Rijden en bediening147afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Geavanceerde parkeerhulp
9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
tijdens het passeren of het parkeer‐ vak groot genoeg is, de functie bere‐
kent het traject en stuurt de auto auto‐ matisch tijdens het inparkeren.
Geavanceerde parkeerhulp biedt
hulp bij de volgende handelingen:
● inparkeren bij fileparkeren
● inparkeren bij haaks parkeren
● uitparkeren bij fileparkeren
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐
ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch. U kunt
het sturen altijd overnemen door het
stuurwiel beet te pakken.
U moet mogelijk meerdere keren
voor- en achteruitrijden.
Instructies verschijnen op het Info-
Display 3 75.
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
Verlaag de rijsnelheid tot onder
30 km/h.
Activeer om een parkeervak te
zoeken het systeem op het Info-
Display 3 75.
Selecteer het menu voor fileparkeren. Kies met de richtingaanwijzers de
kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
148Rijden en bedieningHet systeem detecteert geen vakkendie te klein of veel te groot zijn voor
uw auto.
Wanneer er een vrij vak is gevonden, wordt dit op het Info-Display aange‐
geven in combinatie met een eerste
geluidssignaal. Rijd langzaam voor‐
uit. Stop de auto wanneer het tweede
akoestische signaal klinkt, schakel de achteruitversnelling in, laat het stuur‐
wiel los en begin langzaam te rijden.
Er verschijnt visuele feedback op het
Info-Display.
Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de manoeuvre is afgerond.
Inparkeren bij haaks parkeren
Inschakelen
Verlaag de rijsnelheid tot onder
30 km/h.
Activeer om een parkeervak te
zoeken het systeem op het Info-
Display 3 75.
Selecteer het menu voor haaks
parkeren.
Kies met de richtingaanwijzers de
kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Wanneer er meerdere parkeervakken naast elkaar worden gevonden, wordt
de auto naar het laatste vak gestuurd.
Wanneer er een vrij vak is gevonden, wordt dit op het Info-Display aange‐
geven in combinatie met een geluids‐
signaal. Stop de auto, schakel de
achteruitversnelling in en rijd op een
snelheid tot 7 km/h.
Rijden en bediening149
Rijd voor- en achteruit volgens de
instructies en let daarbij op de waar‐
schuwingen van de parkeerhulp en
de geluidssignalen totdat de hande‐ ling is afgerond.
Het systeem wordt tijdens een
parkeermanoeuvre automatisch
gedeactiveerd, wanneer de achter‐
kant van de auto een obstakel tot op minder dan 50 cm is genaderd.
Uitparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
Activeer om uit te parkeren bij filepar‐ keren het systeem op het Info-Display
3 75.
Selecteer het menu voor uitparkeren
bij fileparkeren.
Kies met de richtingaanwijzers de
kant van de weg waar u wenst uit te
parkeren.
Schakel de achteruitversnelling of
een versnelling voorruit in, laat het
stuurwiel los en rijd op een snelheid
tot 5 km/h.
Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de manoeuvre is
afgerond.
De manoeuvre is voltooid wanneer de voorwielen van de auto de parkeer‐
plek hebben verlaten.
Controleer na deactivering of u de
auto weer onder controle hebt.
Displayweergave
De instructies op het display tonen: ● algemene tips en waarschu‐ wingsberichten
● het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden
● de richting waarin u rijdt om in te parkeren
● het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnelling
● het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden
● het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal
● het annuleren van een inparkeer‐
manoeuvre
Uitschakelen
De actuele parkeermanoeuvre is te
annuleren via de knop om terug te
keren naar het voorgaande scherm
150Rijden en bedieningvan het Info-Display. Om het systeem
helemaal uit te schakelen moet u op
e in de middenconsole drukken.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd:
● bij uitschakeling van het contact
● bij het uitvallen van de motor
● als u niet binnen 5 minuten na selectie van een bepaalde
parkeermanoeuvre aan de
manoeuvre begint
● bij langdurige stilstand van de auto tijdens een manoeuvre
● bij activeren van de richtingaan‐ wijzer aan de andere kant van dievan de manoeuvre
● als de elektronische stabiliteits‐ regeling wordt getriggerd
● als de rijsnelheid de aangegeven
limiet overschrijdt
● wanneer de bestuurder de stuur‐
wielbeweging afbreekt
● na tien manoeuvres bij in- of uitparkeren bij fileparkeren of na
zeven manoeuvres bij haaks
inparkeren● door het openen van het bestuur‐
dersportier
● als een van de voorwielen in contact komt met een obstakel
● nadat het inparkeren is gelukt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het systeem zichzelf
deactiveert tijdens het inparkeren,
geeft het display dit aan. Ook klinkt er een geluidssignaal.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een
aanhanger, fietsdrager etc. op het
elektrische systeem van de auto.
Neem contact op met de dealer om
het systeem voor langere tijd uit te
schakelen.
Storing
Bij een storing verschijnt er een
bericht op het Colour-Info-Display en
klinkt er een geluidssignaal.
