Rijden en bediening153een storing in het ABS. Controlelamp
j 3 101 kan ook oplichten op de
instrumentengroep samen met een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center. Het remsysteem
blijft zonder ingrepen van het ABS
werken.9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen de
neiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Als controlelampen u, j , R 3 101
en C 3 101 branden, is er een storing
in het remsysteem. Een bijbehorend
bericht verschijnt ook op het Driver
Information Center 3 105. Oorzaak
van de storing onmiddellijk door een
werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 106.
Handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het
rempedaal in.
Controlelamp R 3 101.
Parkeren 3 143.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet
verminderen, zolang er maximaal
geremd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de
remkracht automatisch verminderd.
Tijdens een Autostop is remassisten‐ tie niet beschikbaar.
Stop-startsysteem 3 140.
Hellingrem Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
154Rijden en bedieningWanneer het rempedaal wordt losge‐
laten na stoppen op een helling (met
de keuzehendel in een versnelling
vooruit of achteruit), blijven de
remmen nog 2 seconden werken. Bij
het optrekken van de auto worden de remmen automatisch gelost.Voorzichtig
De hellingrem kan rijden van deauto niet in alle situaties (zeer
steile helling enz.) volledig voor‐
komen.
Trap het rempedaal zo nodig in om te voorkomen dat de auto naar
voren of achteren rijdt.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 140.
Rijregelsystemen
Traction Control
Traction Control (TC) is een onder‐
deel van de elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC) die helpt bij het
behoud van de rijstabiliteit, ongeacht
wegdek en grip van de banden, en
voorkomt dat de wielen gaan door‐
slippen.
Zodra de aandrijfwielen beginnen
door te slaan, wordt het motorvermo‐
gen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
Het Traction Control-systeem is
bedrijfsklaar zodra het contact wordt
ingeschakeld en controlelampje b op
de instrumentengroep dooft. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 105.
Wanneer het Traction Control-
systeem actief is, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 102.
Aanhangerstabilisatie 3 170.
Enhanced Traction Mode
Het Traction Control-systeem is
indien nodig uit te schakelen voor
meer grip op zachte grond of modde‐ rige of besneeuwde wegen:
Rijden en bediening167niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen
dieselolie met gegarandeerde winter‐
eigenschappen tanken.
Dieselbrandstoffilter 3 180.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten 3 180.
Rijden bij lage temperaturen Bij temperaturen onder 0 °C kunnensommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor demotor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Zet de motor af en schakel extern
verwarmingen met verbrandings‐
kamers uit alvorens te beginnen met tanken.
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Schakel mobiele telefoons uit.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt.
174Verzorging van de auto
Zet de veiligheidspal, iets rechts van
het midden, naar links en open de
motorkap.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop-startsysteem 3 140.
Voorzichtig
Zorg dat de voorruitenwisser
uitgeschakeld is voordat u de
motorkap opent 3 88.
Sluiten
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte (onge‐
veer 30 cm) in de grendelpal vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
9 Waarschuwing
Laat bij ook maar de geringste
frontale aanrijding de motorkap‐ veiligheidspal door een werk‐
plaats controleren.
Motorolie
Controleer het oliepeil ook regelmatig
manueel om schade aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
motorolie de juiste specificatie heeft.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 214.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
178Verzorging van de autoDe remvloeistof moet tussen de
merktekens MINI en MAXI staan.
Bij het bijvullen schoon te werk gaan, omdat verontreinigde remvloeistof
storingen in het remsysteem tot
gevolg kan hebben. Oorzaak van het
remvloeistofverlies door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Alleen goedgekeurde heavy duty-
remvloeistof voor uw auto gebruiken.
Remvloeistof 3 214.
Accu
De accu bevindt zich onder een
afdekking in de motorruimte.
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Controlelampje p licht op als er een
storing in het laadsysteem is. Stop,
schakel de motor uit en roep de hulp
van een werkplaats in.
Laadsysteem 3 101.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan
vier weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken.
9 Gevaar
Controleer of het contact geheel is
uitgeschakeld (de auto mag niet ineen Autostop staan) voordat u de
accu aansluit of loskoppelt.
Stop-startsysteem 3 140.
Accu vervangen
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐
gen door hetzelfde type accu.
Roep de hulp van een werkplaats in
om de accu van de auto te laten
vervangen.
Stop-startsysteem 3 140.
Accu opladen
9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Verzorging van de auto181Met aan/uit-knop
● Steek de elektronische sleutel inde kaartlezer.
