168InfotainmentsysteemTelefoon
Algemene aanwijzingen Niet elke mobiele telefoon onder‐
steunt de telefoonfunctie volledig. Daarom kan het bereik aan hieronder
beschreven functies afwijken.
Hoofdmenu Telefoon ● Favorieten : Lijst met favoriete
contacten.
● Toetsenbord : Hiermee kunt u
telefoonnummers invoeren en
kiezen.
● Recent : Lijst met recente tele‐
foonoproepen.
● Contacten : Lijst met contacten.
● Telefoons : Overzicht van verbon‐
den en losgekoppelde telefoons.Bluetooth-verbinding
Een telefoon koppelen Ga als volgt te werk om een mobiele
telefoon te koppelen:
1. Activeer Bluetooth op de mobiele telefoon en zorg dat deze voor
andere apparaten zichtbaar is.
2. Selecteer in het telefoonmenu op het Info-Display het tabblad
Telefoons .
3. Raak als er nog geen telefoon is gekoppeld Telefoon verbinden
aan.
4. Druk op Telefoon toevoegen .
5. Selecteer het Infotainmentsys‐ teem uit de lijst met Bluetooth-
apparaten op de mobiele tele‐
foon.
6. Vergelijk en bevestig de getoonde
code op de mobiele telefoon en op
het Info-Display. Raak Koppelen
op het Info-Display aan.
Bij sommige mobiele telefoons
moet u toegang hebben tot
bepaalde telefoonfuncties, volg
de instructies op.Zodra de mobiele telefoon is gekop‐
peld, wordt deze automatisch verbon‐ den en getoond als Verbonden.
Verbinden
Als er diverse gekoppelde mobiele
telefoons tegelijkertijd binnen het
bereik van het systeem komen:
● wordt alleen de eerste door het systeem gedetecteerde telefoonautomatisch verbonden of
● wordt de mobiele telefoon die is toegewezen als Als eerste
verbinden automatisch verbon‐
den of
● wordt Tweede telefoon geacti‐
veerd en kunnen er twee tele‐
foons tegelijkertijd worden
verbonden
Infotainmentsysteem169Als eerste verbinden
Een telefoon toewijzen als Als eerste
verbinden :
1. Selecteer in het telefoonmenu op het Info-Display Telefoons.
2. Raak / naast de gekoppelde
mobiele telefoon aan om het
instellingenmenu te openen.
3. Als eerste verbinden activeren.
Tweede telefoon
U kunt een tweede mobiele telefoon
naast de primaire telefoon met het
systeem verbinden.
Twee telefoons tegelijkertijd met
Bluetooth laten verbinden:
1. Selecteer in het telefoonmenu op het Info-Display Telefoons.
2. Raak / naast de gekoppelde
mobiele telefoon aan om het
instellingenmenu te openen.
3. Tweede telefoon activeren.
De telefoon die het eerst is verbonden wordt automatisch als eerste telefoon
toegewezen. Met de primaire telefoon
kunt u uitgaande oproepen plegen en inkomende oproepen ontvangen. U
hebt ook toegang tot de contacten.Met de secundaire telefoon kunt u
alleen via het Infotainmentsysteem
inkomende oproepen ontvangen. U
kunt echter via de secundaire tele‐
foon zelf een uitgaande oproepen
plegen, maar dan met behulp van de
microfoon in de auto.
Toewijzing mobiele telefoons
omschakelen
U kunt de toewijzing van de mobiele
telefoons omschakelen van primaire
naar secundaire telefoon of vice
versa.
Voorwaarde is dat Tweede telefoon
voor beide mobiele telefoons is geac‐ tiveerd.
Toewijzing mobiele telefoons
omschakelen:
1. Selecteer in het telefoonmenu op het Info-Display Telefoons.
2. Raak de betreffende mobiele tele‐
foon aan.
