DIMLICHT
Draai met de startinrichting in de stand
MAR de lichtschakelaarring naar
:
de stadslichten, de dimlichten en het
instrumentenpaneel gaan branden; het
licht
op het paneel licht op.
DAYTIME RUNNING
LIGHTS DAGRIJLICHTEN
(DRL)
“Dagrijlichten”
18) 19)
Met de startinrichting in de stand MAR
en de lichtschakelaarring in de standO,
wordt de dagrijverlichting automatisch
geactiveerd. De andere lichten en de
binnenverlichting blijven uit.
De dagrijverlichting wordt tijdelijk
gedeactiveerd wanneer de
richtingaanwijzers geactiveerd worden.
Wanneer de richtingaanwijzers
gedeactiveerd worden, zal de
dagrijverlichting weer geactiveerd
worden.
MISTLAMPEN(indien aanwezig)
De knop voor de mistlampen is
ingebouwd in de lichtschakelaar.
Druk met de startinrichting in de stand
MAR op de knop
.Wanneer de mistlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Wanneer de startinrichting in de stand
MAR staat en de mistlampen
ingeschakeld zijn, branden ook het
stadslicht en de kentekenverlichting,
terwijl de dagrijlichten uit zijn.
Om deze uit te schakelen nogmaals op
de knop drukken of de
lichtschakelaarring naar de standO
draaien.
De mistlampen (voor bepaalde
versies/markten) worden uitgeschakeld
wanneer het grootlicht wordt
ingeschakeld of de startinrichting op
STOP wordt gedraaid.
Als de startinrichting bij ingeschakelde
mistlampen op STOP gedraaid wordt,
zullen de mistlampen blijven branden
wanneer de sleutel naar MAR wordt
gedraaid.
MISTACHTERLICHT(indien aanwezig)
De knop waarmee het achtermistlicht
wordt in- en uitgeschakeld, is in de
lichtschakelaar geïntegreerd.
Druk met ingeschakeld stadslicht en
dimlicht op de knop
om de
achtermistlampen in te schakelen.Wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld, gaat tegelijkertijd het
lampje
op het instrumentenpaneel
branden.
Druk de knop nogmaals in om het uit te
schakelen; het mistachterlicht wordt
ook automatisch uitgeschakeld door
het dimlicht of de mistachterlichten uit
te schakelen of door de startinrichting
naar STOP te draaien.
PARKEERLICHTEN
Deze kunnen worden ingeschakeld
door de lichtschakelaarring naar de
stand te draaien. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
BELANGRIJKE OPMERKING Selecteer
deze lichtschakelaarstand niet wanneer
de auto in beweging is, maar alleen om
aan te geven dat de auto is geparkeerd
wanneer voorgeschreven door de
geldende regels in het land waar u rijdt
(wegenverkeerswetgeving).
Om de lichten uit te doen, moet de
lichtschakelaarring naar deOstand
gedraaid worden
30
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
VERTRAGING
UITSCHAKELING
KOPLAMPEN (Follow me
home)
Inschakeling
Met multifunctioneel display en
Uconnect™Radio: draai de
startinrichting naar STOP. Trek binnen
2 minuten de linkerhendel naar de
modus knipperend grootlicht: de
vertraagde uitschakeling koplampen
wordt gedurende 30 seconden
geactiveerd. De functie kan
7 achtereenvolgende malen geactiveerd
worden, dus voor maximaal
210 seconden.
Met herconfigureerbaar
multifunctioneel display
en/ofUconnect™7'': de vertraagde
uitschakeling koplampen kan in het
menu worden ingesteld (van 0, 30,
60 tot 90 seconden).
Als de vertraagde uitschakeling
koplampen wordt ingesteld op
0 seconden, kunnen de lampen
gedurende een vooraf bepaalde tijd van
30 seconden worden ingeschakeld
door middel van de grootlichtschakelaar
binnen 2 minuten na het stoppen van
de motor. De verlichting kan 7 keer
geactiveerd worden, voor maximaal
210 seconden.Indien in het menu een andere waarde
dan 0 is ingesteld, kan de verlichting
gedurende de vooringestelde tijd
worden uitgeschakeld door de ring van
de stand(bij draaiende motor) naar
de standO(bij uitgeschakelde motor) te
verplaatsen.
De functie kan automatisch worden
geactiveerd bij versies met
schemersensor: draai de ring naar de
standAUTOterwijl de motor draait. De
dimlichten zullen gaan branden als de
sensor een laag lichtniveau waarneemt.
De functie tijdregeling uitschakeling
koplampen wordt automatisch
geactiveerd als de contactsleutel wordt
gedraaid op STOP terwijl de dimlichten
gedurende de in het menu gekozen tijd
zijn ingeschakeld.
Uitschakelen
Indien de functie geactiveerd wordt met
de linkerhendel van het stuurwiel, kan
die worden gedeactiveerd door de
linker hendel langer dan 2 seconden in
de modus "grootlicht knipperen" te
houden of tot de op het display
getoonde deactiveringstijd is
verstreken.
