105
Praktische informatie
7Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een
kant-en-klaar mengsel.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet een voor de omstandigheden
geschikte vloeistof met antivries worden gebruikt
om de onderdelen van het systeem (pomp,
reservoir, leidingen enz.) te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de meters en met name de
indicatoren voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat
de motor om wettelijke redenen niet meer kan
worden gestart.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue
® (BlueHDi) en met
name over het bijvullen van AdBlue.
Controles
Controleer, tenzij anders aangegeven, deze
onderdelen conform het onderhoudsschema
van de fabrikant dat betrekking heeft op de
motoruitvoering van uw auto.
Laat de controles anders uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt CITROËN specifieke
producten aan.
12 V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen goed
vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12 V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12 V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning
verstoren en onaangename geuren
veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter
een actieve bijdrage aan het verbeteren van
de luchtkwaliteit door het tegenhouden van
onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte
uitlaatrook voorkomen.
Werking
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op. De
motormanagementcomputer regelt automatisch
107
Praktische informatie
7moet de parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Brandstoffilter
Het brandstoffilter bevindt zich in de motorruimte,
vlak bij het remvloeistofreservoir.
Als dit verklikkerlampje brandt, moet het water in het filter worden afgetapt.
U kunt ook bij elke verversing van de motorolie
water in het brandstoffilter aftappen.
Het water uit het filter aftappen
► Sluit een transparante slang aan op de knop
van de ontluchtingsschroef ( 1).
► Steek het andere uiteinde van de
transparante slang in een bak.
► Draai de ontluchtingsschroef ( 2) los.
► Zet het contact aan.
► Wacht totdat de spoelpomp stopt.
► Schakel het contact uit.
► Draai de ontluchtingsschroef ( 2) vast.
► Verwijder de transparante slang en laat deze
en de bak leeglopen.
► Start de motor.
► Controleer of er geen lekkage is.
In de HDi-motoren is veel hoogwaardige
technologie toegepast. Voor alle
werkzaamheden zijn speciale kwalificaties
nodig, die een CITROËN-dealer of
gekwalificeerde werkplaats kan bieden.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker
gelden voor koude banden. Als u langer dan 10
minuten of meer dan 10 km met een snelheid
van meer dan 50 km/h hebt gereden, moet u
een 0,3 bar (30 kPa) hogere bandenspanning
ten opzichte van de op de sticker aangegeven
waarden aanhouden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een
onjuiste bandenspanning veroorzaakt
vroegtijdige slijtage van de banden en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag van
de auto. Kans op een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft
een negatieve invloed op het weggedrag. Het
wordt aanbevolen om regelmatig de staat van
de banden (profiel en wangen) en velgen te
inspecteren en te controleren of de banden over
een ventieldop beschikken.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder
het loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de
groeven minder dan 1,6 mm. De banden moeten
worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van
de banden, de bodemvrijheid en de waarde op
de snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op
de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het
juiste moment ingrijpen.
11 0
Praktische informatie
– Stop met bijvullen als het vulpistool voor
het eerst afslaat als u bij een tankstation
tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5
liter AdBlue
® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg
is, wat wordt bevestigd met de melding
“Bijvullen AdBlue: Starten niet mogelijk”, dan
moet u minimaal 5 liter bijvullen.
Na het vullen
► Plaats de blauwe dop terug op de
tankvulopening en draai deze rechtsom totdat u
niet verder kunt draaien (een zesde slag).
► Sluit de brandstofvulklep.
Voer lege AdBlue®-verpakkingen niet
als huisvuil af.
Deponeer ze in een daartoe bestemde
container of breng ze terug naar het
verkooppunt.
111
In geval van pech
8Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een
van de voorportieren opgeborgen.
De set bestaat uit:
– een patroon A met afdichtmiddel, voorzien
van: • een vulbuis B;
• een sticker C met de aanduiding "Max.
