106Instrumenten en bedieningsorganenInfo-Display
Op het Info-Display verschijnt infor‐
matie van het Infotainmentsysteem, de tijd en afhankelijk van de versie de
buitentemperatuur.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het Infotainmentsysteem, de knoppen op de stuurkolom, het stemherkennings‐systeem (mits beschikbaar) of via hetaanraakschermdisplay.
Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het
displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center en wellicht brandt
daarbij controlelamp j of C op de
instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem,
het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van
bepaalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
StoringsmeldingenStoringsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐
lelamp j. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te
wissen. Na enkele seconden
verdwijnt de melding automatisch en
134Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 134
Economisch rijden ...................134
Controle over de auto ..............135
Sturen ...................................... 135
Starten en bediening .................136
Nieuwe auto inrijden ................136
Contactslotstanden ..................136
Aan/Uit-knop ............................ 136
Motor starten ........................... 138
Regeling stationair toerental ....139
Motor afzetten ......................... 139
Uitrol-brandstofafsluiter ...........140
Stop/Start-systeem ..................140
Parkeren .................................. 143
Uitlaatgassen ............................. 144
Roetfilter .................................. 144
Katalysator .............................. 145
AdBlue ..................................... 145
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 151
Remmen .................................... 152
Antiblokkeersysteem ...............152
Handrem .................................. 153
Remassistentie ........................153
Hellingrem ............................... 153Rijregelsystemen.......................154
Traction Control .......................154
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 155
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 157
Cruisecontrol ........................... 157
Snelheidsbegrenzer ................159
Parkeerhulp ............................. 160
Achteruitkijkcamera .................164
Brandstof ................................... 166
Brandstof voor dieselmotoren . 166
Tanken .................................... 167
Trekhaak .................................... 169
Algemene informatie ...............169
Rijgedrag en aanhangertips ....169
Aanhanger trekken ..................169
Aanhangerstabilisatie ..............170Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐ ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
Inschakelen
142Rijden en bediening"CONTACT UIT " ter herinnering dat
de motor op stand-by staat en niet
uitgeschakeld is.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den wordt voldaan; anders wordt een
Autostop verhinderd en brandt
controlelampje \ op de instrumen‐
tengroep:
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● de bestuurdersdeur is gesloten of
de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de buitentemperatuur is niet te laag of te hoog (bijv. onder 0 °C
of boven 35 °C)
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd● het aircosysteem verhindertgeen Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 144
● de rijregelsystemen antiblok‐ keersysteem (ABS) 3 152, Trac‐
tion Control-systeem 3 154 en
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 155 zijn niet actief inge‐
schakeld
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐
stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor nadere informa‐
tie 3 122.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 136.Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.
Het opnieuw starten van de motor
wordt mogelijk onderbroken als het
koppelingspedaal bij het inschakelen
van een versnelling te snel opkomt.
Trap als de motor niet meteen start
het koppelingspedaal stevig in.
Druk eventueel op de knop Î om de
motor tijdens een Autostop weer te
starten.
Controlelampje Ï 3 104 op de instru‐
mentengroep dooft wanneer de motor opnieuw wordt gestart.
144Rijden en bedieningvoorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken 3 27.
Activeer het alarmsysteem 3 39.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 173.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Auto stallen 3 172.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
bericht over verschijnt.
Het filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt automa‐
tisch plaats onder bepaalde rijom‐
standigheden. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden en als de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, gaat controlelampjes
j 3 101 en Z 3 101 op de instru‐
mentengroep branden. Onmiddellijk
de hulp van een werkplaats inroepen.