3. De toewijzing van de mobiele tele‐
foon verandert van primaire in
secundaire telefoon of vice versa.Wanneer Als eerste verbinden voor
een mobiele telefoon is geactiveerd,
wordt deze telefoon automatisch
verbonden als primaire telefoon.
Verbonden mobiele telefoon
ontkoppelen
1. Selecteer in het telefoonmenu op het Info-Display Telefoons.
2. Raak / naast de gekoppelde
mobiele telefoon aan om het
instellingenmenu te openen.
3. Druk op Verbinding verbreken .
Gekoppelde mobiele telefoon
verwijderen
1. Selecteer in het telefoonmenu op het Info-Display Telefoons.
2. Raak / naast de gekoppelde
mobiele telefoon aan om het
instellingenmenu te openen.
3. Druk op Telefoon verwijderen .
Klimaatregeling171KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............171
Airconditioning ......................... 171
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 175
Hulpverwarming ......................180
Luchtroosters ............................. 181
Verstelbare luchtroosters ........181
Vaste luchtroosters ..................181
Onderhoud ................................. 182
Luchtinlaat ............................... 182
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 182
Service .................................... 182Klimaatregelsystemen
Airconditioning
Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto wellicht niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor: ● Luchtdebiet E
● Temperatuur TEMP
● Luchtverdeling w, x en y
● Airconditioning A/C
● Ontwasemen en ontdooien á
● Luchtrecirculatie n
● Buitenlucht 5
● Verwarmbare achterruit en
buitenspiegels b
● Voorruitverwarming ,
● Stoelverwarming ß
Sommige wijzigingen van instellingen worden kort aangegeven op het Info-Display. Geactiveerde functies
worden aangegeven door de LED in
de betreffende toets.
Luchtdebiet E
Luchtdebiet instellen door Z op de
gewenste snelheid te draaien.rechtsom:versnellenlinksom:vertragen
Temperatuur TEMP
Temperatuur aanpassen door TEMP
op de gewenste temperatuur te
draaien.
rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Klimaatregeling175Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto wellicht niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor:
● Draaiknop voor temperatuur aan bestuurderszijde
● Draaiknop voor temperatuur aan passagierszijde
● Met CLIMATE gaat u naar het
menu Klimaatinstelling op het Info-Display
● Luchtdebiet hoger ( en lager )
zetten
● Klimaatregeling ON/OFF of â
● Automatische modus AUTO
● Handmatig bediende luchtrecir‐ culatie n
● Ontwasemen en ontdooien à
● Verwarmbare achterruit en buitenspiegels b
● Voorruitverwarming ,
● Stoelverwarming q
● Geventileerde stoelen r
De LED in de betreffende knop geeft
de geactiveerde functie aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.Menu Klimaatinstelling CLIMATE
Instellingen voor
● Luchtverdeling w, x , y
● Luchtdebiet E
● Temperatuur voor bestuurders- en passagierszijde 23°/25°
● Temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
● Airconditioning ON/OFF
kan handmatig worden geactiveerd in het menu Klimaatinstelling. Druk op
CLIMATE om naar het menu te gaan
en volg de tiptoetsen.
176KlimaatregelingHet menu Klimaatinstelling verschijnt
ook door aanraken van de toets g op
het Info-Display 3 122.
Wijzigingen in instellingen via de knoppen verschijnen als pop-up op het Info-Display.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor automatische
regeling met maximaal comfort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor een optimale luchtverdeling in de
automatische modus.
● Activeer koeling in het menu Klimaatinstelling voor optimalekoeling en ontwaseming. Druk op Climate om naar het menu te
gaan en volg de tiptoets om de
airco A/C in te schakelen.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk in
met de linker en rechter draai‐
knop. De aanbevolen tempera‐
tuur is 22 °C. De temperatuur
verschijnt even op schermpjes
naast de draaiknoppen en in het
menu Klimaatinstelling.
