64
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling
in het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
Maximale stand van de
airconditioning
Het systeem stelt automatisch de temperatuur
in op het laagste comfortniveau, verdeelt de
lucht over de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters en schakelt de maximale
aanjagersnelheid in.
F
D
ruk op toets 9 om de functie in/uit te
schakelen; het lampje van de toets gaat
aan/uit.
Automatisch programma
" zicht "
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/
ontdooien voorruit en voorste zijruiten " voor
meer informatie over toets 1
"Automatisch
progamma Zicht ".
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u
in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
F
D
ruk op toets 8 om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de aanjager
is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u
korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Uitschakelen van het systeem
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op beslaan van
de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór het uitschakelen weer
worden gebruikt.
F Druk op toets 4 . Het lampje van de toets
gaat branden en alle andere lampjes van
het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem
zijn nu uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Druk op de toets van het menu
Airconditioning onder het
touchscreen om de pagina met de
bedieningstoetsen van het systeem
weer te geven.
Ergonomie en comfort
65
12 .Voorverwarming/-koeling interieur
(afhankelijk van de uitvoering).
13. Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma (Soft/
Normal/Fast).
14 . Centrale regeling/gescheiden regeling.
15. "AQS"-functie (Air Quality System)
(afhankelijk van de uitvoering).
Het airconditioningssysteem werkt bij
draaiende motor, maar de aanjager en
bedieningsfuncties werken ook bij aangezet
contact.
Het inschakelen van de airconditioning,
de temperatuur, de luchtopbrengst en
de luchtverdeling in het interieur worden
automatisch geregeld.
Regeling temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
F
D
ruk op een van de toetsen 6 om de waarde
te verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
1.
Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Ontwasemen – ontdooien achterruit
4. Uitschakelen van het systeem.
5. Regeling luchtopbrengst.
6. Regeling temperatuur.
7. Regeling luchtverdeling.
8. Airconditioning aan/uit.
9. Maximale stand van de airconditioning
10. Inschakelen van automatisch
comfortprogramma.
11. Toegang tot de secundaire pagina. De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3
te
laten bedragen. Druk voor maximale koeling of ver warming
van de passagiersruimte op de toets
"omlaag" of "omhoog" van de temperatuur
totdat LO of HI
wordt weergegeven.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op toets 10 "AUTO " om de
automatische stand van de airconditioning
in te schakelen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het comfortniveau dat u
hebt
geselecteerd, zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld
door op de secundaire pagina een van de
instellingen te selecteren. Deze pagina kan
worden geopend via toets 11
"OPTIES ".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op toets 13
tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
" Langzaam ": voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
3
Ergonomie en comfort
66
"Normaal ": voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
" Snel ": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Gebruik de instelling " Normaal" of "Snel " om het
comfort te waarborgen van de passagiers op de
achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft het
lampje van de geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd ter wijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem corrigeert automatisch en zo snel
mogelijk het temperatuurverschil.
Automatisch programma
" zicht "
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/
ontdooien voorruit en voorste zijruiten " voor
meer informatie over toets 1
"Automatisch
progamma Zicht ".
Func tie "Air Quality System "
(AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de
recirculatie van de interieurlucht in als een
bepaalde grenswaarde voor de ver vuiling van
de buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is,
wordt de recirculatie van de interieurlucht
automatisch uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om ver velende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met toets
11
"OPTIES " en ver volgens op toets 15
te
drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
-
r
egeling luchtopbrengst, toets 5 ,
-
r
egeling luchtverdeling, toets 7 ,
Zodra u
een instelling wijzigt, gaat het lampje
van toets 10
"AUTO " uit.
F
D
ruk nogmaals op toets 10
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van de toetsen 5 om de
aanjagersnelheid te verhogen ( +) of te
verlagen ( -).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Ergonomie en comfort
67
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling
in het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 7
gedoofd.
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
F
D
ruk op toets 8 om de airconditioning in of
uit te schakelen. Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning
kan negatieve effecten hebben (vocht,
condens).
Centrale regeling/gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u
kunt openen via toets 11
"OPTIES ".
F
D
ruk op toets 14
om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status " ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn zijde bedient (functie gescheiden regeling).
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het
v entilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst 5
en de luchtverdeling 7 in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op toets 4 .
Het lampje van de toets gaat branden en alle
andere lampjes van het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem
zijn nu uitgeschakeld.
