluit het deksel.
Voorzieningen laadruimte
12V-aansluiting (max. 120 W)
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
Aangeraden wordt het gebruik hier van te
beperken om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Sjorogen
Om veiligheidsredenen (noodstop) is het
raadzaam de lading goed met de sjorogen
te bevestigen en zware voor werpen zo
dicht mogelijk bij de cabine te plaatsen.
Bevestig uw lading met de sjorogen op de vloer
achter in de auto.
Bekleding
Laadschotten
Uw auto kan worden voorzien van een breed
scala aan laadschotten voor een effectieve
bescherming van de bestuurder en de voorste
passagiers met behoud van de modulariteit van
de laadruimte.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor
meer informatie over de verschillende
laadschotaccessoires.
De wanden van de laadruimte zijn aan de
onderzijde bekleed om beschadiging door
lading te voorkomen.
Ergonomie en comfort
67
Airconditioning
De airconditioning werkt alleen bij draaiende
motor.Druk op de toets om de
airconditioning in te schakelen;
het lampje gaat branden. Druk
nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen; het
lampje gaat uit.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is ingesteld op 0.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
1. Comfortprogramma AUTO.
2. Temperatuurregeling bestuurderszijde/
passagierszijde.
3. Regeling luchtverdeling.
4. Regeling luchtopbrengst.
5. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
6. In-/uitschakelen van de airconditioning. Om het interieur maximaal te verkoelen
of te ver warmen is het mogelijk de
minimale waarde 15 of de maximale
waarde 27 te overschrijden door verder te
draaien tot respectievelijk LO of HI wordt
weergegeven.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager (of hoger) is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Automatische werking
Comfortprogramma AUTO
Comfortwaarde bestuurder of
voorpassagier
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
Dit is de normale stand van de airconditioning. F
D
ruk op deze toets. Het symbool
AUTO wordt weergegeven. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht
te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op
het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen van de
airconditioning de volgende keer dat uw auto
wordt gestart, gehandhaafd.
De automatische werking wordt uitgeschakeld
als u handmatig een instelling wijzigt (het
symbool AUTO verdwijnt).
Afhankelijk van het geselecteerde comfortniveau
regelt het systeem de luchtverdeling, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer om het
comfort en de luchtcirculatie in het interieur
optimaal te houden. U hoeft het systeem niet
meer zelf bij te regelen.
F Draai deze knop naar links of
naar rechts om deze waarde
te verlagen of verhogen. Een
waarde van rond de 21 zorgt
voor een optimaal comfort.
Afhankelijk van uw wensen is
een waarde tussen 18 en 24
gebruikelijk.
Dek de zonnesensor op het dashboard
niet af.
3
Ergonomie en comfort