16Kort en bondigVersnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Voor inschakelen van de achteruit‐
versnelling op een 6-traps transmis‐
sie moet u aan de ring trekken.
Handgeschakelde versnellingsbak 3 140.
Automatische versnellingsbakP:parkeerstandR:achteruitversnellingN:vrij (neutraal)D:automatische modusM:handgeschakelde modus+:opschakelen-:terugschakelen
Automatische versnellingsbak
3 137.
Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● bandenspanning 3 201 en -staat
● motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 182
● alle ruiten, spiegels, rijverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar
● juiste positie van spiegels 3 33, stoelen 3 41 en veilig‐
heidsgordels 3 47
● werking van remsysteem bij lage
snelheid, vooral bij vochtige
remmen
Opbergen67Vloerafdekking
bagageruimte
Til de afdekking bij de uitsparing
omhoog om bij de pechuitrusting voor
noodhulp te kunnen komen.
Bandenreparatieset 3 205.
Reservewiel 3 210.
Dubbele bagagevloer De dubbele bagagevloer kan in twee
standen in de bagageruimte worden
geschoven:
● onderste stand boven de vloeraf‐
dekking bagageruimte
● bovenste stand bevestigd aan de
handgreep op de achterste pane‐len
Druk op de handgreep om de baga‐
gevloer aan de handgreep op te tillen en te verwijderen.
In de bovenste stand kan de ruimte
tussen de bagagevloer en de afdek‐
king voor de reservewielbak als
opbergruimte dienen.
In deze stand, als de leuningen van
de achterbank naar voren zijn
geklapt, ontstaat er een bijna geheel
vlak bagagevak.
In de bovenste stand kan de dubbele bagagevloer een maximale ladingvan 100 kg dragen. In de onderste
stand kan de dubbele bagagevloer de toegestane maximale lading dragen.
68OpbergenSjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Gevarendriehoek
Plaats de gevarendriehoek op in de
voorziene uitsparing achter in de
bagageruimte en bevestig de geva‐
rendriehoek met de klittenband.
Verbanddoos
Klap het deksel links in de bagage‐
ruimte omlaag.
70OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleer of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld 3 64. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voor‐
werpen onderop leggen.
● Losse spullen met banden aan de sjorogen vastzetten om te
voorkomen dat ze gaan schuiven 3 68.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven
op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, parkeerrem, scha‐kelhendel en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttige draagvermogen is het
verschil tussen het maximale
toelaatbare totaalgewicht (zie
typeplaatje 3 227) en het EG-
leeggewicht. Raadpleeg de
EEG-typegoedkeuring bij uw
auto of andere landelijke registra‐
tiepapieren.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires
verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 60 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Instrumenten en bedieningsorganen89Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 134.
Spanningsverliesdetectie w brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.
Knippert
Storing in het systeem. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 202.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 182.
Te laag brandstofpeil o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 172.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 186.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 129.
Rijverlichting
8 brandt groen.
142Rijden en bediening9Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uitoe‐ fenen bij het aantrekken van de
handrem, tegelijkertijd het rempe‐ daal intrappen.
Controlelampje R 3 87.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht automatisch af.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt,
blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. Bij het optrekken van de auto werken de remmen automa‐
tisch niet meer.Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control- systeem
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem. Het voor‐
komt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
Het Traction Control-systeem is een
component van de ESC en voorkomt
dat de aangedreven wielen door‐
slaan. Zodra de aangedreven wielen
beginnen door te slaan, wordt het
motorvermogen verminderd en wordt
het wiel met de meeste slip afzonder‐ lijk afgeremd. Daardoor wordt de
rijstabiliteit van de auto op een glad
wegdek aanmerkelijk verbeterd.
Rijden en bediening175Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 234.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingshoeken tot max. 12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐
vermogen bij toenemende hoogte
door de ijlere lucht daalt en het klim‐
vermogen daardoor afneemt, moet
het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht voor iedere 1000 m aan hoogte
met 10% worden verminderd. Bij
ritten op wegen met een geringhellingspercentage (minder dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 227
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
van 65 kg staat op het typeplaatje van
de trekhaak en in de autopapieren
vermeld. Bij auto's met motor
DV5RC en automatische versnel‐
lingsbak is de maximaal toegestane
kogeldruk 55 kg. Altijd de maximale
kogeldruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een maximum‐ snelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Opbergen kogelstang
De zak met de trekhaak is opgebor‐
gen op de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Verzorging van de auto179Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................180
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 180
Auto stallen .............................. 180
Verwerking van sloopauto .......181
Controle van de auto .................181
Werkzaamheden uitvoeren .....181
Motorkap ................................. 181
Motorolie .................................. 182
Koelvloeistof ............................ 183
Sproeiervloeistof ......................184
Remmen .................................. 184
Remvloeistof ............................ 184
Accu ........................................ 185
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 186
Wisserblad vervangen .............187
Gloeilamp vervangen .................187
Halogeenkoplampen ...............188
LED-koplampen .......................190
Mistlampen voor ......................191
Achterlichten ............................ 191
Zijrichtingaanwijzers ................195Kentekenverlichting .................196
Interieurverlichting ...................196
Elektrisch systeem .....................196
Zekeringen .............................. 196
Zekeringenkast in motorruimte 197
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................198
Boordgereedschap ....................200
Gereedschap ........................... 200
Velgen en banden .....................201
Winterbanden .......................... 201
Aanduidingen op banden ........201
Bandenspanning .....................201
Drukverliesdetectiesysteem ....202
Profieldiepte ............................ 204
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 204
Wieldoppen ............................. 205
Sneeuwkettingen .....................205
Bandenreparatieset .................205
Wiel verwisselen ......................209
Reservewiel ............................. 210
Starthulp gebruiken ...................214
Trekken ...................................... 216
Auto slepen ............................. 216
Andere auto slepen .................217
Verzorging van uiterlijk ..............218
Verzorging exterieur ................218Verzorging interieur .................220
Vloermatten ............................. 220