194Rijden en bedieningVoorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op hetlakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Het karakteristieke AdBlue-verbruik
is zo'n twee liter per 1000 km, maar
kan afhankelijk van het rijgedrag (bijv. zware belasting of rijden met eenaanhangwagen) hoger zijn.
AdBlue-tank Het AdBlue-tankpeil is te vinden in het
displaymenu.
Peilwaarschuwingen
Afhankelijk van de berekende actie‐
radius van de AdBlue verschijnen er
verschillende berichten op het Driver
Information Center. De berichten en
de beperkingen zijn wettelijk vereist.
De eerste mogelijke waarschuwing is Actieradius AdBlue: 2400 km .
Deze waarschuwing verschijnt één
keer kort met de berekende actiera‐
dius. Doorrijden is zonder enige
beperkingen mogelijk.
Het volgende waarschuwingsniveau
wordt bereikt bij een actieradius klei‐
ner dan 1750 km. Het bericht met de
huidige actieradius verschijnt altijd bij
het inschakelen van het contact en
moet worden bevestigd 3 114. Tank
AdBlue bij voordat u naar het
volgende waarschuwingsniveau
gaat.
Bij een AdBlue-actieradius kleiner
dan 900 km verschijnen de volgende waarschuwingsberichten afwisse‐
lend en kunnen deze niet worden
weggedrukt.● AdBlue laag Nu bijvullen
● Herstart motor verhinderd in 900
km .
Ook knippert controlelampje Y
continu.
Let op
Bij een hoog AdBlue-verbruik kan
deze waarschuwing zonder de voor‐
afgaande waarschuwingsstadia op
het Driver Information Center
verschijnen.
Het laatste waarschuwingsniveau
wordt bereikt wanneer de AdBlue-
tank leeg is. Opnieuw starten van de
motor is niet mogelijk. De volgende
waarschuwingsberichten verschijnen
afwisselend en kunnen niet worden
weggedrukt:
● AdBlue leeg Nu bijvullen
● Herstarten motor niet mogelijk .
Ook knippert controlelampje Y
continu.
Bij actief voorkomen van een motor‐
start verschijnt het volgende bericht:
Vul AdBlue bij om voertuig te starten .
196Rijden en bediening
4. Schroef de beschermdop los vande vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n
vijf minuten duren.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. Om de slang
opnieuw te kunnen gebruiken moet
u deze na het gebruik met schoon water afspoelen.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door de
keuzehendel aan te tippen naar + of
- of door aan de stuurwielpaddles te
trekken.
Versnellingsbakdisplay
De illustraties tonen verschillende
versies.
Rijden en bediening209TOUR-modus
De TOUR-modus stemt de systeem‐
instellingen af op een comfortabele
rijstijl.
● De demping van de schokdem‐ pers wordt afgestemd voor meer
rijcomfort.
● Sturen kost minder kracht.
● Adaptieve cruisecontrol wordt aangepast voor een meer
ontspannen rijstijl.
AUTO-modus
Alle versies behalve de GSi: Alle
systeeminstellingen zijn vooraf inge‐
steld op optimale standaardwaarden
voor dagelijkse ritten (standaardmo‐
dus). Dit is de volledig adaptieve
modus, waarbij systemen afhankelijk
van de rijstijl en de verkeerssituatie
worden afgestemd voor zowel
comfortabele als sportieve instellin‐
gen.
Normale modus
Alleen GSi-versies: Alle systeemin‐
stellingen zijn vooraf ingesteld op
optimale standaardwaarden voor
dagelijkse ritten (standaardmodus).
Deze modus houdt de standaard‐
waarden aan, onafhankelijk van de
rijstijl of verkeerssituatie.
Adaptieve regeling rijmodus
Binnen elke handmatig geselec‐
teerde rijmodus SPORT, TOUR of
AUTO detecteert en analyseert de
regeling rijmodus (DMC) continu de
rijsituatie en de rijstijl van de bestuur‐
der. Zo nodig past de DMC automa‐
tisch het dempen en sturen voor de
duur van de desbetreffende situatie
aan.
Als er bijvoorbeeld normale instellin‐
gen actief zijn in de AUTO-modus en
DMC een sportief rijgedrag detec‐teert, zet deze systemen automatisch over op sportieve instellingen tenzij
de bestuurder een sportieve vorm
van demping of besturing in de
Aanpassen Sportmodus deselec‐
teert.
Als er anderzijds comfortinstellingen
actief zijn in de TOUR-modus actief
terwijl u op een bochtige weg rijdt en
plotseling krachtig moet remmen, dan detecteert de DMC de dynamische
toestand van de auto en worden de
instellingen van de wielophanging
weer in de normale (standaard-)stand
gezet om de auto beter te stabilise‐
ren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, schakelt de over
op de instellingen die u oorspronkelijk
had geselecteerd.
Instellingen
De instellingen van rijmodi kunnen in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display worden gewijzigd 3 128.
210Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruise control
De cruise control kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelamp m 3 113.
Inschakelen
Druk op m; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
groen. Op het Mid- en Uplevel-display
licht m groen op en wordt de inge‐
stelde snelheid aangegeven. U kunt
het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Rijden en bediening211Snelheid verhogenHoud, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine stappen af.
Uitschakelen
Druk op y; de controlelamp m op de
instrumentengroep brandt wit.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt
m wit.
De cruise control wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/u onder de ingestelde
snelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregelingis actief.
● Handrem is ingeschakeld.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt
de cruise control gedeactiveerd
en wordt de opgeslagen snelheid
gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu overgenomen.Uitschakelen
Druk op m; controlelamp m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise
control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De maximumsnelheid kan worden
ingesteld op snelheden hoger dan 25 km/u tot maximaal 200 km/h.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.
