Page 169 of 241

Rijden en bediening167niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen
dieselolie met gegarandeerde winter‐
eigenschappen tanken.
Dieselbrandstoffilter 3 180.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten 3 180.
Rijden bij lage temperaturen Bij temperaturen onder 0 °C kunnensommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor demotor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Zet de motor af en schakel extern
verwarmingen met verbrandings‐
kamers uit alvorens te beginnen met tanken.
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Schakel mobiele telefoons uit.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt.
Page 170 of 241

168Rijden en bedieningVermijd bijtanken van kleine
hoeveelheden (bijv. minder dan 5 l),
om zeker te zijn van een nauwkeu‐
rige aflezing.
De tankklep zit aan de linkerkant van
de auto.
De tankvulklep kan alleen worden geopend als de auto ontgrendeld isen de linker deur wordt geopend.
Let op
Open de zijschuifdeur links tijdens
het bijtanken niet.
Trek aan de klep om te openen.Voorzichtig
Bij auto's met AdBlue is de
AdBlue-dop de onderste blauwe dop 3 145 en is de brandstoftank‐
dop de bovenste zwarte dop (pijl‐
tjes op de afbeelding).
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen.
Plaats het pistool recht op de vulpijp en druk het met iets kracht erin.
Schakel om te tanken het vulpistool
in.
Na het automatisch afslaan kunt u
nog maximaal twee keer door druk‐
ken op het pistool helemaal voltan‐
ken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Na het tanken de tankdop terugplaat‐ sen en zo ver mogelijk rechtsom
draaien.
Sluit de tankklep.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotorhebben een speciale tankdop.
Page 171 of 241

Rijden en bediening169Trekhaak
Algemene informatie
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting. Alleen trekhaken gebrui‐
ken die voor uw auto zijn goedge‐
keurd.
Rijgedrag en aanhangertips
Bij beremde aanhangers/caravans de losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 222.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12%.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 m boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de ijlere lucht
daalt en het klimvermogen daardoor
afneemt, moet het maximaal toelaat‐ bare treingewicht voor iedere
1000 m aan hoogtetoename met
10% worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering
hellingspercentage (kleiner dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 217
vermeld.
Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
Page 172 of 241
170Rijden en bedieningDe maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie
typeplaatje of autopapieren) niet worden overschreden.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto / aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
van de elektronische stabiliteitsrege‐
ling (ESC) 3 155.
Page 173 of 241

Verzorging van de auto171Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................172
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 172
Auto stallen .............................. 172
Verwerking van sloopauto .......173
Controle van de auto .................173
Werkzaamheden uitvoeren .....173
Motorkap ................................. 173
Motorolie .................................. 174
Motorluchtfilter ......................... 175
Koelvloeistof ............................ 176
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...176
Sproeiervloeistof ......................177
Remmen .................................. 177
Remvloeistof ............................ 177
Accu ........................................ 178
Dieselbrandstoffilter .................180
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 180
Wisserblad vervangen .............181
Gloeilamp vervangen .................182
Koplampen .............................. 182
Mistlampen voor ......................183
Richtingaanwijzers vooraan ....183Achterlichten ............................ 183
Zijrichtingaanwijzers ................184
Derde remlicht ......................... 185
Achteruitrijlichten .....................186
Kentekenverlichting .................186
Mistachterlicht ......................... 187
Binnenverlichting .....................187
Instrumentenverlichting ...........188
Elektrisch systeem .....................189
Zekeringen .............................. 189
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................190
Boordgereedschap ....................193
Gereedschap ........................... 193
Velgen en banden .....................194
Banden .................................... 194
Winterbanden .......................... 194
Aanduidingen op banden ........194
Bandenspanning .....................195
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 196
Profieldiepte ............................ 198
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 198
Wieldoppen ............................. 199
Sneeuwkettingen .....................199
Bandenreparatieset .................199
Wiel verwisselen ......................202
Reservewiel ............................. 204Starthulp gebruiken ...................206
Trekken ...................................... 207
Auto slepen ............................. 207
Andere auto slepen .................208
Verzorging van uiterlijk ..............209
Verzorging exterieur ................209
Verzorging interieur .................211
Page 174 of 241

172Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
rijhulpsystemen, het brandstofver‐
bruik, de CO 2-uitstoot en andere
emissies van de auto. Ook kan dan de typegoedkeuring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Was de auto. Breng was op het lakwerk van de auto aan.
Verzorging exterieur 3 209.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen. ● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Aangezien AdBlue maximaal twee jaar meegaat, moet eventu‐eel te oude vloeistof worden
ververst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Page 175 of 241
Verzorging van de auto173Verwerking van sloopauto
Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk
uitsluitend over aan een erkend auto‐
demontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Inspecteer alleen in de motor‐
ruimte wanneer het contact uit is. De auto mag niet in een Autostop
staan 3 140.
De koelventilator kan gaan werken zelfs als het contact uit is.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem wekt zeer
hoge spanningsniveaus op. Nietaanraken.
Om ze beter herkenbaar te makenzijn de doppen op de vulopeningen
voor motorolie, koelvloeistof,
remvloeistof, sproeiervloeistof en de
handgreep van de oliepeilstok geel
van kleur.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Page 176 of 241

174Verzorging van de auto
Zet de veiligheidspal, iets rechts van
het midden, naar links en open de
motorkap.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop-startsysteem 3 140.
Voorzichtig
Zorg dat de voorruitenwisser
uitgeschakeld is voordat u de
motorkap opent 3 88.
Sluiten
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte (onge‐
veer 30 cm) in de grendelpal vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
9 Waarschuwing
Laat bij ook maar de geringste
frontale aanrijding de motorkap‐ veiligheidspal door een werk‐
plaats controleren.
Motorolie
Controleer het oliepeil ook regelmatig
manueel om schade aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
motorolie de juiste specificatie heeft.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 214.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.