52
Verlichting en zicht
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe;
de ruitensproeiers sproeien en de ruitenwissers
worden kort ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering is de sproeier van
de koplamp gekoppeld aan de ruitensproeiers;
deze wordt geactiveerd als de dimlichten zijn
ingeschakeld.
Het niveau van de sproeiervloeistof moet
regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van
niveaus, vooral het niveau van de ruiten-/
koplampsproeiers.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen op basis van de
belading van uw voertuig om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
Deze functie is toegankelijk in de standen voor
dimlicht en groot licht.
Wanneer u weer op de knoppen
drukt, kunt u de koplampen
afstellen.
Een controlelampje op het display geeft de
geselecteerde instelling aan (0, 1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De wisserfunctie is alleen actief wanneer de
contactsleutel in de stand ON staat.
De knop heeft 5 standen:
– Ruitenwissers uit.
– Intervalstand: 1 inkeping omlaag. In deze
stand kunt 4 standen selecteren door de ring te
draaien: zeer langzaam, langzaam, normaal en
snel.
– Continu en langzaam wissen: 2 inkepingen
omlaag.
– Continu en snel wissen: 3 inkepingen omlaag.
– Een keer wissen: trek de hendel naar het
stuurwiel.
Automatische ruitenwissers vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(volgens uitvoering) wordt automatisch
aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij
het selecteren van deze stand maken de
ruitenwissers één slag. Als het contact uitgezet
is geweest, moet de functie opnieuw worden
geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk
de gevoeligheid van de regensensor te verhogen
door aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet
af.
Zet het contact uit als de auto gewassen
wordt in een wasstraat of schakel de stand
voor automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers
vrij kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
U kunt de ruitenwisserbladen zelf
vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van een
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de ruitenwissers vóór
zijn ingeschakeld in de stand hoge snelheid,
de STOP-stand niet beschikbaar is.
56
Veiligheid
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
Het antiblokkeersysteem garandeert
geen kortere remweg. Op een erg glad
wegdek (ijzel, olie enz.) kan de remweg door
de werking van het ABS juist langer zijn.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het CDS-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje brandt, in combinatie met een geluidssignaal en
een melding ter bevestiging op het display van
het instrumentenpaneel, wijst dit op een storing
in het CDS-systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antislipregeling (ASR)
Uitschakelen/inschakelen
De ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
In bijzondere omstandigheden (als het voertuig
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw,
of in mulle grond) kan het nuttig zijn om het
ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
ASR
► Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden en
er wordt een melding op het scherm van het
instrumentenpaneel weergegeven om aan te
geven dat het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra het contact wordt
uitgeschakeld
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding ter bevestiging op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het ASR-systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat
de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van de
montageprocedures die door het CITROËN-
netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor
zorgen dat de wegligging zo neutraal mogelijk
is.
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties
met weinig grip (sneeuw, ijzel, modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt blijven
rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de
Intelligent Traction Control het over van
58
Veiligheid
Het zorgt dat het voertuig tijdens de afdeling met
een constante snelheid rijdt door onafhankelijk
de remmen te bedienen.
Inschakelen/uitschakelen
Wanneer u het voertuig start, wordt het systeem
uitgeschakeld.
► Wanneer de rijsnelheid lager is dan 19
km/u, druk op deze toets om het systeem in te
schakelen; het controlelampje in de toets gaat
branden.
Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal
en het rempedaal loslaten, het controlelampje in
de toets knippert.
De remlichten brandt automatisch als de functie
is ingeschakeld.
Als de snelheid hoger wordt dan 19 km/u, wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld, maar
blijft het controlelampje in de toets branden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid weer lager is
dan 19 km/u.
U kunt op elk gewenst moment het
gaspedaal of het rempedaal weer
intrappen.
Het systeem werkt alleen bij hellingen
van meer dan 8%.
Gebruik het systeem niet met de
versnellingsbak of transmissie in de
neutraalstand.
Schakel een versnelling in die bij de snelheid
past om te voorkomen dat de motor afslaat.
► Als u het systeem handmatig wilt
uitschakelen, druk op de toets; het
controlelampje gaat uit.
De functie is mogelijk niet beschikbaar
als de remmen oververhit zijn geraakt.
Wacht enkele minuten zodat ze kunnen
afkoelen en probeer het dan nog een keer.
Storing
Bij een storing in de Hill Descent Control
gaat dit verklikkerlampje branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als
hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan
de riem te trekken en deze weer los te laten,
zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanners
Dit systeem zorgt voor extra bescherming bij
frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van
de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt en bevordert daarmee de
veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags
afgaan. Wanneer de gordelspanners worden
geactiveerd, kan er wat onschadelijke rook
en een knal uit komen, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading in het
systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van
de airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De bestuurdersstoel is voorzien van een
veiligheidsgordel met een pyrotechnische
gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer.