80 km/u", die de bestuurder binnen het
gezichtsveld moet aanbrengen (op het
dashboard) nadat de band is gerepareerd;
– een korte handleiding voor de reparatieset;
– een compressor D met drukmeter en
aansluitingen;
– adapters, voor het oppompen van diverse
componenten.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.
► Draai het dopje van het bandventiel los,
verwijder de vulslang ( B) en draai de ring (E) op
het ventiel.
► Zorg dat de schakelaar van de compressor
(F) in de stand 0 (uit) staat.
► Start de motor.
► Steek de stekker (G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
► Bedien de compressor door de schakelaar
(F) in de stand I (aan) te zetten.
► Pomp de band op met een druk van 5 bar.
Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan
om de spanningswaarde op de drukmeter ( H)
met de compressor uitgeschakeld te controleren.
► Als u niet binnen 5 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel
de compressor los van het ventiel en de
voedingsaansluiting, en rijd het voertuig dan
ongeveer 10 meter vooruit om het afdichtmiddel
in de band te verspreiden.
► Herhaal dan de procedure voor het
oppompen:
• als u niet binnen 10 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, zet het
voertuig stil: de schade aan de band is te
groot en kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
• als de bandenspanning een waarde van 5
bar bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
► Wanneer u ongeveer 10 minuten hebt
gereden, stop het voertuig en controleer de
bandenspanning dan opnieuw.
► Pomp de band op tot de juiste
bandenspanning in overeenstemming met
de sticker op de stijl aan de bestuurderszijde
en neem zo snel mogelijk contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de
vervangende patronen zijn verkrijgbaar
bij een CITROËN-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt
om de bandenspanning te controleren en te
herstellen.
130
In geval van pech
Uw voertuig slepen
Het afneembare sleepoog bevindt zich in de
gereedschapskist onder de passagiersstoel voor.
► Haal de afdekking los met een plat
gereedschap.
► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
Laad de accu uitsluitend op in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur
of andere bronnen van vonken, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer een bevroren accu niet op te laden;
deze moet eerst worden ontdooid om de
kans op explosies te vermijden. Als de accu
is bevroren voordat u deze oplaadt, laat de
accu dan nakijken door een specialist; deze
controleert of de componenten binnenin niet
zijn beschadigd en er geen barsten in de
behuizing zitten, omdat de kans op lekkage
van het giftige en corroderende zuur bestaat.
Laad de accu langzaam ongeveer maximaal
24 uur bij een lage stroomsterkte op om
schade aan de accu te voorkomen.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12 V-loodaccu is gebruikt die alleen
door een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats mag worden
losgekoppeld en/of vervangen.
Wanneer een CITROËN-dealer of
gekwalificeerde werkplaats de accu heeft
teruggeplaatst, werkt het Stop &
Start-systeem pas weer als het voertuig
langere tijd achter elkaar heeft stilgestaan;
hoe lang dit duurt, is afhankelijk van
temperatuur en de laadtoestand van de accu
(kan tot ongeveer 8 uur duren).
Slepen
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
kabels, touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en
stuurbekrachtiging niet.
Neem contact op met een
professioneel bergingsbedrijf:
– Als de auto is gestrand op de autosnelweg
of autoweg.
– Als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten.
– Als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te slepen
met draaiende motor.
– Bij het slepen met slechts twee wielen op
de grond.
– Bij auto's met vierwielaandrijving.
– Bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.
161
Audiosysteem
11functie is een goede ontvangst vereist van
een radiozender die deze berichten uitzendt.
Zodra er een bericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (radio, CD enz.)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het
bericht is afgelopen, wordt de weergave van
de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op de toets "MENU".
Selecteer "Verkeersinformatie (TA)" en
druk vervolgens om de ontvangst van
verkeersinformatie te activeren of deactiveren.
Media
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of
sluit het apparaat met een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-
aansluiting in het middelste opbergvak , dat
speciaal is bedoeld voor het overdragen van
gegevens naar het systeem.
