Page 82 of 237
80Instrumenten en bedieningsorganenu welke gegevens worden verzon‐
den, bijv. als er een pechmeldingsop‐ roep wordt geactiveerd.Een en ander
is niet van invloed op de noodoproep‐ functie.
Afhankelijk van de versie kunt u de
privacy-instellingen veranderen door
tegelijkertijd op . en SOS in de
dakconsole te drukken of via het
menu Systeeminstellingen op het
Info-Display.
Page 85 of 237

Verlichting83Inschakelen
U kunt het systeem inschakelen via
het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 75.
Het groot licht wordt automatisch
ingeschakeld bij een snelheid hoger
dan 45 km/h. Het groot licht wordt
uitgeschakeld bij een snelheid lager
dan 35 km/h, maar de grootlichtassis‐
tentie blijft geactiveerd.
Het groene controlelampje B
brandt ononderbroken wanneer de
grootlichtassistentie actief is; het
blauwe A brandt bij ingeschakeld
groot licht.
Controlelampje B 3 72, A 3 72.
Als u een keer tegen de linkerrich‐ tingaanwijzerhendel duwt, wordt het
grootlicht handmatig en zonder groot‐
lichtassistentie ingeschakeld.
De grootlichtassistentie schakelt
automatisch op dimlicht over
wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● Camera detecteert dichte mist.● Het mistachterlicht is ingescha‐ keld.
● Tegemoetkomende voertuigen worden waargenomen door de
camera.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Uitschakelen
U kunt het systeem uitschakelen via
het menu Boordinstellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 75.
LichtsignaalEraan trekken om het knippersignaal
te activeren.
Koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwieltje
in X de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Page 86 of 237

84VerlichtingKoplampinstelling in hetbuitenland
Bij ritten in landen waar het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt
hoeven de koplampen niet te worden
afgesteld.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Het systeem schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en dimlicht, afhan‐
kelijk van het lichtomstandigheden.
Automatische verlichting 3 82.
LED-koplampen
Het matrix-led-koplampensysteem
omvat twee koplampen met verschil‐
lende led's, waarmee de functies van het adaptieve rijlicht kunnen worden
aangestuurd.
De lichtverdeling en -intensiteit
worden getriggerd op basis van de
lichtomstandigheden, het wegdek ende rijsituatie. De auto past de koplam‐ pen automatisch aan de situatie aan
voor een optimale lichtverdeling voor
de bestuurder.
De functies van het adaptieve rijlicht en de matrix-led-koplampen kunnen vanuit het menu Persoonlijke instel‐
lingen worden gedeactiveerd en
geactiveerd.
Persoonlijke instellingen 3 78.
Info-Display 3 75.
De verblindingsvrije grootlichtfunctie
van de matrix-led-koplampen is
alleen beschikbaar met de lichtscha‐
kelaar in de stand AUTO.
Verlichting landelijke gebieden
Deze wordt automatisch geactiveerd
bij een snelheid boven 50 km/u
wanneer er in een landelijk gebied
wordt gereden. De verlichting van de
weg en de berm wordt aangepast.
Tegemoetkomend verkeer en voorlig‐
gers worden niet verblind.
Stadslicht
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot ca. 50 km/u. De licht‐
verspreiding is breed en symme‐
trisch.
Bochtlicht
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. De verlichting bestaat uit speciale led-lampen die in de rijrichting schijnen. De led-lampen
Page 90 of 237

88VerlichtingAchteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel F en houd
dit vast totdat de gewenste licht‐
sterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐ pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
;:automatisch in- en
uitschakelendruk op §:aandruk op 2:uit
Page 94 of 237

