53)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Zelfs als er
geen storingsmeldingen worden gegeven,
moet het systeem uitgeschakeld worden
als u denkt dat de plaats van de
radarsensor is gewijzigd (bijv. wegens een
frontale aanrijding op lage snelheid zoals
tijdens parkeermanoeuvres). Ga in
dergelijke gevallen naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk om de sensor
opnieuw uit te laten lijnen of te laten
vervangen.RIJMODUS-
SCHAKELAAR
(indien aanwezig)
Dit is een voorziening waarmee de
bestuurder kan kiezen uit drie
verschillende rijmodi (“voertuigrespons”)
op basis van zijn behoefte en de weg-
en verkeersomstandigheden, door de
draaiknop A fig. 102 op de
tunnelconsole handmatig aan te
passen.
- Modus "Auto"
- “All Weather” modus
- Modus "Sport".
Via de boordelektronica regelt het
apparaat het dynamische
controlesysteem van de auto: motor,
stuur, ESC-systeem, 4x4-systeem,
transmissie en communicatie met het
instrumentenpaneel.De draaiknop is van het monostabiele
type. Met andere woorden, deze keert,
wanneer hij wordt losgelaten, altijd
terug naar de middelste stand.
De aanvaarding door het systeem van
de gewenste rijmodus wordt
aangegeven door het oplichten van de
led naast het symbool en het
verschijnen van het overeenkomstige
symbool op het display van het
instrumentenpaneel.
Wanneer de motor wordt gestart, start
het systeem meestal in de rijmodus die
was ingeschakeld voordat de motor
werd afgezet. Voor bepaalde
versies/markten wordt het systeem na
het starten ingesteld op de "Auto"
modus.
"AUTO" MODUS
Aanbevolen modus voor normaal rijden,
gericht op comfort en veiligheid bij
normale grip en rijomstandigheden.
Deze modus beperkt tevens het
brandstofverbruik, aangezien het
automatisch de transmissie van de
achterwielen uitschakelt als de weg- en
rijomstandigheden dit toelaten,
bovendien wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tussen de voor- en
achteras gewijzigd.
102F1B0721
145
Ga zo snel mogelijk naar een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk
om het systeem te laten controleren.PARK ASSIST
SYSTEEM
(indien aanwezig)
129)
54) 55) 56) 57)
Versie met 4 sensoren:De
parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 103 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
Versie met 8 sensoren:De
parkeersensoren, die zich in de
voorbumper fig. 103 en de
achterbumper fig. 104bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels voor en achter het voertuig.
De sensoren waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal en,
waar aanwezig, met visuele signalen op
het display van het instrumentenpaneel.
Aan/Uit
Schakel het systeem uit met een druk
op de knop
fig. 105.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
103F1B0668
104F1B0704
147
of
wanneer bij stilstaande auto de
versnellingspook van de
handgeschakelde versnellingsbak in de
vrijstand is geplaatst of de
versnellingspook van de automatische
versnellingsbak/automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling
in P (parkeren) is geplaatst.
Werking met een aanhanger
Uitvoeringen met 4 sensoren
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. In dit geval brandt
de led op de knop op het dashboard
fig. 105. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de
stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
Uitvoeringen met 8 sensoren
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger
in het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken, terwijl de
sensoren aan de voorkant ingeschakeld
blijven en akoestische en visuele
waarschuwingen kunnen geven. In dit
geval blijft de led op de knop op het
dashboard uit fig. 105. De sensorenachter worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
dikke verf op het oppervlak van de
sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de achterste
parkeersensoren. Alvorens het Park
Assist-systeem te gebruiken, wordt
geadviseerd het trekhaaksamenstel en
de bijbehorende bevestiging van het
voertuig te verwijderen wanneer dit niet
gebruikt wordt voor
trekwerkzaamheden. Het niet in acht
nemen van dit voorschrift kan leiden tot
persoonlijk letsel of schade aan
voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich
veel dichter bij het obstakel bevindt dan
de achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het Park Assist-systeem te
laten bijwerken, aangezien de trekhaak
door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
149
BELANGRIJK
129)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
54)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.55)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
56)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
57)De sensoren achter kunnen onjuiste
informatie geven, omdat ze het samenstel
van de trekhaak en de kogel en de
bijbehorende bevestiging interpreteren als
een obstakel in de zone achter het voertuig.
LANE ASSIST
SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
58) 59) 60) 61) 62) 63)
Het Lane Assist-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen
te berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer één van de begrenzingslijnen
van de rijstrook worden gedetecteerd
en het voertuig onbedoeld de lijn
overschrijdt (richtingaanwijzer uit), geeft
het Lane Assist-systeem een voelbare
waarschuwing af door koppel af te
geven op het stuurwiel (trilling), en
wordt de bestuurder op deze manier
gewaarschuwd dat hij actie moet
ondernemen om binnen de rijstrook te
blijven.
BELANGRIJK De kracht die door het
systeem wordt uitgeoefend op het
stuurwiel is voldoende voor de
bestuurder om op te merken maar deze
kan overwonnen worden zodat hij
controle over de auto kan behouden.
150
STARTEN EN RIJDEN
De bestuurder kan het stuurwiel te allen
tijde zoals nodig draaien.
Als het voertuig de rijstrook verlaat
zonder tussenkomst van de bestuurder,
dan gaat het lampje
(of het
pictogram op het display) op het
instrumentenpaneel branden om de
bestuurder aan te sporen om het
voertuig weer binnen de
begrenzingslijnen van de rijstrook te
brengen.
