82
F Bevestig de haken aan de bovenzijde van het net in de daar voor bestemde
bevestigingspunten in het dak (eerst de ene
en vervolgens de andere zijde).
F
T
rek de riemen er volledig uit.
F
B
evestig het net aan de onderste
bevestigingspunten aan beide zijden achter
de 1e zitrij of aan de sjorogen aan beide
zijden achter de 2e zitrij.
F
S
pan het net met behulp van de riemen.
F
C
ontroleer of het net goed is bevestigd en
gespannen.
Gebruik nooit de ISOFIX-ring die is
bedoeld voor de bevestiging van de riem
van een kinderzitje met Top Tether.
Zijruiten 2e zitrij
Afhankelijk van de uitvoering van de auto
kunnen de zijruiten van zitrij 2 worden
geopend. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
kinderbeveiliging van de zijruiten
achter
.
Zonneschermen voor de
zijruiten
De zonneschermen voor de zijruiten van de
tweede zitrij beschermen het interieur tegen
de zon.
Tijdens het rijden moeten deze ruiten zijn
gesloten of in een van de standen zijn Beweeg het zonnescherm altijd
voorzichtig omhoog of omlaag met de lip.
F
T
rek het zonnescherm aan de lip A uit en
bevestig deze aan de haak B .
Panoramadak
Het panoramadak is voorzien van twee
onafhankelijke handbediende zonneschermen
om het thermische en akoestische comfort te
verbeteren.
Zonneschermen
Openen/sluiten
F Schuif het zonnescherm dat u wilt sluiten
met behulp van de handgreep naar achteren
of naar voren tot aan de gewenste stand.
vastgezet.
F
K
nijp de twee knoppen in en schuif de ruit
open.
Ergonomie en comfort
108
Noodoproep of
pechhulpoproep
Oproep naar Urgence met
lokalisering
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem **
A
fhankelijk van de geografische dekking van
"Oproep naar Urgence met lokalisering",
"Oproep naar Assistance met lokalisering"
en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden
op de toets 1
.
Het knipperen van het lampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd
naar de alarmcentrale "Oproep naar Urgence
met lokalisering".*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het lampje blijft branden ter wijl de
communicatie behouden blijft.
"Oproep naar Urgence met lokalisering"
lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u
toe in uw landstaal**en roept indien nodig de
hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In
landen waar de alarmcentrale niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk
is geweigerd, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Werking van het systeem
- Verklikkerlampje brandt gedurende ongeveer 3 seconden bij het aanzetten van
het contact: het systeem werkt correct.
-
H
et rode lampje blijft branden:
systeemstoring.
-
H
et rode lampje knippert: de noodbatterij
moet worden vervangen.
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk
geen noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt, knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Veiligheid
109
Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de “Urgence-noodoproep met lokalisering”
en de “Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering” en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.,
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de landelijke website van het
merk bekijken.
Druk langer dan 2 seconden op toets 2 voor
het aanvragen van hulp bij het stranden van de
auto (bevestigd door een gesproken bericht)**).
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de toetsen 1
en 2 te drukken en ver volgens eenmaal op de
toets 2 te drukken om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt
u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt
de fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Citroën Connect Box met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
-
A
ntiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBFD).
-
N
oodremassistentie (BAS).
-
A
ntislipregeling (ASR).
-
D
ynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
5
Veiligheid
112
ASR/ESP
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant, niet alleen
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem
en elektronische onderdelen, maar ook
wat betreft de montageprocedures die
door het CITROËN-netwerk worden
toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u winterbanden te
gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.Advanced Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en
zorgt er voor dat u ook onder omstandigheden
met weinig grip, die u tijdens toeristisch gebruik
kunt tegenkomen, uw weg kunt ver volgen.
In combinatie met de Peak Mountain Snow
Flake vierseizoenenbanden weet dit systeem
veiligheid, grip en tractie uitstekend te
combineren.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te
laten maken van het motorvermogen. Tijdens
de werking van het systeem draait de motor
soms met hoge toerentallen; dit is normaal.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden in combinatie met de weergave
van een melding om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESC)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd
op de verschillende normale
rijomstandigheden die kunnen
voorkomen.