Bij de uitvoeringen met een frontairbag aan
passagierszijde is de veiligheidsgordel van de
zitplaats van de passagier ook voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u achteraf een voorbank in de
auto monteren, dan dient deze voorzien
te zijn van goedgekeurde veiligheidsgordels.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte
veiligheidsgordels
Als de bestuurder en/of de voorpassagier
zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het starten van de motor
dit verklikkerlampje branden in combinatie met
een alsmaar sterker wordend geluidssignaal.
59
Veiligheid
5activering van de pyrotechnische lading in het
systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van
de airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De bestuurdersstoel is voorzien van een
veiligheidsgordel met een pyrotechnische
gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer.
Bij de uitvoeringen met een frontairbag aan
passagierszijde is de veiligheidsgordel van de
zitplaats van de passagier ook voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u achteraf een voorbank in de
auto monteren, dan dient deze voorzien
te zijn van goedgekeurde veiligheidsgordels.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte
veiligheidsgordels
Als de bestuurder en/of de voorpassagier
zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het starten van de motor
dit verklikkerlampje branden in combinatie met
een alsmaar sterker wordend geluidssignaal.
Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel als bij
uitvoeringen met tweezits passagiersbank vóór.
Hoogteverstelling
► Knijp aan de bestuurderszijde of aan de zijde
van de stoel aan passagierszijde in de knop met
de gordelretour en verschuif deze helemaal; laat
los om te vergrendelen.
De gordel van de middelste zitplaats is niet in
hoogte verstelbaar.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt, kan bij auto's
met het Stop & Start-systeem de START-
stand van de motor niet worden geactiveerd.
De motor kan dan uitsluitend met de
contactsleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achterin / zitplaatsen van de bank
zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
met oprolautomaat.
De middelste zitplaats heeft een geleider en
haspel, die aan de rugleuning zijn bevestigd.
Elke zitplaats aan de buitenkant heeft een steun
waaraan u de gesp kunt hangen als de gordel
niet wordt gebruikt.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
► Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Ontgrendelen
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Maak, ongeacht de reistijd en de plaats waar
u in de auto zit, altijd de veiligheidsgordel
vast.
69
Rijden
6Rijd voorzichtig en efficiënt
Neem de bochten met lage snelheid.
Anticipeer op het remmen, want de remweg is
langer, met name op nat of glad wegdek.
Wees bedacht op zijwind.
Door milieuvriendelijk te rijden kunt u liters
brandstof besparen: accelereer geleidelijk,
anticipeer op het remmen en pas uw snelheid
aan de situatie aan.
Geef ruim van te voren richting aan zodat andere
weggebruikers hierop kunnen anticiperen.
Ga zorgvuldig om met de auto
De banden moeten minimaal de op de sticker
aangegeven spanning hebben; op lange ritten is
het raadzaam de bandenspanning met 0,2 - 0,3
bar te verhogen.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
► controleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
► schakel de functie Stop & Start uit,
► rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10 km/h,
► zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u
hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het trekken van een
aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af;
door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt.
Nieuwe auto: koppel geen aanhanger
achter de auto voordat deze een
kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam de motor, als de auto stilstaat,
1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om
de koeling te vergemakkelijken.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen van
uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
70
Rijden
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele CITROËN-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Wanneer u op een helling rijdt en een aanhanger
sleept, stijgt de koelvloeistoftemperatuur. Het
maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur.
Het koelvermogen van de ventilator neemt niet
toe met het motortoerental.
► Verlaag uw snelheid en het toerental om het
opwarmen te beperken.
Let altijd goed op de koelvloeistoftemperatuur.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor uit.
Remsysteem
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de
auto een langere remweg. Vermijd langdurig
gebruik van de remmen om te voorkomen dat de
remmen oververhit raken. Dan is het beter om
op de motor af te remmen.
Zijwind
Houd rekening met de verhoogde gevoeligheid
voor wind van uw auto.
Diefstalbeveiliging
Elektronische
startblokkering
De sleutels zijn voorzien van een chip voor de
elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van
de motor en wordt automatisch ingeschakeld
zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend, gaat dit verklikkerlampje uit, wordt het contact
aangezet en kan de motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de motor niet worden gestart. Start de auto
met een andere sleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het
CITROËN-netwerk.
Noteer het sleutelnummer zorgvuldig.
Het CITROËN-netwerk kan dan bij
verlies snel voor een nieuwe sleutel zorgen
wanneer u dit nummer en de codekaart
meebrengt.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de afstandsbediening
andere apparaten bevinden die in hetzelfde
frequentiegebied werken (mobiele telefoons,
alarmsystemen van gebouwen), kan de
werking van de afstandsbediening tijdelijk
verstoord worden.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel
in het contact zit, ook niet als het contact
is afgezet. Dit geldt niet voor het opnieuw
synchroniseren.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot het
interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
– u in het bezit bent van een codekaart,
– uw sleutels door het CITROËN-netwerk
in het elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn
dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn
waarmee de auto kan worden gestart.
