12
+Remsysteem
Permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS. Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
(1) uitvoeren en dan (2).
Parkeerrem Permanent. De parkeerrem is aangetrokken of
niet goed vrijgezet.
of
Te h o g e
koelvloeistoftemperatuurPermanent
(waarschuwingslampje
of LED), met de naald
in het rode gebied
(afhankelijk van de
uitvoering). De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Voer (1) uit en wacht met het eventueel bijvullen van
de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Voer (2) uit
als het probleem blijft bestaan.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadtoestand
accu Permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet correct gespannen of gebroken
e n z .) . Reinig de nokjes en bevestig deze weer als het
waarschuwingslampje niet uitgaat wanneer de motor
is gestart, (2) uitvoeren.
Veiligheidsgordels
niet vastgemaakt of
losgemaaktBrandt permanent
of knippert in
combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt
(afhankelijk van de uitvoering).
Deur open Permanent, in
combinatie met
een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel
aangeeft.
Een geluidssignaal is
hoorbaar bij het alarm
als de snelheid hoger
is dan 10
km/h. Een portier, de kofferbak, de
achterklep of de achterklepruit
staat nog open (afhankelijk van de
uitvoering).
Sluit de toegangsopening.
Dit lampje gaat niet
branden als de rechter achterdeur
(indien aanwezig) niet goed is gesloten.
Instrumentenpaneel
13
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties / Opmerkingen
Service Brandt tijdelijk in
combinatie met de
weergave van een
melding. Er zijn één of meer kleine storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel.
Bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen, zoals een
geopend portier of het begin van verzadiging van het
r o e t f i l t e r.
Voor andere problemen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem, (3) uitvoeren.
Permanent, in
combinatie met de
weergave van een
melding. Er zijn één of meer ernstige storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel en voer dan
(3)
uit.
+ Lampje Service
brandt permanent en
onderhoudssleutel
knippert en brandt
vervolgens permanent.Het inter val voor de onderhoudsbeurt
is overschreden.
Laat de onderhoudswerkzaamheden aan de auto zo
snel mogelijk uitvoeren.
Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.
Oranje waarschuwingslampjes
Antiblokkeersysteem
(ABS)Permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking van uw auto blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en dan (3).
(1 ) : zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af. (2): neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats. (3)
: ga naar een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
108
Noodoproep of
pechhulpoproep
Oproep naar Urgence met
lokalisering
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem **
A
fhankelijk van de geografische dekking van
"Oproep naar Urgence met lokalisering",
"Oproep naar Assistance met lokalisering"
en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden
op de toets 1
.
Het knipperen van het lampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd
naar de alarmcentrale "Oproep naar Urgence
met lokalisering".*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het lampje blijft branden ter wijl de
communicatie behouden blijft.
"Oproep naar Urgence met lokalisering"
lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u
toe in uw landstaal**en roept indien nodig de
hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In
landen waar de alarmcentrale niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk
is geweigerd, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Werking van het systeem
- Verklikkerlampje brandt gedurende ongeveer 3 seconden bij het aanzetten van
het contact: het systeem werkt correct.
-
H
et rode lampje blijft branden:
systeemstoring.
-
H
et rode lampje knippert: de noodbatterij
moet worden vervangen.
In de laatste twee gevallen kan er mogelijk
geen noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, afhankelijk van de mate
van remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar
ook als er een aanrijding wordt gesignaleerd,
worden de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt, knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Veiligheid
109
Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering
** Afhankelijk van de geografische dekking van de “Urgence-noodoproep met lokalisering”
en de “Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering” en van de officiële landstaal die
door de eigenaar van de auto is gekozen.,
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de landelijke website van het
merk bekijken.
Druk langer dan 2 seconden op toets 2 voor
het aanvragen van hulp bij het stranden van de
auto (bevestigd door een gesproken bericht)**).
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen/
inschakelen door gelijktijdig op de toetsen 1
en 2 te drukken en ver volgens eenmaal op de
toets 2 te drukken om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt
u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals
het verbeteren van de kwaliteit van
telematicadiensten voor klanten, behoudt
de fabrikant zich het recht voor om op elk
willekeurig moment het telematicasysteem
in de auto te wijzigen.
Indien u gebruikmaakt van de dienst
Citroën Connect Box met SOS-pakket
en pechhulpser vice, beschikt u over
aanvullende diensten via uw persoonlijke
pagina op de landelijke website.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
-
A
ntiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar (EBFD).
-
N
oodremassistentie (BAS).
-
A
ntislipregeling (ASR).
-
D
ynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
5
Veiligheid
110
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt er voor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Intelligente tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: intelligente
tractiecontrole.
Deze functie detecteert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorspinnen
van de voor wielen om zo voor een optimale
grip te zorgen en de aandrijving en de
bestuurbaarheid te verbeteren.Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Het antiblokkeersysteem
(ABS) en de elektronische
remdrukregelaar (EBFD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS. Als dit lampje en de lampjes
STOP
en ABS gaan branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBFD).
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd
wel voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
157
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór
de camera vuil, beslagen, berijpt, bedekt
met sneeuw, beschadigd of bedekt met
een sticker is.
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie gebruikshandleiding ".
Bij vochtige en koude
weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht)
kunnen ook de detectieprestaties negatief
beïnvloeden. Overige camera’s
De op het touchscreen of het
instrumentenpaneel weergegeven
beelden van de camera('s) kunnen door
het reliëf worden ver vormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones,
of bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kan het beeld donkerder
en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden
verstoord door omgevingsgeluiden van
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens,
drilboren), door de ophoping van sneeuw
of dode bladeren op de weg of in het geval
van beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
de afstandsmetingen kunnen hierdoor
incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels
die te laag (trottoirbanden, drempels) of te
dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor
worden voetgangers mogelijk niet
gedetecteerd.
