63
Automatische verlichting
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en/of een
melding.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in het
midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dagrijverlichting/
parkeerlichten (LED)
Bij de dagrijverlichting hebben de leds een
grotere lichtsterkte.
F
D
raai de ring in de stand "
AUTO".
Het activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
De leds worden automatisch ingeschakeld als
de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
-
D
agrijverlichting (lichtschakelaar in de stand
" 0 " of " AUTO " als er voldoende licht in de
omgeving is).
-
P
arkeerlichten (lichtschakelaar in de stand
" AUTO " als er weinig licht in de omgeving
is of in de stand "alleen parkeerlichten" of
"dim-/grootlicht").
4
Verlichting en zicht
94
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4
minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
95
Bij het trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F
A
ls dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP , stop dan zo snel mogelijk
en zet de motor af. Nieuwe auto
Koppel geen aanhanger achter de auto
voordat ten minste 1000
km met de auto
is gereden.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt. Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2
minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem enkele
seconden nadat het contact is afgezet en
voorkomt zo het starten door onbevoegden.
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
waarschuwingslampje in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
In dit geval zal uw auto niet starten; raadpleeg
zo spoedig mogelijk een gekwalificeerde
werkplaats of een CITROËN-netwerk.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
6
Rijden
96
Starten/afzetten van de
motor met de sleutel
Contactschakelaar
Contactstand (2)
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen met het contactslot
veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Starten van de motor
Parkeerrem aangetrokken:
F
Z et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap ver volgens het
koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto met automatische transmissie : zet
de selectiehendel in de stand N of P en trap
het rempedaal stevig in.
F
A
uto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in
de stand N en trap het rempedaal in.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuur wiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
st a a n). F
A
uto's met een benzinemotor
: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor
: draai de
sleutel in stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
De contactschakelaar heeft 3 standen:
-
stand 1 (Stop) : sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
-
stand 2 (Contact) : stuurslot ontgrendeld,
contact ingeschakeld, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
-
stand 3 (Star ten) . Wacht tot dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel is
gedoofd en activeer dan de
startmotor door de sleutel in
stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Onder winterse omstandigheden blijft
het waarschuwingslampje langer
branden. Als de motor warm is, gaat het
waarschuwingslampje niet branden.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af. Wacht even alvorens opnieuw
te starten. Als de motor ook na een aantal
pogingen niet aanslaat, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor
en de motor zouden beschadigd
kunnen raken. Neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
97
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende vier
minuten stationair draaien alvorens weg
te rijden. Deze handelswijze komt de
goede werking en de duurzaamheid van
de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Motor afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai bij een stationaire motor de sleutel
naar stand 1 .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert. Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
F
C
ontroleer of de parkeerrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Zet nooit het contact af voordat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Als de motor wordt afgezet, worden
ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou
dan de controle over de auto kunnen
verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1- Stop )
kunt u nog gedurende maximaal 30 minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Eco-mode .Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en ver volgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
Starten/afzetten van de
motor met de Keyless
entry and start
Starten van de motor
F Zorg er voor dat de elektronische sleutel zich in het interieur van de auto, binnen de detectiezone,
bevindt.
F
Z
et bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand en trap
vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
6
Rijden
98
F Auto met automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand P of N en trap het
rempedaal in.
F
A
uto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak : zet de selectiehendel in de
stand N en trap het rempedaal in.
F Druk kort op de " START/STOP"-knop en
houd daarbij het pedaal ingetrapt tot de
motor draait.
De stuurkolom wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de
motor bij temperaturen beneden het vriespunt
en/of bij koude motor pas gestart als het
waarschuwingslampje voor het voorgloeien is
gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden nadat u op de " S TA R T/
STOP " -knop hebt gedrukt:
F
M
oet u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig ingetrapt houden
tot het lampje uitgaat en niet nogmaals op
de knop " START/STOP " drukken voordat
de motor is aangeslagen. F
M
oet u bij een automatische of
elektronische transmissie het rempedaal
ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en
niet nogmaals op de " START/STOP"-knop
drukken voordat de motor is aangeslagen.
De elektronische sleutel van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich binnen
de detectiezone bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, verschijnt een
melding.
Breng de elektronische sleutel binnen
deze zone zodat de motor kan worden
gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de
rubriek "Sleutel niet gedetecteerd –
Noodprocedure voor het starten".
Als aan een van de voor waarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuur wiel heen
en weer worden bewogen ter wijl de "START/
STOP"-knop wordt ingedrukt om het stuurslot
te ontgrendelen; u wordt hier van via een
melding op de hoogte gebracht.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto ter wijl de motor nog draait.
Afzetten van de motor
F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.
F Z et bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand.
F
Z
et bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand P of N .
F Met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak , selecteer stand N .
F
D
ruk ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de toets " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
In sommige gevallen is het nodig om een beetje
aan het stuur wiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Rijden
99
Contact aanzetten (zonder
te starten)
F Druk op de toets "START/STOP": de verlichting
en lampjes van het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Onder de hendel van de parkeerrem bevindt
zich een noodsleutellezer, zodat de motor
gestart kan worden als het systeem de sleutel
niet herkent in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel leeg is.
F
H
oud de afstandsbediening tegen de lezer.
F
Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap ver volgens het rempedaal stevig in.
F
S
electeer bij een auto met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak de stand N en
trap ver volgens het rempedaal stevig in.
F
D
ruk op de knop " START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de motor
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Wanneer de elektronische sleutel van het
Keyless entry en start-systeem in de auto ligt,
kan door op op de knop " START/STOP" te
drukken, zonder de pedalen in te trappen,
het contact worden aangezet.
U kunt dan ook de verschillende accessoires
activeren (audiosysteem, verlichting, enz.). Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd of zich niet meer in het
detectiegebied bevindt, wordt er een melding
op het touchscreen weergegeven als een
portier wordt gesloten of bij een poging om de
motor af te zetten.
F
H
oud om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop " START/STOP"
ongeveer drie seconden ingedrukt.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop " START/STOP" ongeveer drie
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
6
Rijden
100
Parkeerrem
Vergrendelen
Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan, schakel een versnelling
in en zet het contact uit.
Ontgrendeling
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken.
F
T
rek de hendel van de parkeerrem aan om
uw auto stil te zetten.
F
T
rek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Handgeschakelde 5-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te
vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
F Trap het koppelingspedaal volledig in.
F B eweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts en ver volgens naar
achteren.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e
versnelling in te schakelen.
Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar
links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Rijden