124Instrumenten en bedieningsorganenMultimedia/Multimedia NaviMenu's en instellingen selecteren
Het display werkt op drie manieren:
● via knoppen naast het display● door bediening van het aanraak‐ scherm
● via spraakherkenningGebruik knoppen en aanraakscherm
Druk op ) om het display in te scha‐
kelen.
Druk op : om de systeeminstellin‐
gen (eenheden, taal, tijd en datum) te
kiezen.
Druk op _ om de auto-instellingen
of rijfuncties te kiezen.
Raak met een vinger het/de gewen‐
ste displaypictogram of functie van
het menu aan.
Bevestig een gewenste functie of
selectie door deze aan te raken.
Raak 3 of & op het display aan
om een menu af te sluiten zonder een instelling te wijzigen.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.Spraakherkenning
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor de beschrijving.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Head-updisplay Het head-updisplay toont bestuur‐
dersinformatie over de instrumenten‐
groep op een inklapbaar projectie‐
scherm aan de bestuurderszijde.
De informatie verschijnt als een beeld
dat vanuit een lens op het instrumen‐ tenpaneel wordt geprojecteerd op
een inklapbaar scherm in het zicht
van de bestuurder. Het beeld
verschijnt gericht naar buiten naar de
voorkant van de auto toe.
Head-updisplay toont:
● rijsnelheid
● maximumsnelheden herkend door de verkeersbordherkenning
● snelheidsinstelling van snel‐ heidsbegrenzer
● snelheidsinstelling van cruise‐ control
● frontaanrijdingswaarschuwing
● navigatie-informatie.
Instrumenten en bedieningsorganen125
Inschakelen
Druk op § om het head-updisplay in
te schakelen.
De stand van het beeld van het
head-updisplay aanpassen
Druk op 7 of 8 om het beeld te
centreren. Het kan alleen omhoog en omlaag worden bijgesteld, niet
zijwaarts.
9 Waarschuwing
Als het beeld van het head-updis‐
play te helder is of te hoog in uw
gezichtsveld staat, kan dit uw zicht belemmeren als het buiten donker
is. Houd het beeld van het head-
updisplay gedimd en laag in uw
gezichtsveld geplaatst.
Helderheid aanpassen
Het beeld van het head-updisplay zal ter compensatie van de omgevings‐
verlichting automatisch dimmen en
helderder worden. Zo nodig kunt u de
helderheid ook handmatig aanpas‐
sen:
Druk op § om de helderheid van het
display te verhogen. Druk op $ om
de helderheid van het display te verla‐
gen.
Afhankelijk van de hoek en de stand
van het zonlicht licht het beeld moge‐ lijk even op.
Uitschakelen
Houd $ ingedrukt om het head-
updisplay uit te schakelen.
Taal
U stelt de voorkeurstaal in het menu
Persoonlijke instellingen in 3 127.
Eenheden Eenheden zijn te wijzigen in het menuPersoonlijke instellingen 3 127.
Verzorging van head-updisplay Reinig het scherm van het head-
updisplay met een zachte doek
bevochtigd met glasreiniger. Wrijf de
lens voorzichtig af en droog deze.
Systeembeperkingen Het head-updisplay werkt mogelijk
niet goed wanneer:
● De lens op het instrumentenpa‐ neel wordt afgedekt door objec‐
ten of niet schoon is.
● Het display te veel gedimd of te helder is.
● Het beeld niet op de juiste hoogte
afgesteld is.
● De bestuurder een zonnebril met
gepolariseerde glazen draagt.
126Instrumenten en bedieningsorganenNeem als het beeld van het head-
updisplay om andere redenen niet
juist is contact op met een werkplaats.Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal.
Druk op om een bericht te bevestigen.
Boord- en onderhoudsinformatie De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Berichten op het Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
meldingen verschijnen slechts gedu‐
rende enkele seconden als pop-up.
Geluidssignalen Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
● Als een veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als een van de portieren of de achterklep niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheidoverschrijdt.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver Information Center.
Instrumenten en bedieningsorganen127● Als de elektronische sleutel zichniet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.
Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier geopend is.
● Als niet voldaan is aan een van de voorwaarden voor het herstar‐
ten van de motor.Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto naar
wens afstemmen door de instellingen
in het Info-Display aan te passen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies eventueel niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Radio (Infotainment-systeem)Druk op MENU om de menupagina te
openen.
Gebruik de pijltjestoetsen voor bedie‐
ning van het display:
Selecteer Configuratie Persoonlijke
instellingen I OK .
