Kort en bondig15Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 115.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers7:uitAUTO of P:intervalwissen of auto‐
matisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Voorruitwissers 3 88.
Wisserblad vervangen 3 181.
Stoelen, veiligheidssystemen61Berg ter voorkoming van schade aan
de auto de sluitingen van de buitenste
veiligheidsgordels achter altijd op in
de behuizing, mits aanwezig.
Steek bij de middelste zitplaats
achterin de sluiting in de betreffende
gesp als de zitplaats niet bezet is.
Gebruik van de veiligheidsgordel
tijdens de zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag
mogelijk over het bekken lopen
om druk op de buik te voorkomen.
Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het activeren worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐ merkt.9 Waarschuwing
Laat aangezien het airbagsys‐
teem explosief ontplooit eventuele
reparaties alleen door deskundig personeel verrichten.
9 Waarschuwing
Bij het aanbouwen van accessoi‐
res die het frame van de auto, het
bumpersysteem, de hoogte, de
voorkant of de zijbeplating veran‐ deren werkt het airbagsysteem
mogelijk niet goed. De werking
van het airbagsysteem kan ook
nadelig worden beïnvloed door het wijzigen van onderdelen van de
voorstoelen, de veiligheidsgor‐
dels, de airbagsensor- en diagno‐
semodule, het stuurwiel, het
instrumentenpaneel, de portier‐
rubbers aan de binnenkant, waar‐
onder de luidsprekers, een van de
airbagmodules, de hemel- of stijl‐
bekleding, de frontsensoren, de
zij-impactsensoren of de airbag‐
bedrading.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de
afdekkingen van de airbags en
bedek ze niet met andere materia‐
len. Laat beschadigde afdekkingen
vervangen door een werkplaats.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐
tueel het stuurwiel, het
88Instrumenten en bedieningsorganenWis- en wasinstallatievoorruit
Voorruitwissers7:uitAUTO of P:intervalwissen of auto‐
matisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Let op
Onderweg werken de wissers auto‐
matisch minder snel wanneer de
auto stilstaat. Zodra de auto begint
te rijden, wist het systeem weer met de geselecteerde snelheid tenzij de
hendel verplaatst is.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand AUTO of P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen.
Automatische wisfunctie met
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO of P.
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds
opnieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
De regensensor zit op de voorruit.
Sensorzone vrijhouden van stof, vuil
en ijs.
Instrumenten en bedieningsorganen103Brandt rood bij een draaiende
motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 176.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
De controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue
Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp j op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 105.
U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het
uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken.
Boordcomputer 3 108.
AdBlue 3 145.
Bandenspanningscontrole‐
systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.De controlelamp w brandt samen met
C 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 196.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelampje I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelampje C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.
140Rijden en bedieningTerugzetten met handzender/
fysieke sleutel
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐ ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand 2
draaien 3 136.
2. Wacht enkele minuten totdat het brandstofsysteem is teruggezet.
3. Sleutel naar stand 3 draaien om
de motor te starten.
Herhaal de procedure als de motor niet start.
Terugzetten met elektronisch
sleutelsysteem
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Steek de elektronische sleutel in de kaartlezer 3 136.
2. Druk op START/STOP zonder
pedalen in te trappen.
3. Wacht enkele minuten totdat het brandstofsysteem is teruggezet.
Herhaal de procedure als de motor
niet start.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.Aan/Uit-knop 3 136.
Tanken 3 167.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor opnieuw automatisch zodra u
het koppelingspedaal intrapt.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Schakel de motor en het contact uit
voordat u uitstapt.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.
Als er niet aan de onderstaande voor‐ waarden wordt voldaan, is een Auto‐stop niet toegestaan en licht \ op in
de instrumentengroep 3 104.
Uitschakelen
Rijden en bediening161Het systeem houdt geen rekening
met een eventueel aanwezige trek‐
haak.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch geac‐
tiveerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐
signaal geeft aan dat het systeem
gereed is voor gebruik.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand minder dan 30 cm, dan klinkt er een continu
geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
Info-Display kunt u het volume van
het signaal aanpassen via het Info‐
tainmentsysteem. Raadpleeg voor meer informatie de Handleiding Info‐
tainment.Uitschakelen
Het systeem kan permanent of tijde‐
lijk uitgeschakeld worden.
Let op
In versies met een melding op het Info-Display kunt de functie uitscha‐
kelen via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de Handleiding Infotainment.
Tijdelijk uitschakelen
Deactiveer tijdelijk het systeem door
met ingeschakeld contact op r op
het instrumentenpaneel te drukken.
Bij het deactiveren brandt het ledje in
de toets.
162Rijden en bedieningWanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen
geluidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw
geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Deactiveer permanent het systeem
door met ingeschakeld contact gedu‐
rende ongeveer 3 seconden op r
op het instrumentenpaneel te druk‐ ken. Bij het permanent deactiveren
brandt het ledje in de toets continu.
Het systeem is daarmee uitgescha‐
keld en werkt niet. Wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐
keld, klinkt er geen geluidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets r gedurende
ongeveer 3 seconden ingedrukt te houden.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen
van de achteruitversnelling een
bedrijfsstoring detecteert klinkt ergedurende ongeveer 5 seconden een
ononderbroken geluidssignaal,
verschijnt er een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 105 en brandt j op de instrumen‐
tengroep 3 101. Contact opnemen
met een werkplaats om de oorzaak
van de storing te laten verhelpen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het
gebied vrij zijn van obstakels die
de onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou onka‐ rakteristieke veranderingen in het
rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Boordinformatie 3 106.
Parkeerhulp voor9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor meet de afstand
tussen de auto en obstakels voor de
auto. Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met geluidssignalen.
Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren in de voorbumper.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid tot
15 km/u.
Rijden en bediening163
Een brandend ledje in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met geluidssignalen tegen moge‐ lijk gevaarlijke obstakels voor de auto
binnen een bereik tot 80 cm.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de auto dat
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan ongeveer 30 cm, dan klinkt het
geluid continu.
Uitschakelen
Bij een snelheid van meer dan
20 km/u wordt het systeem automa‐
tisch gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Bij handmatige deactivering van het
systeem dooft het ledje in de toets.
Na het handmatig deactiveren wordt
de parkeerhulp voor weer geacti‐
veerd als r wordt ingedrukt.
Storing
Bij een storing of als het systeem tijdelijk niet werkt, klinkt een lange
toon gevolgd door meerdere kortere
tonen.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsysteem9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
De sensoren werken eventueel
minder goed wanneer deze bijv.
met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's (off-roads,
minivans, vans) gelden speciale
voorwaarden. De objectherken‐
ning in het bovenste deel van deze
voertuigen kan niet worden gega‐
randeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.