Instrumenten en bedieningsorganen97
Voor het opladen van een toestel
moet het contact ingeschakeld zijn.
De oplaadsleuf zit onder de voorste armsteun.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de oplaadsleuf, omdat het systeem
anders niet oplaadt.
2. Steek het mobiele apparaat met het display naar achteren in de
oplaadsleuf. De oplaadstatus
verschijnt op het Info-Display 0
en toont of het mobiele apparaat goed geplaatst is.
Haal als 0 niet verschijnt het mobiele
apparaat uit de sleuf. Draai het
mobiele apparaat 180 graden en
wacht drie seconden voordat u het
mobiele apparaat er weer in steekt.
Met PMA, Qi en A4WP compatibele
mobiele apparaten kunnen inductief
worden opgeladen.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele telefoons is moge‐
lijk een slede met een geïntegreerde
spoel of een aansluiting vereist.
Om in de oplader te kunnen passen
mag het mobiele apparaat niet breder
dan 8 cm en niet langer dan 15 cm
zijn.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
106Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°:motor nog niet op
bedrijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte):normale bedrijfstem‐
peratuur130°:koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogLet op
Als de motorkoelvloeistof oververhit
is, moet u de auto stoppen en de
motor stationair laten draaien.
Gevaar voor motor. Controleer het
koelvloeistofpeil.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Vervang
motorolie binnenkort op het Driver
Information Centre. Laat de motorolie en het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats verver‐
sen/vervangen (afhankelijk van wat
het eerst bereikt wordt).
Dit kan een extra verversing van de
motorolie en vervanging van het
motoroliefilter zijn of onderdeel van
een reguliere servicebeurt.
De resterende levensduur van de olie
wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 114.
Instrumenten en bedieningsorganen107Selecteer Info, " of het menu ? door
op è op het stuurwiel te drukken.
Druk op å om de modus Resterende
levensduur van de olie te selecteren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten
Druk op het Baselevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk bij een Midlevel-display op Å
op het stuurwiel. Bevestig het terug‐
zetten door Ja te kiezen en weer op
Å te drukken. Het contact moet inge‐
schakeld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk op het Uplevel-display op é op
het stuurwiel om de onderliggende map te openen. Selecteer Resetten
en bevestig door op Å te drukken.
Het contact moet ingeschakeld zijn
maar de motor moet niet draaien.Het systeem moet bij elke keer
verversen van de olie worden gereset om het goed te laten werken. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is.
Laat de servicebeurt binnen een
week of na maximaal 500 km (afhan‐
kelijk van wat het eerst bereikt wordt) door een werkplaats laten uitvoeren.
Service-informatie 3 313.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 98.
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 274, zeke‐
ringen 3 284.
114Instrumenten en bedieningsorganenBrandt geelDe afstand tot een voorligger wordt te
kort of wanneer u een ander voertuig
te snel nadert.
Adaptieve cruise control 3 213, fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 223.
Voetgangersdetectie
7 brandt geel.
Het systeem detecteert een voetgan‐
ger vóór de auto.
Snelheidsbegrenzer L brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
Snelheidsbegrenzer is actief. Inge‐
stelde snelheid wordt aangegeven bij
symbool L.
Snelheidsbegrenzer 3 211.Verkeersbordherkenning
L geeft gedetecteerde verkeersbor‐
den als controlelampje weer.
Verkeersbordherkenning 3 249.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep staat open.Displays
Driver Information Center Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Afhankelijk van de versie en de instru‐
mentengroep is het Driver Informa‐
tion Center verkrijgbaar als Basele‐
vel-display, Midlevel-display of Uple‐
vel-display.
De indicatie op het Driver Information
Center is afhankelijk van de uitrus‐
ting:
● kilometerteller en dagteller
● boordinformatie en instellingen
● informatiemenu dagteller/brand‐ stof
● informatie over zuinig rijden
● waarschuwingen ter ondersteu‐ ning van de bestuurder
● waarschuwingsmeldingen
● audio- en Infotainmentinformatie
● telefooninformatie
● navigatie-informatie
Instrumenten en bedieningsorganen115Baselevel-display
Menu's en functies selecteren
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.
Blader door het hoofdmenu door op
è of é te drukken.
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐ teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het
wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐ ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver
Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken. Boordin‐
formatie 3 126.
Hoofdmenu
Hoofdmenusymbolen verschijnen op de bovenste regel van het display:
● Rit-/brandstofinformatie, weer‐ gegeven door ;, zie beschrij‐
ving hieronder.
● Voertuiginformatie, weergege‐ ven door ?, zie beschrijving
hieronder.
● Eco-informatie, weergegeven door @, zie beschrijving hier‐
onder.
Sommige functies op het display
verschillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen
onderweg beschikbaar.