92KlimaatregelingOntwasemen en ontdooien
● Druk op $: de lucht wordt in de
richting van de voorruit geleid.
● Draaiknop voor tempera‐ tuur : in hoogste stand
zetten.
● Aanjagersnelheid E op hoogste
stand zetten,
● Achterruitverwarming f inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Airconditioning
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur :
● luchtverdeling w, x en y
● luchtopbrengst E
● ontwasemen en ontdooien $
● koeling A/C
● luchtrecirculatie n
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming f
● stoelverwarming "
Achterruitverwarming f 3 24.
Verwarmbare buitenspiegels f
3 21.
Verwarmde stoelen " 3 30.
Sommige aanpassingen van de
instellingen verschijnen korte tijd op
het Info-Display. Het led-lampje in de
desbetreffende knop geeft de geacti‐
veerde functie aan.
Temperatuur
Temperatuur aanpassen door :
op de gewenste temperatuur te
draaien.rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling
w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdhoogte via de
verstelbare luchtroostersy:naar de voetenruimte en voor‐
ruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Page 96 of 237

94KlimaatregelingMaximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C inschakelen.
● Druk op n voor luchtrecircula‐
tiesysteem aan.
● Druk op x voor luchtverdeling.
● Zet de draaiknop voor de tempe‐
ratuur : in de laagste stand.
● Aanjagersnelheid E op hoogste
stand zetten,
● Alle ventilatieopeningen openen.
Achterruit-, voorruit- en buitenspie‐ gelverwarming f 3 24.
Verwarmde stoelen q 3 30.
Ruiten ontwasemen en
verwarmen
● Druk op $: de lucht wordt in de
richting van de voorruit geleid.
● Draaiknop voor tempera‐ tuur : in hoogste stand
zetten.
● Schakel, indien nodig, de A/C in.
● Aanjagersnelheid E op hoogste
stand zetten,
● Achterruitverwarming f inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 106.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur :
● met MENU gaat u naar het menu
Klimaatinstelling op het
Info-Display
● luchtopbrengst E
● automatische modus AUTO
● koeling A/C
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie n
● ontwasemen en ontdooien $
Page 97 of 237

Klimaatregeling95● achterruit- en buitenspiegelver‐warming f
● stoelverwarming "
Achterruitverwarming f 3 24.
Verwarmbare buitenspiegels f
3 21.
Verwarmde stoelen " 3 30.
In de automatische modus worden temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtverdeling automatisch geregeld.
Het led-lampje in de desbetreffende
knop geeft de geactiveerde functie
aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.Menu Instellingen klimaatregeling
Druk op MENU om handmatig de
volgende klimaatregelingsfuncties in
te stellen:
● luchtverdeling w, x en y
● luchtopbrengst E
● temperatuur :
● koeling A/C
● automatische modus AUTO
Het menu Klimaatinstelling verschijnt ook op het Info-Display.
Info-Display 3 75.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● De airconditioning moet zijn geactiveerd voor optimale
koeling en ontwaseming. Druk op A/C om de airconditioning in te
schakelen. Het led-lampje in de
toets geeft aan dat het systeem
geactiveerd is.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de voorstoelen in met
behulp van de linker- en rechter‐
draairing. De aanbevolen tempe‐ ratuur is 22 °C.
Page 98 of 237

96KlimaatregelingHandmatige instellingen
U kunt de instellingen van de klimaat‐
regeling aanpassen door de volgende functies te activeren:
Luchtdebiet E
Pas de opbrengst aan door de draai‐
ring naar de gewenste snelheid te
draaien. Draai de knop linksom om de
opbrengst te verlagen of rechtsom
om de opbrengst te verhogen. De
ventilatorsnelheid is ook aan te
passen in het menu Klimaatinstellin‐
gen. Druk op MENU om naar het
menu te gaan.
Draai de draairing zo ver mogelijk
linksom: de ventilator en de koeling
worden uitgeschakeld.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling w, x , y
Druk op MENU om naar het menu te
gaan.
Aanraken op het Info-Display:w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersy:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren :
Stel de voorkeurstemperaturen in op
de gewenste waarde met behulp van
de linker- en rechterdraairing.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op het
display en in het menu Klimaatinstel‐
lingen.