Gebruik geen USB-hub om beschadiging
van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste
keer is aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en
het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer als het contact wordt aangezet of als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
deze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
USB-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole
is uitsluitend bestemd voor de voeding en
het opladen van het aangesloten externe
apparaat.
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit een draagbaar apparaat
(bijvoorbeeld een mp3-speler) met een
audiokabel (niet meegeleverd) aan op de
jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem af.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
De functies van het apparaat dat op de
AUX-aansluiting is aangesloten moeten
via dit apparaat worden bediend: het is
dus niet mogelijk om met de toetsen op het
bedieningspaneel van het voertuig of de
stuurkolomschakelaars een ander nummer,
een andere map of een andere afspeellijst te
selecteren, of het afspelen te starten, te stoppen
of te onderbreken.
Laat de kabel van het externe apparaat na
het loskoppelen niet aangesloten op de AUX-
aansluiting om te voorkomen dat er ruis via de
luidsprekers hoorbaar is.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-
geluidsdragers, Blackberry's® of apparatuur van
Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen
worden aangesloten (kabel niet meegeleverd).
Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet
door het systeem wordt herkend, moet met een
kabel (niet meegeleverd) met Jack-plug op de
AUX-aansluiting worden aangesloten.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20
karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " "
? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd
zijn naar FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of
twee Apple
®-spelers), werkt het systeem niet.
Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een
USB-stick en een Apple
®-speler aan te
sluiten.
170
Audio- en telematicasysteem op het touchscreen
Audio
– Equalizer.
– Stel de lage, middelhoge en hoge tonen in.
– Balance/Fade (Balans/fader).
– Stel de balans van de luidsprekers voor en
achter, en links en rechts in.
– Druk op de toets in het midden van de pijlen
voor een evenwichtige instelling.
– Volume/Speed (Volume/Snelheid).
– Selecteer de gewenste parameter; de optie
wordt gemarkeerd weergegeven.
– Volume.
– Optimaliseer de kwaliteit van de audio bij laag
volume.
– Automatic radio (Automatische radio).
– Stel de radio in bij het opstarten of gebruik de
laatste instelling toen de contactsleutel in STOP
werd gezet.
– Radio switch-off delay (Vertraging
uitschakeling radio).
– Stel de parameter in.
– AUX vol. Setting (Volume-instelling AUX).
– Stel de parameters in.
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of
sluit het apparaat met een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-
aansluiting in het middelste opbergvak , dat
speciaal is bedoeld voor het overdragen van
gegevens naar het systeem.
– Stel de radio in bij het opstarten of gebruik de
laatste instelling toen de contactsleutel in STOP
werd gezet.
– Radio switch-off delay (Vertraging
uitschakeling radio).
– Stel de parameter in.
– AUX vol. Setting (Volume-instelling AUX).
– Stel de parameters in.
Digitale radio
(DAB, Digital Audio
Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid
om de door de beluisterde radiozender
meegestuurde informatie grafisch weer te
geven.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit
een aantal radiozenders die in alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Druk meerdere keren op "RADIO" totdat
"DAB-radio" wordt weergegeven.
Selecteer het tabblad "Scrollen".
Selecteer een lijst uit een
van de mogelijke
filteropties, "Alle", "Genres" en "Bundels", en
selecteer vervolgens een radiozender.
Druk op de toets "Updaten" om de lijst
van ontvangen zenders "DAB-radio" bij te
werken.
Volgen DAB/FM zenders
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is, kunt
u met de optie "AF" (alternatieve frequentie)
dezelfde zender blijven beluisteren doordat
het systeem automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Als het systeem overschakelt op de analoge radiozender, kan er sprake zijn
van een verschil van enkele seconden en kan
het geluidsvolume wijzigen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal weer
goed is, schakelt het systeem automatisch
weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is, wordt het
geluid onderbroken als het digitale signaal te
zwak wordt en de alternatieve frequentie "AF"
doorgestreept wordt weergegeven.
Media
Druk op "MEDIA" om de mediamenu’s
weer te geven:
Druk kort op de toets 9 of : om het vorige/volgende nummer af te spelen.