Eenheidsinstellingen
Kies Configuratie display I OK .
Kies Selectie eenheden I OK .
Kies de gewenste instellingen I OK .
Taalinstellingen
Kies Configuratie display I OK .
Kies Taalkeuze I OK .
Kies de gewenste taal I OK .
Voertuiginstellingen
Kies Autoparameters definiëren I
OK .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Verlichting
Follow-Me-Home-verlichting :
Activeert of deactiveert de functie
en past de duur aan.
Verlichting141Handbediende padverlichting
Om de handbediende padverlichting
in te schakelen, het contact uitzetten, het bestuurdersportier openen en aan
de richtingaanwijzerhendel trekken.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
enkele seconden uit.
Om de handbediende padverlichting uit te schakelen, weer aan de hendel
trekken terwijl het bestuurdersportier
open is.
U kunt de duur van de padverlichting
instellen in de Persoonlijke instellin‐
gen 3 127.
Info-Display 3 123.
Automatische padverlichting
De padverlichting wordt geactiveerd, wanneer u na uitschakeling van het
contact het bestuurdersportier opent.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 127.
Info-Display 3 123.
Autozoekverlichting
Met deze functie kunt u de auto
zoeken, bijv. bij weinig licht met
behulp van de bediening op afstand.
De koplampen gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedu‐
rende 10 seconden.
Druk op de bediening op afstand op N.
De auto moet langer dan 5 seconden
vergrendeld zijn.
Wegverlichting
Met de wegverlichting kunt u de posi‐ tieverlichting, het dimlicht en de
kentekenverlichting met behulp van
de bediening op afstand inschakelen.Druk op de afstandsbediening op
D om de wegverlichting in te scha‐
kelen.
Druk nogmaals op D om de wegver‐
lichting uit te schakelen.
Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
148KlimaatregelingLuchtdebiet r s
Druk op r voor meer of s voor
minder opbrengst.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling w
Druk achter elkaar op w totdat de
gewenste richting van de luchtverde‐
ling verschijnt:
t:naar de voorruit en de voorste
zijruitenu:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersv:naar voetenruimte voor en
achterw:naar de voorruit en de voorste
zijruiten, naar hoofdzone en
zitplaatsen achterin via verstel‐
bare luchtroosters, naar voeten‐
ruimte voor en achterDruk achter elkaar op w voor combi‐
naties van verschillende luchtverde‐
lingsopties.
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierszijde
voorin afzonderlijk met de linker- en
rechterschakelaar voor aanpassen
van de temperatuur in op de gewen‐
ste waarde.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op het
display naast de schakelaars voor
aanpassen van de temperatuur.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Klimaatregeling149Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 160.
Temperatuursynchronisatie met twee
zones MONO
Druk op MONO om de temperatuur‐
instelling passagierszijde te koppelen aan die van de bestuurderszijde/om
te koppeling temperatuurinstelling
passagierszijde aan die van de
bestuurderszijde ongedaan te
maken. De temperatuurinstelling
passagierszijde is gekoppeld aan die
van de bestuurderszijde als de led in
de toets MONO niet brandt.Airconditioning A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Koeling werkt alleen bij
een draaiende motor en ingescha‐
kelde ventilator van de klimaatrege‐
ling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie q
Druk op q om de luchtrecirculatie‐
modus in te schakelen. q verschijnt
op het display om aan te geven dat deze ingeschakeld is.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op q te drukken.
9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
150Klimaatregelingtoe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij
de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
w uitzetten.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien h
●Druk op h. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
● Airconditioning en automatische stand worden automatisch inge‐schakeld. Het led-lampje in de
toets A/C brandt, AUTO
verschijnt op het display.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit è
inschakelen.
● Voorruitverwarming 9 inscha‐
kelen.
● Om weer naar de vorige modus te gaan: h weer indrukken.
Let op
Als h wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op
h wordt gedrukt.
Als h wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Verwarmbare achterruit è 3 46.Verwarmbare buitenspiegels m
3 41.
Voorruitverwarming 9 3 46.
Stop-startsysteem 3 160.
Elektronische klimaatregeling
deactiveren
Druk daarna op s totdat het elek‐
tronische klimaatregelsysteem wordt
uitgeschakeld.
Parkeerverwarming
Met de parkeerverwarming kunt u het interieur van de auto verwarmen en
het interieur van de auto ventileren
met omgevingslucht.