24
De weergegeven afstand (in kilometers
of mijlen) wordt berekend op basis
van het aantal afgelegde kilometers
en de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden
weergegeven als het einde van het
onderhoudsinterval in tijd nadert.
Koelvloeistoftemperatuur
Als bij draaiende motor de wijzer of het
staafdiagram (afhankelijk van de uitvoering)
zich bevindt:
-
i
n zone A , is de koelvloeistoftemperatuur in
orde,
-
zone B, is de koelvloeistoftemperatuur
te hoog. Het waarschuwingslampje
maximumtemperatuur en het
waarschuwingslampje STOP gaan branden,
in combinatie met een geluidssignaal en
een waarschuwingsmelding.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Controle
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
F
l
aat de motor ten minste één uur afkoelen,
F
d
raai de dop twee omwentelingen los om de
druk te laten dalen,
F
v
erwijder vervolgens de dop,
F
v
ul bij tot aan het merkteken "MA X".
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus .
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de
koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul
niet bij tot boven het maximumniveau
(aangegeven op het reservoir).
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Dit wordt aangegeven met een melding op het
instrumentenpaneel.
Te laag olieniveau
Dit wordt aangegeven met een melding op het
instrumentenpaneel.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Motorolieniveaumeter
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
worden bij het aanzetten van het contact zowel
het motorolieniveau als de onderhoudsindicator
enkele seconden weergegeven.
Instrumentenpaneel
14
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuur wiel enige tijd
ingedrukt.
Druk op " Contacten ".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde
lijst.
Druk op "Bellen".
Een recent gebruikt
nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of Houd de toets
op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Druk op " Gesprekkenlijst ".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde
lijst. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Instellen van de beltoon
Druk op Telefoon
om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets " OPTIES" om de tweede
pagina te openen.
Druk op "Volume beltoon " om het
staafdiagram van het volume weer
te geven.
Druk op de pijlen of verplaats
de cursor om het volume van de
beltoon in te stellen.
Configuratie
Het configureren van
profielen
Druk op " Profielen ".
Selecteer " Profiel 1", "Profiel 2 ", "Profiel 3 " of
" Gemeenschap. prof. ". Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Druk op "
OK" om op te slaan.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om het profiel te
activeren.
Druk nogmaals op de pijl Terug om
te bevestigen.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
Lichtsterkte instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Lichtsterkte .
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel (afhankelijk van
de uitvoering) in te stellen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op Instellingen
om de
hoofdpagina weer te geven.
CITROËN Connect Radio