68
Handbediening
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De overige functies blijven
automatisch geregeld. Druk op de toets AUTO
om het systeem weer volledig automatisch te
laten functioneren.
Luchtverdeling
Druk deze toets herhaaldelijk in om
de luchtstroom te verdelen naar:
-
d
e voorruit,
-
d
e voorruit en de voetenruimte,
-
d
e voetenruimte,
-
de
zijventilatieroosters, de middelste
ventilatieroosters en de voetenruimte,
-
de
zijventilatieroosters en de middelste
ventilatieroosters,
Luchtopbrengst
F Druk op de knop met de kleine ventilator om de luchtopbrengst
te verlagen of op de knop met
de grote ventilator om de
luchtopbrengst te verhogen.
Op het display worden meer ventilatorbladen
opgevuld naarmate de luchtopbrengst hoger
wordt.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op de knop met de kleine ventilator van de
luchtopbrengstregeling tot het
symbool van de ventilator is
verdwenen.
Hierdoor worden alle systeemfuncties
uitgeschakeld behalve de luchtrecirculatie
en de achterruitver warming (indien uw auto
hiermee is uitgerust). Uw ingestelde waarden
voor het comfortniveau worden nu niet meer
aangehouden en niet meer weergegeven.
Vermijd de uitgeschakelde stand voor uw eigen
comfort.
Druk op de toets grote ventilator of
de toets AUTO om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in
te schakelen.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie in het interieur
F Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het symbool
van de recirculatie wordt
weergegeven.
De recirculatie van de interieurlucht dient om de
toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast
tijdelijk af te sluiten. Vermijd het te lang rijden
met ingeschakelde luchtrecirculatie om
beslagen ruiten, stank en vocht te voorkomen.
Druk nogmaals op deze toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen.
Airconditioning AAN/UIT
F Wanneer deze knop wordt ingedrukt, zal het symbool A/C
worden weergegeven en de
airco ingeschakeld worden.
Druk nogmaals op deze toets om het koelen
van de lucht weer uit te schakelen.
De ventilatieopening in het
dashboardkastje verspreidt frisse lucht
(als de airconditioning ingeschakeld
is), afhankelijk van de instelling van de
gewenste temperatuur in het interieur en
de buitentemperatuur.
Ergonomie en comfort
72
Automatisch inschakelen
van de verlichting
Bij onvoldoende omgevingslicht of tijdens
de werking van de ruitenwissers worden de
parkeerlichten en het dimlicht automatisch
ingeschakeld. Zodra het omgevingslicht
voldoende is of de ruitenwissers stoppen, wordt
de verlichting weer uitgeschakeld.
Deze functie is niet compatibel met
dagrijverlichting.Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen.
De verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld. Schakel het dimlicht indien
nodig zelf in.
Dek de lichtsensor aan de bovenzijde
van de voorruit (achter de binnenspiegel)
niet af. Deze wordt gebruikt voor
het automatisch inschakelen van de
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand AUTO .
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring vooruit of achteruit. Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als u de
verlichting zelf in - of uitschakelt.
In het geval van een storing van
de lichtsensor gaat de verlichting
in combinatie met het lampje
Service branden, vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
LED-dagrijverlichting
Als de motor wordt gestart, wordt de
dagrijverlichting automatisch ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht
handmatig of automatisch wordt ingeschakeld,
gaat de dagrijverlichting uit.
Instellen
Voor landen waar het voeren van verlichting
overdag niet wettelijk verplicht is, kunt
u de functie in- of uitschakelen via het
configuratiemenu.
Follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende werking
F Geef binnen 1 minuut na het afzetten van
het contact eenmaal een "lichtsignaal".
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische werking
F Deze functie kan ingeschakeld worden via het configuratiemenu
van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het audio- en
datacommunicatiesysteem .
Verlichting en zicht
74
Handmatig wissen
2Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Wissen op normale snelheid (matige
neerslag).
I Interval.
0 Uit.
â Eén keer wissen
(omlaag drukken).
In de inter valstand wordt de wissnelheid
aangepast aan de wagensnelheid.
Wanneer het contact meer dan één minuut is
afgezet geweest, moet u de functie opnieuw
inschakelen met de ruitenwisserschakelaar in
stand 2, 1 of I.
-
Z
et de hendel in een willekeurige stand.
-
Z
et de hendel in de gewenste stand.
Automatische ruitenwissers
vóór
Dek de regensensor, die zich in het
midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
In de stand AUTO werken de ruitenwissers
automatisch en wordt de snelheid aangepast
aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen
F
D
uw de hendel omlaag. Het inschakelen
wordt bevestigd door een melding op het
display.
Wanneer het contact meer dan één minuut
is afgezet geweest, moet u de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
inschakelen door de hendel omlaag te duwen.
Uitschakelen
F
Ze
t de ruitenwisserschakelaar in de stand I
,
1 of 2 .
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Zet het contact uit als de auto gewassen
wordt in een wasstraat om te voorkomen
dat de ruitenwissers automatisch worden
ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot de
voorruit ontdooid is.
F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking in combinatie
met het tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
Ruitensproeiers
Het niveau van de sproeier vloeistof moet
regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus , in het bijzonder het niveau
van de sproeiervloeistof.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
Deze handeling kan worden gebruikt om bij
parkeren in de winter de ruitenwissers rechtop
te zetten, de ruitenwissers schoon te maken of
ze te vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het ver vangen van een
ruitenwisserblad .