116Instrumenten en bedieningsorganenMidlevel-display
Menu's en functies selecteren
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.
Blader door het hoofdmenu door op
è of é te drukken.
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐ teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het
wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐ ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver
Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken. Boordin‐
formatie 3 126.
Hoofdmenu
Hoofdmenusymbolen verschijnen op de bovenste regel van het display:
● Startpagina, weergegeven door !-pictogram.
● Rit-/brandstofinformatie, weer‐ gegeven door "-pictogram, zie
beschrijving hieronder.
● Audio-informatie, weergegeven door G-pictogram, zie beschrij‐
ving hieronder.
● Navigatie-informatie, weergege‐ ven door §-pictogram, zie
beschrijving hieronder.
● Telefooninformatie, weergege‐ ven door $-pictogram, zie
beschrijving hieronder.
● Instellingen, weergegeven door %-pictogram, zie beschrijving
hieronder.
Enkele van de weergegeven functies
zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt gereden.
Instrumenten en bedieningsorganen117Uplevel-display
Menu's en functies selecteren
De menu's en functies kunnen
worden geselecteerd met de knoppen
rechts op het stuurwiel.
Druk op è om de hoofdmenupagina
te openen.
Blader door het hoofdmenu door op
è of é te drukken.
Bevestig een hoofdmenupagina met
Å .
Druk op å of ä om door submenupa‐
gina's van de momenteel geselec‐
teerde hoofdmenuoptie te bladeren.
Gebruik deze toetsen ook voor het
wijzigen van een numerieke waarde.
Druk op Å om een functie te selec‐
teren of een vakje in een dialoogven‐ ster aan te vinken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Bevestig berich‐
ten door op Å te drukken. Boordin‐
formatie 3 126.
Hoofdmenu
Hoofdmenusymbolen verschijnen
aan de linkerkant van het display:
● Rit-/brandstofinformatie, weer‐ gegeven door Info, zie beschrij‐
ving hieronder.
● Audio-informatie, weergegeven door Audio , zie beschrijving hier‐
onder.
● Navigatie-informatie, weergege‐ ven door Navigatie, zie beschrij‐
ving hieronder.
● Telefooninformatie, weergege‐ ven door Telefoon, zie beschrij‐
ving hieronder.
● Voertuiginformatie, weergege‐ ven door Opties, zie beschrijving
hieronder.
118Instrumenten en bedieningsorganenEnkele van de weergegeven functies
zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies zijn alleen actief als met de auto wordt
gereden.
Instrumentengroep Uplevel kan
worden weergegeven als Sportmo‐
dus of Tourmodus. Zie hieronder:
menu Opties , Weergave .
Menu Info, ; of "
De onderstaande lijst bevat alle
mogelijke pagina's van het menu Info.
Sommige zijn voor uw specifieke auto
wellicht niet beschikbaar. Afhankelijk
van het display zijn sommige functies weergegeven als symbool.
Draai aan het stelwiel of druk op ä of
å om een pagina te selecteren:
● Snelheid
● Rit 1 /Rit A , met daarin:
Afstand
Brandstofverbruik / Gemiddeld
brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
● Rit 2 /Rit B , met daarin:
AfstandBrandstofverbruik / Gemiddeld
brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
● Brandstof /Brandstof informatie ,
met daarin:
Rijbereik
Huidig brandstofverbruik
● Resterende levensduur van de
olie
● Bandenspanning
● Timer
● Verkeerstekengeheugen
● Volgafstand
● Rijhulp
● Topverbruikers
● Economy trend
● ECO index
● DEF
Op het Baselevel-display verschijnen
de pagina's Resterende levensduur
van de olie , Bandenspanning ,
Volgafstand , Verkeerstekengeheu‐
gen , DEF , Draagvermogen banden
en Snelheidswaarschuwing in het
menu Voertuiginformatie, selec‐
teer ?.Snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.
Dagteller 1/A of 2/B
Op twee onafhankelijke pagina's 1/A
en 2/B verschijnen de huidige
afstand, het gemiddelde brandstof‐
verbruik en de gemiddelde snelheid
sinds een bepaalde reset.
De dagteller telt op tot een afstand
van 9.999 km en begint dan weer bij 0.
Druk voor terugzetten op een Base‐
level- of Midlevel-display op Å en
bevestig het terugzetten. Druk op een Uplevel-display op é en bevestig met
Å . Hiermee worden alleen de waar‐
den op de momenteel weergegeven
pagina teruggezet. De andere dagtel‐
lerpagina blijft buiten beschouwing.
Brandstof /Brandstof informatieRijbereik
De actieradius wordt op basis van het aanwezige tankpeil en het momen‐
tane verbruik berekend. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.