● Druk op START/STOP maar trap
geen enkel pedaal in.
● Wacht enkele minuten alvorens de motor te starten.
Aan/Uit-knop 3 136.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
Motor starten 3 138.
Wisserblad vervangen
Wisserbladen voorruit
Zet vóór het vervangen van de
wisserbladen de wisserhendel in de
onderhoudsstand (mits aanwezig).
Voorruitenwissers en -sproeiers
3 88.
Til de ruitenwisser op, druk op de
knop om het wisserblad los te maken en verwijder dit.
Maak een nieuw wisserblad in een
lichte hoek vast aan de wisserarm en
druk het in tot het vastklikt.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag.
Wisserblad achterruit
Til de ruitenwisser op, druk de borg‐
nokken bij elkaar om het wisserblad
los te maken en neem het omhoog
weg.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
naar omlaag.
Bij het aanbrengen van een nieuw
wisserblad ervoor zorgen dat het
goed vastzit.
Service en onderhoud213Roemenië, Bulgarije, Moldavië,
Cyprus:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 30.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Turkije:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 20.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Marokko, Zuid-Afrika, Rusland,
Oekraïne, Wit-Rusland, Kazachstan:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 15.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Algerije, Tunesië, Malta, Singapore:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 10.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.Egypte:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 8.000 km of na één jaar, afhanke‐
lijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
Service-display 3 96.
Registraties Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garan‐
tieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto.
Servicedisplay Het onderhoudsinterval is gebaseerdop diverse parameters afhankelijk
van het gebruik.
De Service-display, in het Driver Information Center, geeft de
volgende onderhoudsbeurt aan. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display 3 96.
236Reservewielbevestiging..............193
Richtingaanwijzers ............... 99, 115
Richtingaanwijzers vooraan ......183
Ritverslag.................................... 108
Roetfilter .................................... 144
Rugleuning neerklappen .............51
Ruimte voor lang materiaal........... 78
Ruiten ..................................... 44, 45
Rijgedrag en aanhangertips ......169
Rijregelsystemen ........................154
Rijstijllampje.................................. 95
Rijverlichting ........................ 13, 104
S Schakelen ................................... 102
Schakel motor uit ........................101
Scheidingsrooster bagageruimte ..83
Schuifdeur ................................... 34
Selectieve katalysatorreductie ....145
Service ............................... 133, 212
Service-display ............................ 96
Service-indicatie ........................101
Service-informatie ...................... 212
Sjorogen ...................................... 81
Sleepoog ............................ 193, 207
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................199
Snelheidsbegrenzer .....93, 105, 159
Snelheidsmeter ............................ 93Spanbanden ................................. 81
Spiegels .................................. 42, 43
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................177
Startbeveiliging ............................ 41
Starten en bediening ..................136
Starthulp gebruiken ...................206
Stickers op de voorruit ..................44
Stoelen ......................................... 78
Stoelpositie .................................. 48
Stoelverstelling ........................7, 49
Stoelverwarming ........................... 51
Stop/Start-systeem .....................140
Stop-startsysteem................. 18, 104
Storingsindicatielamp ................101
Storingsmeldingen ......................106
Sturen ......................................... 135
Stuurbedieningsknoppen .............87
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......176
Stuurwiel instellen ........................ 10
Stuurwielverstelling ...................... 87
Symbolen ....................................... 4
T
Tablethouder ................................ 75
Tachograaf ......................... 105, 110
Tanken ....................................... 167
Te laag brandstofpeil .................104
Telefoonhouder ............................ 75
Toerenteller ................................. 94Tolwegstickers.............................. 44
Top-Tether .................................... 67
Traction Control .........................154
Trekken............................... 169, 207
Trekken van een aanhanger ......169
Trekstang.................................... 169
Tripcomputer ............................. 108
Typeplaatje ................................ 217
U
Uitlaatgassen ...................... 144, 207
Uitrol-brandstofafsluiter .............140
Uitstapverlichting .......................119
USB-aansluiting ............................ 91
Uw autogegevens ..........................3
V Vakken voorportier .......................78
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 198
Vaste luchtroosters ....................133
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................56
Veiligheidsnet .............................. 82
Veiligheidstraliewerk .....................83
Velgen en banden .....................194
Ventilatie ..................................... 120
Ventilatieopeningen ....................132
Verbanddoos ............................... 84
Vergrendelingssysteem ...............38
Verlichting ................................... 112