Page 145 of 241

Rijden en bediening143Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● de accu is ontladen
● de buitentemperatuur is te laag of
te hoog (bijv. onder 0 °C of boven
35 °C)
● de ontdooifunctie is geactiveerd 3 122
● het remvacuüm is niet voldoende
● het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw als een deur of de motorkap open‐staat.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Bij een storing in het Stop/Start-
systeem brandt het ledje in Î en er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center 3 105.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 106.
Geluidssignalen 3 107.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
Page 146 of 241

144Rijden en bedieningvoorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken 3 27.
Activeer het alarmsysteem 3 39.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 173.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Auto stallen 3 172.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
bericht over verschijnt.
Het filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt automa‐
tisch plaats onder bepaalde rijom‐
standigheden. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden en als de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, gaat controlelampjes
j 3 101 en Z 3 101 op de instru‐
mentengroep branden. Onmiddellijk
de hulp van een werkplaats inroepen.
Page 147 of 241

Rijden en bediening145Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 166 kan aanleiding
geven tot schade aan de katalysa‐
tor en de elektronische onderde‐
len.
Onverbrande brandstof kan leiden tot oververhitting van en schadeaan de katalysator. Daarom destartmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet aan proberen te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelampje Z gaat
knipperen, worden de toelaatbare
emissienormen mogelijk overschre‐
den. Uw voet van het gaspedaal
halen totdat Z ophoudt met knippe‐
ren en continu brandt. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Storingsindicatielampje 3 101.
AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie is een
methode om het aandeel stikstof‐ oxide in de uitstoot van uitlaatgassen aanzienlijk terug te brengen. Dit wordt
bewerkstelligd door het inspuiten van een dieseluitlaatvloeistof ( DEF) in het
uitlaatsysteem.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Page 148 of 241

146Rijden en bedieningVoorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op hetlakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
AdBlue-peilindicator
U kunt het huidige restpercentage
AdBlue bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 105.
Druk meerdere keren op de knop op
het uiteinde van de wisserhendel,
totdat het menu 'Restpercentage
AdBlue' verschijnt.
Peilwaarschuwingen Het AdBlue-verbruik is ongeveer
3,5 l per 1000 km en is afhankelijk van het rijgedrag.
Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 105 . Ook brandt
controlelampje Y continu en klinkt er
een geluidssignaal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt,
verschijnen er afhankelijk van het
huidige AdBlue-peil nog meer peil‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.
Page 149 of 241

Rijden en bediening147Motor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center
verschijnen herhaaldelijke verzoeken
tot het bijtanken van AdBlue en uitein‐ delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Vóór het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht met 0 km op
het Driver Information Center dat de
motor na het uitschakelen van het
contact niet opnieuw kan worden
gestart.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center dat het AdBlue-
peil te laag is.
Om de motor weer te kunnen starten,
moet de tank helemaal vol zijn of ten
minste 10 l AdBlue bevatten, afhan‐
kelijk van het AdBlue-verbruik.Waarschuwingsstadia:
peilwaarschuwingen, motor opnieuw
starten niet mogelijk
1. Het waarschuwingsbericht NIVEAU ADBLUE LAAG
verschijnt na inschakeling van het
contact bij een resterende actie‐ radius kleiner dan 2400 km.
Doorrijden is zonder enige beper‐ kingen mogelijk.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
2. ú gaat branden en het waarschu‐
wingsbericht ADBLUE
BIJVULLEN verschijnt na inscha‐
keling van het contact bij een
resterende actieradius kleiner dan 1500 km.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. ú gaat branden en het waarschu‐
wingsbericht XXXX KM FOUT
ADBLUE BIJVULLEN verschijnt
na inschakeling van het contact bij een resterende actieradius kleiner
dan 1000 km.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 lAdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.
4. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht 0KM FOUT
ADBLUE BIJVULLEN .
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw worden gestart.
Om de motor opnieuw te kunnen
starten, de tank zo spoedig moge‐
lijk helemaal voltanken of ten
minste 10 l AdBlue (afhankelijk
van het AdBlue-verbruik) bijtan‐
ken.
Bij het oplichten van controlelampje
Y kan er een geluidssignaal klinken.
Geluidssignalen 3 107.
Waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het
Driver Information Center. Controle‐
lampje Y brandt continu samen met
j en er klinkt een geluidssignaal.
Page 150 of 241

148Rijden en bedieningOp het Driver Information Center
verschijnen verzoeken tot het contro‐ leren van het uitlaatsysteem en
uiteindelijk de melding dat de motor
niet opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Bij een AdBlue-actieradius van
1100 km verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center met de resterende actie‐
radius van de auto voordat de motor
niet opnieuw kan worden gestart. Dit
waarschuwingsbericht verschijnt om
de 100 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Waarschuwingsstadia:
waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
1. Y en j lichten op met waarschu‐
wingsbericht CONTR. ANTI
LUCHT VERONT .
Storing in het systeem met daar‐
door mogelijk minder motorver‐
mogen.Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
2. Y en j lichten op met waarschu‐
wingsbericht XXXX KM FOUT
ADBLUE BIJVULLEN .
Geeft aan dat binnen minder dan
1100 km de motor na uitschake‐
len van het contact niet meer kan
worden gestart.
Dit waarschuwingsbericht
verschijnt om de 100 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
3. Y en j lichten op met waarschu‐
wingsbericht 0KM FOUT
ADBLUE BIJVULLEN .
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroe‐
pen.Bij het oplichten van controlelampjes Y en j kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 107.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Page 151 of 241

Rijden en bediening149Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag
AdBlue-peil niet start, adviseren we
om de AdBlue-tank vol te tanken of ten minste 10 l bij te tanken (afhan‐
kelijk van het AdBlue-verbruik).
Tank niet te weinig (bijv. minder dan 10 l) bij, omdat het systeem anders
het bijtanken wellicht niet detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep, aan de linkerkant van de
auto.
De tankvulklep kan alleen worden
geopend als de auto ontgrendeld is
en de linker deur wordt geopend.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 221.
Tankstation
9 Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open de linker deur en trek de tankklep open.
3.Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
Page 152 of 241

150Rijden en bedieningVoorzichtig
De AdBlue-dop is de onderste
blauwe dop (pijltjes op de afbeel‐
ding) en de brandstoftankdop is de bovenste zwarte dop 3 167.
Als u onjuiste brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
4. Steek het vulpistool geheel in de vulpijp en zet het open.
5. Breng de beschermdop na het bijtanken weer aan en schroef
deze rechtsom vast.
6. Sluit de tankklep en de linker deur.
AdBlue-jerrycan Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de
daarvoor bedoelde jerrycans om te voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Let op
Controleer vóór het bijtanken van AdBlue de houdbaarheidsdatumervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open de linker deur en trek de tankklep open.
3.Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
Voorzichtig
De AdBlue-dop is de onderste
blauwe dop (pijltjes op de afbeel‐
ding) en de brandstoftankdop is de bovenste zwarte dop 3 167.
Als u onjuiste brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
4. Open de AdBlue-jerrycan.
5. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
6. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n
5 minuten duren.
7. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
8. Schroef de slang van de vulpijp.
9. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
10. Sluit de tankklep en de linker deur.