Door de aanjagersnelheid 5
in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd. Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten
en om sneller de gewenste temperatuur in het
interieur te bereiken.
F
D
ruk op deze toets om de functie
in/uit te schakelen (bevestigd
door branden/doven van het
verklikkerlampje).
Het systeem wordt automatisch
geactiveerd wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
3
Ergonomie en comfort
68
Ontwasemen – ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Automatisch programma
"zicht "
Selecteer dit programma om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
F
D
ruk op deze toets om de functie
in of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de functie
ingeschakeld.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "zicht" wordt uitgeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-stand niet
beschikbaar is. Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs van de camera op de
voorruit voordat u
wegrijdt.
Anders kan de werking van de systemen
die verbonden zijn met de camera negatief
worden beïnvloed.
Voorruitverwarming
Bij koud weer ver warmt deze functie de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte
langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u
daar voor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie er voor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze
zijn vastgevroren en helpt de functie een
opeenhoping van sneeuw door de werking van
de ruitenwissers te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk bij draaiende motor op deze toets om de functie in/uit te schakelen (bevestigd
door het branden/doven van het lampje).
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0°C. De functie
wordt automatisch uitgeschakeld als de motor
wordt afgezet.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Aan/uit
F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te
ontwasemen/ontdooien (bevestigd
door het branden/doven van het
verklikkerlampje).
De achterruitver warming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Ergonomie en comfort
69
Schakel zo snel mogelijk de achterruit-
en buitenspiegelverwarming uit, omdat
een geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Extra verwarming/
ventilatie
Ver war ming
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem
dat het interieur voor ver warmt en de ruiten
sneller ontdooit. Dit lampje brandt permanent als het
systeem is geprogrammeerd of met
de afstandsbediening in werking is
gesteld.
Het lampje knippert tijdens de
ver warmingscyclus en gaat uit aan
het einde er van of als de ver warming
met de afstandsbediening wordt
uitgeschakeld.
Ventilatie
Dit systeem ventileert het interieur
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur heerst.
Programmeren
U kunt het inschakelen van de ver warming
of ventilatie programmeren op de secundaire
pagina van het menu "
Airconditioning" van
het touchscreen.
F
D
ruk op het menu
" Airconditioning ".
F
D
ruk op het tabblad " OPTIES".
F
D
ruk op "Thermisch
programma ". F
D
ruk op het tabblad "
Parameters" en
selecteer de modus " Ver war ming" om
de motor en het interieur te ver warmen of
de modus " Ventilatie" om het interieur te
ventileren.
F
D
ruk op het tabblad " Status" om het
systeem in/uit te schakelen. F
St
el vervolgens het inschakeltijdstip (vooraf)
voor elke selectie in.
F
D
ruk op "
OK" om te bevestigen.
Afstandsbediening met
groot bereik
Op deze manier kunt u de ver warming in het
i nterieur op afstand in- of uitschakelen.
Het bereik van de afstandsbediening is
ongeveer 1
km, in een onbeschutte omgeving.
Inschakelen
F Door deze knop ingedrukt te houden, wordt de verwarming
onmiddellijk gestart (bevestigd
door het tijdelijk branden van het
groene lampje).
3
Ergonomie en comfort
186
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, …)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreser vewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u
altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u
een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, het
dimlicht en de plafonniers nog in totaal
maximaal 40
minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld: de actieve functies worden in
de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
i ngeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10
minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
-
m
eer dan 10 minuten om de functies
ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Praktische informatie
192
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik
(veel stof, veel stadsverkeer…)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen. Een verstopt interieur filter kan de
prestaties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik
(veel stof, veel stadsverkeer…)
daartoe aanleiding geven, moet
het twee keer zo vaak worden
vervangen
.
Oliefilter
Laat bij het olie ver versen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
of Als het roetfilter verzadigd begint te
raken, wordt u
hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding over het risico
van verstopping van het filter.
Regenereer het roetfilter door met een snelheid
van minimaal 60
km/h te rijden tot het lampje
dooft. Doe dit alleen als de omstandigheden
dat toelaten.
AdBlue (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de AdBlue -
actieradiusindicatoren.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reser voir, kan de motor om wettelijke redenen
niet meer gestart worden. Vul om dit te
voorkomen het reser voir zo snel mogelijk bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het verkrijgen van AdBlue .
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
onderdelen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
CITROËN specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
u itvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te
nemen voorzorgsmaatregelen.
Praktische informatie