BELANGRIJK Het systeem bewaakt de
aanwezigheid van de handen van de
bestuurder op het stuurwiel. Als ze niet
worden gedetecteerd, dan wordt een
geluidssignaal afgegeven en wordt het
systeem uitgeschakeld tot het opnieuw
wordt ingeschakeld door te drukken op
de specifieke knop (zie onderstaande
beschrijving).
SYSTEEM AAN/UIT
Het Lane Assist-systeem kan
in-/uitgeschakeld worden met knop A
fig. 106, die zich op de linker hendel
bevindt.Elke keer dat de motor wordt gestart,
behoudt het systeem de
activeringsstatus die er was toen het
werd uitgeschakeld.
Bij sommige versies verschijnt er een
speciaal bericht op het display wanneer
het systeem wordt in- en uitgeschakeld.
Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is
ingeschakeld, wordt het alleen actief als
aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
de bestuurder houd altijd minstens
één hand op het stuurwiel;
voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
180 km/h;
een van de lijnen van de rijstrook is
perfect zichtbaar;
de zichtomstandigheden zijn goed;
de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld;
OPMERKING Er wordt geen trilling
afgegeven op het stuurwiel telkens als
een veiligheidssysteem wordt
ingeschakeld (remmen, ABS,
ASR-systeem, ESC-systeem, Full Brake
Control-systeem, enz.).
BELANGRIJK
58)Uitstekende ladingen op het dak van
het voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de camera. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed
geplaatst is en of het werkingsbereik van de
camera niet afgedekt wordt.
59)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze in de buurt van de camera
beschadigd is.
60)Knoei niet me de camera en voer er
geen werkzaamheden aan uit. Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk als een
storing in de camera optreedt.
106F1B0334C
151
Assemblageschema
Het trekhaaksamenstel moet vastgezet worden aan de carrosserie op de punten die aangegeven zijn in de afbeelding fig. 114.
BELANGRIJK Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor de montage van de trekhaak.
BELANGRIJK
134)Het ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle over het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder voorzichtig op
gladde wegen.
135)Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van het voertuig uit te voeren. Het
remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch systeem van de auto.
114F1B0168C
158
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJKHET MAXIMALE PEIL NIET
OVERSCHRIJDEN: dit kan
beschadiging van de tank
veroorzaken. AdBlue® bevriest
onder -11 °C. Hoewel het systeem
is ontworpen om te functioneren
onder het vriespunt van AdBlue®,
verdient het aanbeveling de tank
niet te vullen boven het
maximumpeil want het systeem kan
beschadigd raken als AdBlue®
bevriest. Volg de instructies van
deze paragraaf.
Als AdBlue® wordt gemorst op
geverfde oppervlakken of
aluminium, onmiddellijk het gebied
met water schoonmaken en het
gebruik een absorberend materiaal
om de vloeistof die is gemorst op
de grond te verzamelen.
Probeer de motor niet te starten
als AdBlue® per ongeluk werd
toegevoegd aan de dieseltank,
omdat dit kan leiden tot ernstige
schade aan de motor. Neem in dit
geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Voeg geen additieven of andere
vloeistoffen aan AdBlue® toe om
schade aan het systeem te
vermijden.
Bij het gebruik van niet-
overeenkomstige of verouderdeAdBlue® kunnen berichten op het
instrumentenpaneel worden
weergegeven (raadpleeg de
paragraaf “Waarschuwingslampjes
en -berichten” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).
Giet AdBlue® nooit in een andere
houder omdat het daardoor
verontreinigd kan raken.
In geval van beschadiging van
het uitlaatsysteem van het
uitlaatgas, als gevolg van het
gebruik van additieven/
leidingwater, het bijvullen met
dieselbrandstof, of in ieder geval
door het niet voldoen aan de eisen,
vervalt de garantie.
Raadpleeg de paragraaf
“Waarschuwingslampjes en
-berichten” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel” als AdBlue®
opraakt om de auto normaal te
kunnen blijven gebruiken.
Opslag van AdBlue®
AdBlue® wordt beschouwd als een
zeer stabiel product met een lange
houdbaarheid. Wanneer dit product bij
een temperatuur LAGER dan 32°C
bewaard wordt, heeft het een
houdbaarheid van minstens één jaar.Volg de aanwijzingen die op het etiket
van de houder zijn aangegeven.
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.
Controleer alvorens te gaan tanken de
symbolen aan de binnenzijde van de
klep van de brandstofvulopening (indien
aanwezig) en vergelijk deze met de
symbolen op de pomp (indien
aanwezig).
Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
161
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Servicepunt te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN......165
LAMP VERVANGEN..........165
ZEKERINGEN VERVANGEN.....171
EEN WIEL VERVANGEN........177
FIX&GO-KIT...............181
NOODSTART...............184
AFSLUITSYSTEEM
BRANDSTOFTOEVOER........186
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
- VERSNELLINGSPOOK
ONTGRENDELEN............186
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
- CONTACTSLEUTEL
VERWIJDEREN.............187
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
MET DUBBELE KOPPELING -
VERSNELLINGSPOOK
ONTGRENDELEN............188
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
MET DUBBELE KOPPELING -
SLEUTEL VERWIJDEREN.......189
SLEPEN VAN HET VOERTUIG. . . .190
164
NOODGEVALLEN