233Auto slepen ................................ 207
Auto stallen ......................... 172, 178
Autostop ............................. 138, 140
Auto wassen ............................... 209
B Bagageruimte ........................ 36, 80
Bagageruimte-afdekking .............81
Bagageruimteverlichting .............118
Bak op instrumentenbord .............75
Banden ...................................... 194
Banden- en wielmaat, verwisselen ............................. 198
Bandenreparatieset ...................199
Bandenspanning .......................195
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ................................ 103, 196
Bandenspanningswaarden ........222
Banden verwisselen ...................202
Bedieningselementen telefoon .....87
Bedieningsorganen ......................87
Bekerhouders .............................. 77
Bekleding .................................... 211
Beladingsinformatie .....................84
Beslagen lampglazen ................116
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 157
Beveiliging van de auto ................38
Binnenspiegels ............................. 43
Binnenverlichting ...............116, 187Bochtverlichting .......................... 114
Bolle vorm .................................... 42
Boordgereedschap .............193, 207
Boordinformatie .........................106
Brandstofbesparingsmodus ........104
Brandstofblokkeersysteem .........139
Brandstofmeter ............................ 94
Brandstoftank ............................. 221
Brandstofverbruikcijfer ........106, 108
Brandstofverbruikmeter ................95
Brandstof voor dieselmotoren ...166
Buitenspiegels .............................. 42
Buitentemperatuur .......................89
Buitenverlichting .........................112
Bijrijdersbank ................................ 78
C Car Pass ...................................... 22
Centrale vergrendeling ................27
Claxon ................................... 15, 87
Compact reservewiel ..................204
Conformiteitsverklaring ...............223
Contactslotstanden ....................136
Controlelampen ............................ 93
Controlelampjes............................ 96
Controle over de auto ................135
Controles .................................... 173
Cruisecontrol ..................... 105, 157D
Dagrijlicht ............................ 113, 114
Dagteller ...................................... 94
Dakbelasting ................................. 84
Dakdrager .................................... 84
Dashboard .................................... 11
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
DEF ............................................ 145
Derde remlicht ........................... 185
Diefstalalarmsysteem ..................39
Diefstalvergrendeling ....................26
Dieselbrandstof........................... 166
Dieselbrandstoffilter ...................180
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 180
Dieseluitlaatvloeistof ...................145
Dimlicht of groot licht ..........112, 113
Documentenbak ........................... 77
DPF (Diesel Particle Filter, roetfilter) .................................. 144
Draairichtingsgebonden banden ............................ 194, 204
Driepuntsgordel ........................... 58
Driver Information Center ...........105
Dubbele cabine ............................ 78
E Economisch rijden ......................134
ecoScoring.................................. 108
235LLaadsysteem ............................. 101
Laadvloernet ................................. 81
Lampenkappen, beslagen ..........116
Led-leeslampjes ......................... 116
Leeslampen ............................... 118
Leeslamp vooraan ......................118
Lekke band ................................. 202
Lichtschakelaar .......................... 112
Lichtsignaal ................................ 113
Luchtinlaat ................................. 133
Luchtrecirculatie .................121, 207
M
Maximumsnelheidsbegrenzer ....159
Meldingen ................................... 106
Meters........................................... 93
Mistachterlicht ...........105, 116, 187
Mistlampen ................................. 115
Mistlampen voor ........104, 115, 183
Modus ECO ................................ 134
Momentsleutel ............................ 193
Motor afzetten ............................ 139
Motor-ID...................................... 217
Motorkap .................................... 173
Motorluchtfilter ............................ 175
Motorolie .................... 174, 214, 218
Motorolieadditieven ....................214
Motoroliedruk ............................. 103
Motoroliepeil .............................. 108Motorremregeling.......................155
Motor starten ........................ 18, 138
Muntenhouder .............................. 75
N
Neerklapbare rugleuning midden. 77
Nieuwe auto inrijden ..................136
Noodontgrendeling achterklep .....36
O Obstakeldetectiesystemen .........160
Olie ............................................. 174
Oliedruk ...................................... 103
Olie, motor .................. 174, 214, 218
Ontlaadbeveiliging accu ............119
Ontwasemen en ontdooien ..........16
Opbergruimte................................ 75
Opbergruimte plafond ..................80
Opbergruimte portierbekleding .....78
Opbergruimte voor........................ 77
Opbergvak .............................. 77, 78
Opbergvakken .............................. 75
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................75
Opbergvak onder passagiersstoel 78
Opwarmen van de turbomotor ....138
Overzicht instrumentenpaneel .....11
P Panne ......................................... 207
Parkeerafstandsregeling ............160Parkeerhulp ............................... 160
Parkeerhulp met ultrasoonsensoren ..................160
Parkeerrem - zie Handrem .........153
Parkeerverwarming ....................126
Parkeren .............................. 19, 143
Partikelfilter ................................. 144
Passagiersstoel middenvoor neerklappen .............................. 51
Pedalen ...................................... 135
Portieren ....................................... 34
Portier open ............................... 105
Portiersloten ................................. 26
Profieldiepte ............................... 198
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 231
REACH ....................................... 227
Regelbare instrumentenverlich‐ ting ......................................... 116
Regeling stationair toerental .......139
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 227
Remassistentie .......................... 153
Rem- en koppelingsvloeistof ......214
Remmen ............................ 152, 177
Remsysteem .............................. 101
Remvloeistof .............................. 177
Reservewiel ............................... 204