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
weer in de ruststand te zetten.
Verlichting en zicht
79
Antiblokkeersysteem
(ABS/EBD)
Het ABS met elektronische remdrukregelaar
(EBD) zorgt tijdens het remmen voor een
betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw
auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
en de EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt
te blokkeren. Het garandeert geen kortere
remweg.
Op een erg glad wegdek (ijzel, olie enz.) kan
de remweg door de werking van het ABS
juist langer zijn. Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in en laat het
niet los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel heen
kunt sturen.Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing
in het ABS. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over
uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
lampjes Remsysteem en STOP, een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door
deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen
verliezen.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Noodremassistentie
(BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt.
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Hierdoor verandert de weerstand van het
rempedaal onder uw voet.Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los om de werking van het
noodremassistentiesysteem te behouden.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het
rempedaal voelen; dit is normaal.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en
velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd
die aan de voorschriften van PEUGEOT voldoen.
Antispinregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Deze systemen zijn gekoppeld aan en een
aanvulling op het ABS-systeem.
Het ASR-systeem is zeer handig om optimale
grip te behouden en om verlies van de controle
over de auto bij het accelereren te voorkomen.
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen via
de remmen van de aangedreven wielen en de
motor. Het zorgt ook voor meer koersstabiliteit
bij het accelereren.
Als uw auto is voorzien van het DSC-systeem,
stuur dan niet tegen om de auto in de juiste
koers te houden.
5
Veiligheid
80
Werking
Dit lampje knippert wanneer het
ASR of de DSC ingrijpt.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...)
kan het nuttig zijn het ASR- en DSC-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.F
D
ruk op de toets of draai de
knop in de stand "ESP UIT"
(afhankelijk van de uitvoering).
De LED brandt; dit geeft aan dat het ASR- en
DSC-systeem zijn uitgeschakeld.
De systemen worden weer ingeschakeld:
-
a
utomatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 50
km/h,
Het DSC-systeem houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en de motor om de
auto weer in de juiste koers te brengen.
- handmatig, als u nogmaals op de toets drukt of de knop in
deze stand draait (afhankelijk
van de uitvoering).
Storing
In het geval van een storing in
de betreffende systemen gaan
het waarschuwingslampje en de
LED branden vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Het waarschuwingslampje kan ook gaan
branden bij een te lage bandenspanning.
Controleer bij elke band de bandenspanning.
Het ASR- en DSC-systeem verbeteren de
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem, en
elektronische onderdelen alsmede
door de naleving van de montage- en
reparatieprocedures.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
voor betere tractie (grip) op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en
zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip uw weg kunt ver volgen.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motor vermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Tijdens de werking van het systeem draait de
motor soms met hoge toerentallen, dit is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden ter bevestiging van uw keuze.
Bedieningsstanden
Veiligheid
86
Airbags vóór
Activeren
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), waarbij de krachten in
de lengteas van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto (op een
horizontaal vlak) worden uitgeoefend.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het dashboard om te
verhinderen dat de inzittende naar voren wordt
geslingerd.
Storing
Als dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als deze twee airbaglampjes permanent
blijven branden, gebruik dan in geen geval
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
en neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zijairbags
Deze airbags beschermen de bestuurder en
passagier voorin bij een ernstige aanrijding van
opzij om de kans op borstletsel te verkleinen.
Deze zijn voor de bestuurder in het midden van
het stuur wiel en voor de voorpassagier(s) in het
dashboard aangebracht.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame
van de rugleuning van de voorstoel, aan de
portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij B, waarbij de krachten
loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf
de buitenzijde richting de binnenzijde van de
auto worden uitgeoefend.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Storing
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit lampje
op het instrumentenpaneel gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding niet afgaan.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Veiligheid
110
Handmatig uitschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de
temperatuur in het interieur op een aangenaam
niveau te houden, kan het nuttig zijn om het
Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
F
U k
unt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door op de toets
" ECO OFF " te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat branden
en er verschijnt een melding op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Handmatig inschakelen
F Druk nogmaals op de toets ECO OFF .
Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding op
het instrumentenpaneel weergegeven. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact opnieuw
aanzet.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
in de toets ECO OFF eerst knipperen en brandt
vervolgens permanent.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de auto met behulp
van de sleutel.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om ver wondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu. Laat
eventuele werkzaamheden aan deze accu
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V- ac c u.
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accu .
Rijden
111
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder
de naam HHC (Hill Holder Control))
wordt geactiveerd onder de volgende
omstandigheden:
-
d
e auto moet stilstaan met draaiende motor
en het rempedaal ingetrapt,
-
d
e helling moet steiler zijn dan 5%,
-
b
ij het omhoog rijden op een helling moet
de versnellingsbak in de neutraalstand
staan of moet een andere versnelling dan
de achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening
om het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als parkeerhulp of
elektrisch bediende parkeerrem.
Werking
Als u het rempedaal en het koppelingspedaal
hebt ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal
loslaat ongeveer 2
seconden de tijd om, zonder
dat de auto de helling af begint te rollen, gas te
geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie automatisch
gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te
laten afnemen. Gedurende deze fase kan het
vrijzetten van de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt. Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het lampje
van de parkeerrem brandt.
De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:
-
a
ls u het koppelingspedaal laat opkomen,
-
a
ls de parkeerrem wordt aangetrokken,
-
a
ls de motor wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding ter bevestiging
op het display. Laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
6
Rijden