De functie kan niet worden
gedeactiveerd als die geactiveerd is met
de lichtlijn. De koplampen zullen als de
ingestelde tijd verstreken is, worden
uitgeschakeld.De functie wordt gedeactiveerd door de
startschakelaar op MAR te plaatsen.
GROOTLICHT
Duw de linker hendel A fig. 29 met de
contactsleutel op MAR naar het
dashboard toe om het grootlicht in te
schakelen. Met ingeschakeld grootlicht
moet de lichtschakelaar zijn geplaatst
opAUTOof op de stand
.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
Grootlichtsignaal
Trek de hendel A fig. 29 naar u toe;
zodra die wordt losgelaten, keert die
automatisch terug naar de stabiele,
centrale stand.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
29F1B0037C
31
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
Tijdregeling bij het instappen
Tijdregeling bij het uitstappen.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Deze werken alleen met de
startinrichting in de stand MAR.
RUITENWISSER/-
SPROEIER
Werking
7) 8)
20)
Draaischakelaar A fig. 32 kan in de
volgende standen gezet worden:
ruitenwisser uit.
wissen met vaste interval (langzaam)
snelheidgebonden intervalwerking
LOconstant langzaam wissen
HIconstant snel wissen
MIST-functieBeweeg de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de MIST-functie
in te
schakelen: de werking wordt beperkt
tot de tijd dat de hendel in deze stand
wordt gehouden. Bij het loslaten keert
de hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwisser
voorruit automatisch gestopt.
BELANGRIJK Met deze functie wordt
de ruitensproeier niet geactiveerd; er
wordt dus geen ruitensproeiervloeistof
op de voorruit gesproeid. Om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien, moet de sproeifunctie
gebruikt worden. Met draaischakelaar A
fig. 32 in stand
, worden de
ruitenwissers niet ingeschakeld. In
stand
duurt de pauze tussen de
slagen van de ruitenwisser
10 seconden, ongeacht de rijsnelheid.
In stand
is de pauze tussen twee
slagen van de ruitenwisser ingesteld
volgens de rijsnelheid: naarmate de
rijsnelheid toeneemt, neemt de tijd
tussen twee slagen af. In standLOof
HIbewegen de ruitenwissers constant,
oftewel zonder pauze tussen twee
slagen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
32F1B0635C
34
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Als langer dan een halve seconde aan
de hendel wordt getrokken, wordt de
ruitenwisser bewogen met actieve
bediening. Door de hendel los te laten
worden drie slagen geactiveerd.
Met de draaischakelaar A fig. 32 op
standLOofHIwordt de automatische
wis-/wasregeling niet uitgevoerd.
BELANGRIJK Als de hendel minder dan
een halve seconde wordt geactiveerd,
wordt alleen de ruitensproeier
ingeschakeld. Laat de inschakeling van
de "Automatische wis-/wasregeling"
niet langer dan 30 seconden duren.
Schakel de wis-/wasregeling niet in als
het reservoir leeg is.
REGENSENSOR
(indien aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel fig. 33, raakt de
voorruit en meet de hoeveelheid regen
en schakelt de automatische
wisregeling van de voorruit in aan de
hand van de hoeveelheid water op de
ruit.
De regensensor wordt geactiveerd als
de startinrichting naar MAR is gedraaid.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen. Als
het regent, beweegt de ruitenwissernaargelang de hoeveelheid regen
gemeten door de sensor.
De inrichting is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen waaraan
hij zich automatisch aanpast:
aanwezigheid van vuil op het
oppervlak (bijv. zout, vuil, enz.);
aanwezigheid van waterstrepen door
versleten ruitenwisserbladen;
verschil tussen dag en nacht.
De regensensor wordt alleen
gedeactiveerd als de startinrichting naar
STOP is gedraaid.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakeling
De automatische wisregeling kan
gekozen worden door de regensensor
in het displaymenu of het
Uconnect™-systeem te selecteren en
de draaischakelaar A fig. 32 naar stand
ofte draaien.
Deze standen worden gebruikt om het
gevoeligheidsniveau van de
regensensor in te stellen: in stand
heeft de sensor een lagere
gevoeligheid en worden de
ruitenwissers pas ingeschakeld als er
sprake is van een aanmerkelijke
hoeveelheid water op de voorruit, terwijl
in stand
de ruitenwissers al worden
ingeschakeld bij een minimale
hoeveelheid gemeten regen.
De bestuurder wordt geïnformeerd over
de inschakeling van de automatische
wisregeling door een enkele slag van de
ruitenwissers.
Iedere keer als de sensorgevoeligheid
wordt verhoogd, door de
draaischakelaar van stand
naar stand
te draaien, is deze zelfde slag
zichtbaar.
De "Intelligente" wis-/wasfunctie
schakelt de normale wis-/wascyclus in,
waarna de automatische wisregeling
wordt hersteld. De storing van de
33F1B0646
35
sensor wordt aangegeven met het
symbool op het display.
In geval van storing van de regensensor
kan de wissermodus naar de behoefte
worden aangepast. Het storingssignaal
blijft actief tijdens de werkingsduur van
de sensor of tot de inrichting wordt
gereset.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A
op stand
ofstaat, zal er, wanneer
de motor weer wordt gestart
(contactsleutel op MAR), geen
wiscyclus worden uitgevoerd, ter
bescherming van het systeem.