Telkens wanneer u het contact afzet,
neemt het systeem automatisch deze
stand aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij
het wegrijden de regeling aan op de
hoeveelheid grip die elk voor wiel op dat
moment heeft.
(regeling actief tot 80
km/h)
Veiligheid
114
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
HoogteverstellingDe pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
F
B
eweeg de knop A omlaag en schuif het
bevestigingspunt omlaag om het lager te
plaatsen.
F
S
chuif het bevestigingspunt omhoog om het
hoger te plaatsen.
Het schoudergedeelte van de gordel moet
in het holle gedeelte van de schouder
vallen.Tweezitsbank vóór
Zorg er bij auto's met een voorbank voor
dat de juiste veiligheidsgordel in de juiste
gordelsluiting wordt gestoken.
Steek de veiligheidsgordel van de bestuurder
niet in de gordelsluiting van de middelste
veiligheidsgordel en andersom, en gebruik
de gordel van de bestuurder niet voor de
middelste zitplaats.
Veiligheid
115
Veiligheidsgordels achter
Een achterbank met 3 zittingen (eendelig
of 1/3 - 2/3) is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaten bij de
buitenste zitplaatsen.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
De oprolautomaten voor de buitenste
zitplaatsen van de 2e zitrij beschikken over
spankrachtbegrenzers.
De zitplaatsen van de 3e zitrij zijn voorzien
van driepuntsveiligheidsgordels met
oprolautomaten.Bevestig elke veiligheidsgordel van de 2e
en 3e zitrij aan de juiste gesp.
Ver wissel geen gordels of gespen van
de buitenste zitplaatsen met die van de
middelste zitplaats.
Voorkom dat de veiligheidsgordel voor
de middelste zitplaats klem komt te zitten
tijdens het inklappen van de buitenste
zitplaatsen of het plaatsen van de
rugleuningen in de tafelstand.
Controleer na het opklappen van (een deel
van) de achterbank of de gordels goed zijn
opgerold en of deze goed kunnen worden
vastgemaakt.
Let erop dat bij het op- of neerklappen
van de buitenste zitplaatsen of bij toegang
tot de 3e zitrij de gordel van de middelste
zitplaats niet klem komt te zitten.
Met individuele voorstoelen
Shine
, Business Lounge Ze zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel en een aan
de rugleuning bevestigde geleider en
oprolautomaat.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
A.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s) vóór
losgemaakt/niet vastgemaakt
B. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links
losgemaakt/niet vastgemaakt
C. Verklikkerlampje middelste
veiligheidsgordel niet vastgemaakt (als uw
auto is uitgerust met een bank vóór met
2
zitplaatsen).
D. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
losgemaakt /niet vastgemaakt (als uw auto
is uitgerust met individuele voorstoelen).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts
niet vastgemaakt (als uw auto is uitgerust
met een bank vóór met 2 zitplaatsen).
Als bij het aanzetten van het contact
één of meer veiligheidsgordels niet zijn
vastgemaakt of weer zijn losgemaakt, gaat
het verklikkerlampje van de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) branden.
5
Veiligheid
116
Bij een rijsnelheid van 20 km/h of hoger
k nipperen de betreffende verklikkerlampjes
gedurende 2 minuten, in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijven de
betreffende verklikkerlampjes branden zolang
de bestuurder of voorpassagier de gordel niet
heeft vastgemaakt. Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.Instructies
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden
volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Veiligheid
121
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje
kan de veiligheid van het kind in gevaar
brengen in het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij
korte ritten, worden vastgemaakt waarbij
de speling ten opzichte van het lichaam
van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats
de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een stoelverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de
achterportierruiten om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter
in een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
F Zet de passagiersstoel in de hoogste
stand, volledige naar achteren geplaatst
en met de rugleuning rechtop .
"Met het gezicht in de
rijrichting"
U moet de airbag vóór aan
passagierszijde niet uitschakelen.
"Met de rug in de
rijrichting"
5
Veiligheid