● De luchtrecirculatiemodus n
moet gedeactiveerd zijn. Na het
deactiveren brandt de LED in de
toets niet.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand
beschreven manier met de volgende
functies wijzigen.Luchtdebiet ( )
Druk op de bovenste toets ( om het
luchtdebiet hoger of de onderste toets ) om het lager te zetten. Het
luchtdebiet verschijnt als een pop-up op het Info-Display. U kunt het lucht‐
debiet ook aanpassen met de tiptoet‐ sen op het klimaatinstellingendisplay.
Druk op Climate om naar het menu te
gaan.
Wanneer u de onderste toets ) langer
indrukt: de aanjager en koeling
worden uitgeschakeld.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: AUTO indrukken.
Klimaatregeling177Luchtverdeling w, x , y
Druk op Climate om naar het menu te
gaan.
Druk op:
w:naar de voorruit en de voorste
zijruitenx:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersy:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierskant
voorin afzonderlijk met de linker en
rechter draaiknop in op de gewenste
waarde. Met de knop aan de passa‐
gierszijde verandert u de temperatuur
voor de passagierszijde. Met de knop
aan de bestuurderskant verandert u
de temperatuur voor de bestuurders‐
kant of beide kanten, afhankelijk van
de activering van de synchronisatie
SYNC . De aanbevolen temperatuur is
22 °C. De temperatuur verschijnt
schermpjes naast de draaiknoppen
en als pop-up op het Info-Display.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit eenAutostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 188.
Temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
Druk op Climate om naar het menu te
gaan. Raak SYNC aan om de tempe‐
ratuur aan passagierszijde te koppe‐
len aan die aan bestuurderszijde.
Bij het verstellen van de draaiknop aan passagierszijde wordt de
synchronisatie gedeactiveerd.
180KlimaatregelingVersie met
voorruitverwarming ,
Als de auto is uitgerust met voorruit‐
verwarming, wordt toets ON/OFF
vervangen door toets ,.
Het klimaatregelsysteem wordt dan uitgeschakeld met toets â. Inscha‐
kelen door op ( te drukken.
Basisinstellingen
De volgende instellingen kunnen in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display worden gewijzigd:
● regeling luchtdebiet in de auto‐ matische modus.
● instellingen van automatische achterruitverwarming.
● instellingen van automatische ontvochtiging voorruit
● instellingen van automatische stoelverwarming
Persoonlijke instellingen 3 128.
Verwarmbare achterruit en
buitenspiegels b
3 42
Voorruitverwarming ,
3 42.
Stoelverwarming q
3 54.
Geventileerde stoelen r
3 54Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.
192Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Het uitlaatfilter is een partikelfilter
voor diesel- en benzinemotoren.
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
melding over verschijnt. Het filter
wordt geregenereerd door achterge‐
bleven roetdeeltjes periodiek bij een
hoge temperatuur te verbranden. Dit
proces vindt in bepaalde rijomstan‐
digheden automatisch plaats en kan
tot 25 minuten duren. Doorgaans
neemt dit tussen zeven en twaalf
minuten in beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik
ligt mogelijk hoger. Enige geur- en
rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Systeem moet worden gereinigd
In bepaalde omstandigheden, zoals
bij korte ritten, kan het systeem zich‐
zelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐ging toelieten, wordt dit aangegeven
met een waarschuwing op het Driver
Information Center.
Er verschijnt een waarschuwingsbe‐
richt wanneer het uitlaatfilter vol is.
Start het regeneratieproces zo spoe‐ dig mogelijk.
Er verschijnt ook een waarschu‐
wingsbericht wanneer het uitlaatfilter
het maximale vulniveau heeft bereikt. Start het regeneratieproces onmid‐
dellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Zelfregeneratie activeren
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 omw/min. Zo nodig
terugschakelen. Het reinigen van het
uitlaatfilter gaat vervolgens van start.
Het reinigen is bij hoge motortoeren‐
tallen en -belastingen sneller voltooid.
Blijf rijden totdat het zelf regenereren
voltooid is en het bericht op het
display verdwijnt.