Bij een storing in de stuurbekrachti‐
ging licht C op en verschijnt er een
bericht op het Driver Information
Center.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
152Rijden en bedieninghebben. Kijk altijd in de buiten‐
spiegels en de achteruitkijkspie‐ gel, kijk over uw schouder en
gebruik de richtingaanwijzer voor‐
dat u van rijstrook wisselt.
Inschakelen
U kunt het systeem inschakelen via
het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 75.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een led-lampje
in de desbetreffende buitenspiegel
branden.
De led licht meteen op wanneer uw
auto wordt ingehaald.
Wanneer uw auto zelf langzaam
inhaalt, gaat de led met vertraging
branden.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● afhankelijk van de configuratie van de auto ligt de snelheid van
uw auto tussen 12 of 33 en
140 km/u
● u haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/h
● u wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/h● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten
● er hangt geen aanhangwagen achter de auto
● de sensoren zijn niet bedekt met modder, ijs of sneeuw
● de waarschuwingszones in de portierspiegels of de detectiezo‐
nes op voor- en achterbumper
zijn niet bedekt met stickers of
andere voorwerpen
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv. geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden
● bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden
● bij ritten op slingerende wegen of
in scherpe bochten
● u haalt een zeer lang voertuig, bijv. een vrachtwagen, bus, in of
wordt erdoor ingehaald en dit
Rijden en bediening153voertuig wordt niet alleen opge‐
merkt door de dodehoekdetectie, maar is tevens zichtbaar in het
gebied voor de auto
● in zeer druk verkeer: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel
● wanneer u op te hoge snelheid inhaalt
Uitschakelen
U kunt het systeem inschakelen via het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 75.
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen opgeslagen.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een
aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Bij slecht weer, zoals zware regenval, kan het systeem onterecht reageren.Storing
Bij een storing gaat C op het instru‐
mentenpaneel branden en verschijnt
er een bericht op het display. Neem
contact op met een dealer of een
erkende werkplaats voor een controle
van het systeem.
Actieve dodehoekdetectie Naast het reguliere dodehoekdetectie corrigeert de actieve dodehoekdetec‐
tie het traject van de auto door het
stuurwiel rustig terug in de rijstrook te
draaien wanneer er een object binnen een bepaalde dode hoek wordt gede‐tecteerd. Het systeem is alleen actief
als het dodehoeksysteem en lane
keep assist geactiveerd zijn.
Lane Keep Assist 3 158.
Het dodehoeksysteem werkt bij een
rijsnelheid tussen 65 en 140 km/u.
Werking Bij een poging tot sturen in de richtingvan het gedetecteerde voertuig voelt
de bestuurder dat het stuurwiel naar
de tegenovergestelde kant draait.Draai het stuurwiel in dezelfde rich‐ ting mee als het systeem niet
voldoende stuurt.
Het systeem grijpt zelfs als de rich‐
tingaanwijzers zijn ingeschakeld in.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het
ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● achtercamera, in de achterbum‐ per
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
154Rijden en bediening
Het scherm van het Info-Display is in
tweeën gesplitst. Rechts staat een
bovenaanzicht van de auto en links
een achteraanzicht. De parkeersen‐
soren vormen een aanvulling op het
panoramische bovenaanzicht van de
auto.
Inschakelen Het panoramazichtsysteem wordtgeactiveerd door:
● achteruitversnelling inschakelen● snelheden tot 13 km/u
Werking
Links op het display kunt u de
verschillende weergaven kiezen.
Wijzig het soort weergave te allen tijde tijdens een manoeuvre door het
aanraakveld onderin het display aan
te raken en een weergave uit het
weergaveselectiemenu te selecteren:
● Standaardweergave
● Auto-modus
● Ingezoomde weergave
● 180°-weergave
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Auto-modus is standaard geacti‐
veerd. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie
van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in het geheugen staan.Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen staan voor afstan‐
den van zo'n 1 en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de
Auto-modus of in het menu voor
Weergavekeuze.
156Rijden en bedieningzicht van de camera, zoals onderde bumper of onder de auto, in
beeld.
Gebruik niet alleen het panorama‐
zichtsysteem om te rijden of te
parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Weergegeven beelden zijn moge‐
lijk verder weg of dichterbij dan ze lijken. De weergegeven zone is
beperkt en obstakels dicht bij een
van de randen van de bumper of
onder de bumper worden niet op
het scherm weergegeven.
Systeembeperkingen
Voorzichtig
Voor een optimale werking van het systeem is het van belang om de
lens van de camera in de achter‐
klep tussen de kentekenverlich‐
ting en de lens in de voorgrille
onder het embleem altijd schoon
te houden. Spoel de lenzen met
water en veeg deze met een
zachte doek af.
Reinig de lenzen niet met een
stoomcleaner of hogedrukreini‐
ger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijkerwijs niet goed wanneer:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil.
● De auto was betrokken bij een aanrijding.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.