Codekaart
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto
samen met de twee sleutels overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode
die het -netwerk nodig heeft bij CITROËN
werkzaamheden aan de elektronische
startblokkering. De code is afgedekt, verwijder
de film alleen als dit strikt noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats
buiten de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een
verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw
persoonlijke documenten.
71
Rijden
6Codekaart
De codekaart wordt u bij aflevering van de auto
samen met de twee sleutels overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode
die het -netwerk nodig heeft bij CITROËN
werkzaamheden aan de elektronische
startblokkering. De code is afgedekt, verwijder
de film alleen als dit strikt noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats
buiten de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een
verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw
persoonlijke documenten.
Starten - afzetten van de
motor
Contactslot
Strand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand MAR: contact aan.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AV V (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
De motor starten
► Wanneer de parkeerrem is ingeschakeld en
de versnellingsbak of transmissie in neutraal
staat, draai de sleutel in de stand MAR.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje
uit is en zet de sleutel dan in de stand
AV V totdat de motor start.
Hoe lang het waarschuwingslampje brandt, is
afhankelijk van de temperatuur.
Als de motor heet is, brandt het
waarschuwingslampje enkele seconden; u kunt
de motor meteen starten.
► Laat de sleutel los zodra de motor draait.
Waarschuwingslampje
startonderbreker
Als dit waarschuwingslampje gaat branden,
vervang de sleutel en laat de defecte sleutel
door een CITROËN-dealer nakijken.
De motor uitschakelen
► Zet het voertuig stil.
► Zet de sleutel weer in de STOP-stand.
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden
wordt aanbevolen zogenaamde "winter"
brandstof te tanken die speciaal geschikt is
voor (zeer) lage temperaturen.
72
Rijden
Stand-bysysteem accu
Als uw voertuig langere tijd niet wordt gebruikt,
bijvoorbeeld bij winteropslag, dan raden wij u
aan om de accu in de stand-bymodus te zetten
om de accu te beschermen en de levensduur
van de accu te optimaliseren.
Zo zet u de accu in de stand-bymodus:
► Zet de motor af (stand STOP).
► Druk op de rode toets en zet de sleutel in de
stand BATT.
De accu gaat ongeveer 7 minuten later naar de
stand-bymodus.
Deze tijd is nodig voor het volgende:
– De gebruiker kan het voertuig verlaten
en de portieren met de afstandsbediening
vergrendelen.
– Zorg ervoor dat alle elektrische systemen van
het voertuig zijn uitgeschakeld.
Als de accu in de stand-bymodus staat, is toegang tot het voertuig alleen
mogelijk door de mechanische vergrendeling
van het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Als de accu in stand-by heeft gestaan, dan wordt de informatie (zoals tijd, datum
en radiozenders) opgeslagen.
Zo haalt u de accu uit de stand-bymodus:
► Draai de contactsleutel in de stand MAR
- ON.
► Start het voertuig op de normale manier
(stand AV V ).
Parkeerrem
Inschakelen
► Schakel de rem in om het voertuig tegen
wegrollen te beveiligen.
► Controleer of de parkeerrem goed is
ingeschakeld voordat u uitstapt.
Schakel de parkeerrem alleen in als het
voertuig stilstaat.
Als het voertuig stilstaat op een helling, draai dan de wielen naar de stoeprand
en schakel de parkeerrem in.
Het is niet voldoende om alleen een
versnelling in te schakelen bij het parkeren
van het voertuig, zeker niet als het beladen is.
Bij een storing in het hydraulische
remsysteem
Zorg dat het voertuig onder het rijden niet
per ongeluk kan gaan bewegen door de
parkeerrem in te schakelen terwijl u het
rempedaal indrukt.
Onder deze uitzonderlijke omstandigheden
raden wij u aan om de parkeerremhendel
voorzichtig omhoog te trekken zodat de
achterwielen niet blokkeren - kans op slippen!
Uitschakelen
► Trek de parkeerremhendel iets omhoog
en druk op de knop om de parkeerrem uit te
schakelen.
Als dit lampje tijdens het rijden brandt, dan is de parkeerrem nog (iets) is
ingeschakeld.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het pedaal
wordt gehinderd:
– controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
– leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op de
versnellingspook rusten. Zelfs een lichte
belasting op de pook kan na verloop van tijd
slijtage aan de onderdelen in de versnellingsbak
veroorzaken.
De achteruitversnelling
inschakelen
► Til de ring onder de knop omhoog om de
achteruitversnelling in te schakelen.
Schakel deze pas in als het voertuig
volledig tot stilstand is gekomen.