Deze tijdelijke blokkering voorkomt
onverhoedse activering van de
ruitenwissers wanneer de motor wordt
gestart (bijv. terwijl de voorruit met de
hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
De automatische wisregeling kan op
drie manieren weer geactiveerd
worden:
door de draaischakelaar naar stand
Oen dan weer naar stand
ofte
draaien
door de hendel omhoog te bewegen
naar de stand MIST
door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteertWanneer de ruitenwisser weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze reactivering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers,
ongeacht de toestand van de voorruit.
BELANGRIJK Op voertuigen met een
automatische versnellingsbak en
regensensor wordt de automatische
wisregeling geblokkeerd als naar N
(Vrijstand) wordt geschakeld.
Uitschakelen
De automatische wisregeling kan
gedeselecteerd worden via het
displaymenu of hetUconnect™-
systeem, of door draaischakelaar A
naar een stand te draaien die geen
interval is (
of).
Service Position
Dankzij deze functie kan de bestuurder
de wisserbladen eenvoudiger
vervangen, om ze ook tegen ijs en/of
sneeuw te beschermen.
Inschakeling
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar A fig. 32 in stand
)
voordat u de startinrichting in STOP zet.
Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
bladen om de goede ontvangst van het
commando aan te geven. Dit
commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. Bij de vierde herhaling
van het commando wordt de functie
uitgeschakeld.
Indien, na gebruik van deze functie, de
startinrichting teruggezet wordt op MAR
met de wisserbladen in een andere
stand dan de ruststand (onderaan op
de voorruit), dan zullen ze alleen
terugkeren naar de ruststand na een
commando afkomstig van de hendel
(hendel omhoog, naar onstabiele stand)
of wanneer een snelheid van 5 km/h
wordt overschreden.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
ruitenwissers vrij zijn van sneeuw of ijs,
voordat deze functie wordt
ingeschakeld en de motor wordt
gestart.
Uitschakelen
De functie wordt uitgeschakeld als:
2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
36
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
de startinrichting op MAR wordt
gezet en het wiscommando is
uitgevoerd.
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
Draai aan de ring B fig. 32 om de
achterruitwisser op een van de
volgende standen in te stellen:
continu: als de ring in de stand
staat;
interval: als de ring in de stand
staat en de wisser stationair is;
synchroon: als de ring van de
achterruitwisser in de stand
staat en
de ruitenwisser in werking is of op
AUTO is ingesteld. In deze stand
verricht de achterruitwisser één slag
elke bij twee slagen die de ruitenwisser
maakt;
enkele slag: met de schakelaar in
stand
is de ruitenwisser geactiveerd
en de achteruitversnelling ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt deachterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. De
automatische wis-/wasregeling wordt
niet uitgevoerd met de draaischakelaar
in de stand
.
Uitschakelen
De functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
BELANGRIJK
20)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de startknop en de
sleutel op STOP staan.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook
niet na de motor opnieuw te hebben
gestart), neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
9)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
10)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
37
Start&Stop
De automatische dual-zone klimaatregeling regelt het Start&Stop-systeem (motor wordt afgezet wanneer de rijsnelheid 0 km/h
is) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stop-systeem is ingeschakeld (motor uit en auto
stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld).
AVVERTENZA
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R1234YF dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik onder geen enkele
omstandigheid R134a en R12 vloeistoffen, die niet compatibel zijn met de componenten van het systeem.
42
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
21)
De ruiten kunnen op en neer worden
bewogen met de contactsleutel op
MAR en gedurende ongeveer 3 minuten
nadat de startinrichting op STOP is
gedraaid (of ook als de mechanische
sleutel verwijderd is, bij auto’s uitgerust
met mechanische sleutel met
afstandsbediening). Wanneer een van
de voorportieren wordt geopend wordt
het systeem buiten werking gesteld.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
Alle ruiten kunnen bediend worden
vanaf het portierpaneel aan
bestuurderszijde fig. 36.
A: linker voorruit openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en knelbeveiliging
ingeschakeld.
B: zijruit rechtsvoor openen/sluiten.
"Continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten en
inklembeveiliging ingeschakeld (waar
aanwezig).
C: inschakeling/uitschakeling
bediening achterste zijruiten;
D: linker achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische" modus voor alleen
openen;
E: rechter achterruit openen/sluiten
(indien aanwezig). "Continue
automatische" modus voor alleen
openen.
Ruit openen
Druk op de toetsen om de gewenste
ruit fig. 37 te openen.Wanneer een van de toetsen op de
voor- of achterportieren kort wordt
ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen";
als de knop ingedrukt wordt gehouden,
wordt de "continue automatische"
werking geactiveerd.
Als de knoppen opnieuw ingedrukt of
omhooggetrokken wordt, stopt de ruit
in de gewenste stand.
Ruit sluiten
Trek de knoppen omhoog om de
gewenste ruit fig. 38 te sluiten.
36F1B0066C37F1B0067C
43