106
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
Wanneer u tijdens het rijden de achteruitversnelling
selecteert, knippert de aanduiding N en wordt de
versnellingsbak automatisch in de neutraalstand
gezet.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen de
auto stil en druk daarna op toets N en vervolgens
op toets R terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- o p toets N drukken om de versnellingsbak in
de neutraalstand te zetten,
of
-
d
e versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
U dient bij het parkeren echter altijd de
parkeerrem te activeren .
Wanneer de auto stilstaat met draaiende
motor, dient u altijd de stand N te
selecteren. Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de toets
N is ingedrukt en of de parkeerrem is
geactiveerd.
Storing
Als bij ingeschakeld contact dit
lampje gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een storing in
de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
De functie is alleen ingeschakeld op
voertuigen die zijn uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij de dieseluitvoeringen BlueHDi met handgeschakelde
versnellingsbak kan het systeem u onder bepaalde
rijomstandigheden verzoeken om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, om het tijdelijk afzetten
van de motor mogelijk te maken (STOP-stand van het
Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de letter N
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Voorbeeld:
- U r ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem kan u adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Rijden
107
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
-
t
erug te schakelen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling ongeveer twee seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
a
ls de auto volledig stilstaat ter wijl u het
rempedaal intrapt,
-
d
e hellingshoek aan bepaalde voorwaarden
voldoet,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
waarschuwingslampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent
brandt.
Storing
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische
transmissie : als de stand D of M is
geselecteerd.
Bij een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak : als de stand D is
geselecteerd. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Bij een storing in de Hill Start Assist gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt een melding
weergegeven. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
6
Rijden
108
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een
lager brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet.
-
A
uto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als u bij een snelheid
lager dan 3
km/h of bij stilstaande
auto (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
-
A
uto met een automatische transmissie:
als u bij een snelheid lager dan 3
km/h
of bij stilstaande auto (afhankelijk van de
uitvoering) het rempedaal intrapt of de stand
N selecteert.
-
A
uto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: als u bij een snelheid
lager dan 3
km/h of bij stilstaande
auto (afhankelijk van de uitvoering) het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
Teller van het Stop & Star t-
systeem.
(minuten/seconden of uren/minuten) Als uw auto met dit systeem is uitgerust,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren, enz.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af met de knop "START/STOP".
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start niet sneller
dan 10
km/h heeft gereden, -
d
e klimaatregeling in het interieur dit niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, airconditioning...) die
regeling van het systeem vereisen.
Overgang naar de START-
stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart: Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Dit is volkomen normaal.
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
a
ls u, bij een automatische transmissie :
•
a
ls u, met de selectiehendel in de stand
D of M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand D of M zet,
•
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Rijden
109
- Bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak :
•
a
ls u, met de selectiehendel in de stand
D , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand D zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
11
km/h bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, omgevingstemperatuur
enz.) zijn die dat niet toelaten.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet in de STOP-stand,
wordt hij onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als het contact wordt
aangezet.
F
S
electeer in het menu
Rijverlichting/Auto van
het touchscreen het tabblad
" Snelkoppelingen " en dan
" Stop & Star t ".
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen. Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem
gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan
het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct
afslaat.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan branden.
Zet in dat geval het contact af en start de motor
vervolgens weer.
Afhankelijk van de modelversie kan er ook
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarin u verzocht wordt de neutraalstand
(stand N ) te selecteren en het rempedaal
in te trappen.
U moet het contact uitzetten en de motor
opnieuw starten.
Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
6
Rijden
110
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12 V-accu.
Snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviesfunctie
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Het systeem maakt tevens gebruik van de
informatie over snelheidslimieten die is
opgeslagen in de kaartgegevens van het
navigatiesysteem. Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dient u de
kaartgegevens geregeld te updaten.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.
De eenheid van de snelheidslimiet (km/h
of mph) is afhankelijk van het land waarin
u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct. Het automatisch snelheidslimietherkennin
gssysteem is een hulpsysteem; het geeft
niet altijd de juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven
de weg hebben altijd prioriteit boven
de door het systeem weergegeven
snelheidslimieten.
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het
voertuig aanpassen aan het weer en het
verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer
binnen een vooraf ingestelde periode
geen snelheidslimietbord wordt
gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Rijden
129
Zoeken naar een parkeerplek
F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30
km/h tot het systeem een
beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de afstand tussen de geparkeerde auto's
en uw auto kleiner of groter is. De functie
wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een
rijsnelheid van 50
km/h.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60
m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte
van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn
aan de breedte van uw auto plus 0,70
m.
Als de funtie Park Assist via het menu
Auto /Rijverlichting van het het
touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze
automatisch ingeschakeld zodra het
systeem geactiveerd wordt. Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er "
OK" op de
parkeer weergave getoond in combinatie met
een geluidssignaal.
Manoeuvre voorbereiden
F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand
te brengen: " Stop de auto " en het
"STOP"-paneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt er een
pagina met instructies weergegeven op het scherm.
F Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden.
Op het scherm verschijnt dit
symbool om te bevestigen dat u de
instructies hebt gevolgd.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van deze pagina, met de
melding " Manoeuvre wordt uitgevoerd " in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door
deze melding: " Stuurwiel loslaten,
achteruitrijden ".
De achteruitrijcamera en Park Assist worden
automatisch ingeschakeld, zodat u de directe
omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in
de gaten kunt houden.
6
Rijden
138
Indien uw auto is voorzien van het Stop
& Start-systeem, tank dan nooit wanneer
de motor zich in de STOP-stand bevindt;
zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop "START/STOP"
bij een auto met het Keyless entry and
start-systeem.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Werking
Het vullen van de brandstoftank met behulp
van een jerrycan (die dan wel gevuld moet zijn
met diesel) is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze
niet tegen de klep van de tankbeveiliging en
giet voorzichtig om er voor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreser vewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Praktische informatie
143
Maximale daklast op de allesdragers, bij
een maximale laadhoogte van 40 cm:
80
kg.
Deze waarde kan worden gewijzigd,
raadpleeg de in de handleiding van
de allesdragers vermelde maximaal
toegestane last.
Pas bij een belading hoger dan 40
cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het ver voeren van
voor werpen die langer zijn dan de auto.
Motorkap
Openen
F Open het linker voorportier. F
T
rek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
F Duw de hendel omhoog en til de motorkap op.
F Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen. Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
7
Praktische informatie