212Rijden en bedieningInschakelen
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruise control eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Baselevel-display verschijnen L en de maximumsnelheid.
Op het Mid- en Uplevel-display wordt
L groen.
Snelheidslimiet wijzigen Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel
kort naar RES/+ om te verhogen of
naar SET/- om de gewenste snel‐
heidslimiet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
Op het Baselevel-display verschijnt
de opgeslagen maximumsnelheid
tussen haakjes.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt
L wit.
Ook verschijnt een bijbehorend
bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
222Rijden en bedieningeen werkplaats om de stand van
de radarmodule te controleren en
af te stellen.
Instellingen
De bestuurder wordt met boordinfor‐
matie en een geluidssignaal eraan herinnerd om weg te rijden wanneer
de adaptieve cruise control de auto
op zijn plaats houdt. Deze functie met
de benaming "Vrij rijden"-
aankondiging kan worden geacti‐
veerd en gedeactiveerd in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Storing
Als de adaptieve cruisecontrol door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting, oververhitte remmen of
manoeuvres bij lage snelheden) niet
werkt, of als er een permanente
systeemfout is, verschijnt er een
melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 126.
Intelligente adaptieve cruise
control
Deze functie is een uitbreiding van de adaptieve cruise control. Deze functiepast de ingestelde snelheid automa‐
tisch aan naar een nieuwe gedetec‐
teerde maximumsnelheid als de
bestuurder is vergeten de ingestelde
snelheid aan te passen. Gebruik deze
functie bij voorkeur buiten de
bebouwde kom. Dit systeem gebruikt
informatie van de verkeersbordher‐
kenning 3 249.
Let op
Actualiseer uw navigatiekaarten regelmatig en zorg dat de juiste SD- card in de kaartsleuf voor de navi‐
gatiekaart zit.
Let op
Dit systeem werkt niet met maxi‐
mumsnelheidsborden in combinatie
met extra borden, bijv. met beper‐
kingen aan tijden, weers- of voer‐
tuigtypen.
Let op
De bestuurder blijft volledig verant‐
woordelijk voor eventuele over‐
schrijdingen van de maximumsnel‐heden en moet toezien op eventuele
automatische wijzigingen in de inge‐
stelde snelheid door dit systeem.
Als gevolg van beperkingen aan en
traagheden van het systeem wordt
de ingestelde snelheid mogelijk pas
gewijzigd na het betreden van het
weggedeelte met de nieuwe maxi‐
mumsnelheid.
Maximumsnelheidsborden tussen
30 km/u en 150 km/u worden meege‐ nomen.
Systeem inschakelen
U kunt de functie activeren of deacti‐
veren in het voertuiginstellingenmenu
van het Driver Information Center
3 114. Voorts moet de adaptieve
cruise control zoals hierboven
beschreven worden ingeschakeld.
Gebruik
Zelfs als de adaptieve cruise control
inactief is, wordt de ingestelde snel‐
heid automatisch aangepast bij
iedere nieuwe gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid, zoals beschreven in de
volgende paragraaf. Druk op RES+
Rijden en bediening223om de adaptieve cruise control weer
te activeren, met behulp van de
ingestelde snelheid in het geheugen.
Let op
De adaptieve cruise control moet
één keer worden gestart door na het
inschakelen van het contact of
meteen na het inschakelen van
adaptieve cruise control op SET- te
drukken.
Als de adaptieve cruise control actief is, verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center. De bestuurder kan de
gedetecteerde nieuwe ingestelde
snelheid accepteren of afwijzen
terwijl het displaybericht verschijnt.
Druk op SET- op het stuurwiel om de
gedetecteerde maximumsnelheid te
accepteren en over te nemen als
nieuwe ingestelde snelheid.
Druk op RES+ om de gedetecteerde
maximumsnelheid af te wijzen en de
huidige ingestelde snelheid aan te
houden.
Als u niets doet wanneer het bericht
verschijnt, wordt de gedetecteerde
maximumsnelheid na 3 secondenautomatisch overgenomen als
nieuwe ingestelde snelheid. Het
bericht verdwijnt en wordt gevolgd
door het afwijkingsbericht:
Als er een nieuwe ingestelde snelheid
is vastgelegd, verschijnt er een
bevestigingsbericht. Gedurende
deze periode kunt u de afwijking van
de ingestelde snelheid aanpassen.
Druk op SET- of RES+ om de afwij‐
king aan te passen.
Als u niets doet wanneer het bericht
verschijnt, wordt de laatste ingestelde afwijking gebruikt en verdwijnt het
bericht na 3 seconden.
De nieuwe ingestelde snelheid met de afwijking verschijnt op het Driver
Information Center.
Systeembeperkingen
De intelligente adaptieve cruise
control heeft dezelfde beperkingen
als de verkeersbordherkenning
3 249.
Het waarnemen van impliciete maxi‐ mumsnelheden, bijv. bij het betreden
en verlaten van de bebouwde kom of bij opritborden van snelwegen, kan
even duren.Het systeem negeert mogelijk een
specifiek verkeersbord of hanteert
een onjuiste maximumsnelheid.
Mogelijk neemt het systeem een
nieuwe maximumsnelheid na een
bepaalde afstand sinds het laatste
gedetecteerde verkeersbord of bij het
betreden van een nieuw wegge‐
deelte, bijv. afritten of rotondes, auto‐
matisch over.
Frontaanrijdingswaarschu‐wing
De frontaanrijdingswaarschuwing is
deel van het frontaanrijdingssysteem
3 128. Deze kan helpen schade bij
frontale aanrijdingen te vermijden of
te beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelampje A.
Daarbij wordt de status van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing aangege‐
ven op de pagina Rijhulp op het Driver
Information Center 3 114.