Houd de toetsen ingedrukt om snel vooruit of
achteruit door het geselecteerde nummer te
gaan.
Bladeren
– Bladeren op: Momenteel bezig met
afspelen, Artiesten, Albums, Types,
Nummers, Afspeellijsten, Audioboeken,
Podcasts.
– Blader en selecteer de nummers op het
actieve apparaat.
– De selectie-opties hangen af van het
aangesloten apparaat of het type cd.
Bron
– CD, AUX, USB.
– Kies de gewenste beschikbare geluidsbron
of sluit een geschikt apparaat aan: het afspelen
start automatisch.
– Bluetooth
®.
– Registreer een Bluetooth®-audiosysteem.
Informatie
– Informatie.
– Bekijk informatie over het nummer waarnaar
wordt geluisterd.
Willekeurig
Druk op de toets om nummers in willekeurige
volgorde af te spelen op de cd-speler, een USB-
apparaat, een iPod of Bluetooth
®.
Herhaal
Druk op deze toets om deze functie te activeren.
171
Audio- en telematicasysteem op het touchscreen
12Audio
– Equalizer.
– Stel de lage, middelhoge en hoge tonen in.
– Balance/Fade (Balans/fader).
– Stel de balans van de luidsprekers voor en
achter, en links en rechts in.
– Druk op de toets in het midden van de pijlen
voor een evenwichtige instelling.
– Volume/Speed (Volume/Snelheid).
– Selecteer de gewenste parameter; de optie
wordt gemarkeerd weergegeven.
– Volume.
– Optimaliseer de kwaliteit van de audio bij laag
volume.
– Automatic radio (Automatische radio).
– Stel de radio in bij het opstarten of gebruik de
laatste instelling toen de contactsleutel in STOP
werd gezet.
– Radio switch-off delay (Vertraging
uitschakeling radio).
– Stel de parameter in.
– AUX vol. Setting (Volume-instelling AUX).
– Stel de parameters in.
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de aansluiting of
sluit het apparaat met een geschikte
kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-
aansluiting in het middelste opbergvak , dat
speciaal is bedoeld voor het overdragen van
gegevens naar het systeem.
Gebruik geen USB-hub om beschadiging
van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele
minuten duren nadat het apparaat voor de eerste
keer is aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en
het aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer als het contact wordt aangezet of als
er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt
gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als
deze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
USB-aansluiting
Deze aansluiting op de middenconsole
is uitsluitend bestemd voor de voeding en
het opladen van het aangesloten externe
apparaat.
Extra-aansluiting (AUX)
Sluit een draagbaar apparaat
(bijvoorbeeld een mp3-speler) met een
audiokabel (niet meegeleverd) aan op de
jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het
volume van het audiosysteem af.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat. De functies van het apparaat dat op de
AUX-aansluiting is aangesloten moeten
via dit apparaat worden bediend: het is
dus niet mogelijk om met de toetsen op het
bedieningspaneel van het voertuig of de
stuurkolomschakelaars een ander nummer,
een andere map of een andere afspeellijst te
selecteren, of het afspelen te starten, te stoppen
of te onderbreken.
Laat de kabel van het externe apparaat na
het loskoppelen niet aangesloten op de AUX-
aansluiting om te voorkomen dat er ruis via de
luidsprekers hoorbaar is.
Geluidsbron kiezen
Druk op "MEDIA".
Selecteer het tabblad "Bron" om de
carrousel van geluidsbronnen weer te
geven.
Selecteer de
geluidsbron.
Gebruik de afspeelinstellingen op het scherm.
Druk op de toets "Willekeurig" en/of op de toets
"Herhalen" om deze opties te activeren. Druk er
nogmaals op om de opties te deactiveren.
Informatie en tips
De autoradio speelt bestanden met de extensie
".wav", ".wma" en ".mp3" met een bitrate van 32
kbps tot 320 kbps af.
Ook audiobestanden met de extensie ".aac",
".m4a", ".m4b" en ".mp4" kunnen worden