6
Rijden
179
De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het scherm worden
balken weergegeven die geleidelijk naar de
auto toe bewegen (groen: obstakels veraf,
geel: objecten dichtbij en rood: objecten zeer
dichtbij)
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt gedeactiveerd zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat
met een ingeschakelde versnelling vooruit,
als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd
of wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan
10
km/h.Het geluid dat uit de luidspreker komt
(voor of achter), geeft de positie van het
obstakel ten opzichte van de auto aan
(voor of achter).
Uitschakelen/inschakelen
Zonder audiosysteem
Met audiosysteem of
touchscreen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsendrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
Beperkingen van de
werking
F U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld . -
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
- B epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
6
Rijden
233
Aanhanger..................................................... 188
Aanhangergewichten ............................224-225
Aansluiting 12 V
...............................
...............77
Aansluiting 220 V
............................................ 78
ABS
........
....................................................... 11 0
Accessoires ................................................... 107
Accu
.............................................. 189, 219-222
Accucapaciteit
............................................... 219
Accu laden
.................................................... 221
Achterbank
...............................
.................63-64
Achterdeuren
.................. 3
7-38, 49 - 50, 214 -215
Achterklep
..................................... 37-38, 40, 50
Achterportieren
...............................
..........49-50
Achterruitverwarming
..................................... 91
Achterstoel en -bank op rails
.........63-64, 68-70
Achteruitrijcamera
.........................157, 18 0, 183
Achteruitrijcamera (op binnenspiegel)
.........18 0
Achteruitrijlicht
...................................... 214, 216
Actief dodehoekbewakingssysteem
............... 21
Ac
tieradius
...................................................... 29
Actieradius AdBlue
...........................15, 25, 194
Actieradius AdBlue
® ........................................ 25
A
ctive Safety Brake........................... 17, 171-173
Adaptieve cruise control met Stop-functie
......................................... 161-162
Adaptieve snelheidsregelaar
... 1
6 2 , 167, 170 -171
AdBlue
® ....................................... 1 5 -16, 25, 196
AdBlue® bijvullen ........................................... 19 8
AdBlue®-reservoir ......................................... 198
Advanced Grip Control .......................... 112 -113
Afmetingen
.................................................... 228
Afstandsbediening
...................... 3
1-36, 38, 140
Afstellen van de koplamphoogte
..................102
Afzetten van de motor
........................... 140, 142
Airbags
.............................. 1
8, 117, 119 -120, 122
Airbags vóór
................................... 11 8 -11 9 , 12 2Airconditioning
....................................
86, 88 - 89
Airconditioning (handbediend)
.................
87, 90
Airconditioning met gescheiden regeling
.......
91
Alarmknipperlichten
.............................. 1
08, 200
Alarmsysteem
............................................ 51
- 5 2
Allesdragers
..................................................
189
Antiblokkeersysteem (ABS)
...................
109 -110
Antidiefstalsysteem/Startblokkering
............... 33
A
ntispinregeling (ASR) ~
Antislipregeling
..............................
17, 1 0 9 -11 3
Armleuning
......................................................
75
Armleuning vóór
..............................................
57
Audio-aansluitingen
...................................
7 7-78
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
........................ 8
8-89
Automatische ruitenwissers
..................
103 -104
Automatische transmissie ~
Versnellingsbak,
automatische
...............
145 -15 0, 15 3 -15 4, 19 5
Automatisch inschakelen alarmknipperlichten
....................................
108
Automatisch inschakelen verlichting
..............
99
Automatisch noodremsysteem
.........
17, 171-173
Aux-aansluitingen
...........................................
78
Centrale vergrendeling
.............................
31, 37
Claxon
...........................................................
109
Contact
...................................................
142-143
Contact aangezet
..........................................
143
Controlelampjes .........................................
1 0 -11
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau, controle .......................24-25
Controles
........................................ 19
1, 19 4 -195
A
BCBagageafdekking ............................................ 79
Bagagenet ....................................................... 78
Bagagenet voor hoge belading .......................81
Bagageruimte
.................................................. 50
Banden
................
.......................................... 19 6
Bandencompressor
...................................... 202
Banden oppompen
...................................... 19 6
Bandenreparatieset
..............................203-205
Bandenspanning
..........................196, 203, 205
Bandenspanningscontrole (met set)
..... 20
2-205
Bandenspanning te laag (detectie)
...............15 4
Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening, batterij
....................40, 94Batterij afstandsbediening
vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen
........
40
Bekerhouder
..............................
.....................
75
Beladen
...................................................
8 0, 189
Beveiliging tegen beknellen ~ Klembeveiliging
............................................
82
Bijvullen AdBlue
® .................................. 19 4, 198
Binnenspiegel
................................................. 60
BlueHDi
............................... 13, 15, 25, 194, 200
Bochtverlichting
............................................ 10 0
Bochtverlichting, statisch
.............................. 10 0
Boordcomputer
......................................... 28-29
Boordgereedschap
............................... 201-202
Brandstof
................................................... 7, 1 8 5
Brandstofadditief
............................. 1
4, 193, 195
Brandstofniveaumeter
............................ 185 -187
Brandstoftank
......................... 185 -18 6, 185 -187
Brandstof tanken
.................................... 185 -187
Brandstoftank leeg (diesel)
........................... 200
Brandstofverbruik
....................................... 7, 2 9
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop
.... 18
5 -187
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
... 18
5 -187
Buitenlandse reizen
........................................ 97
Buitenspiegels ..................... 59 - 60, 91, 176, 178
12V- ac c u
.......................................
19 4, 219 -220
180° te openen
..........................................
49-50
180° zicht naar achteren
...............................
183
.
Trefwoordenregister