140
F Draai de knop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele snelheid als de ingestelde
snelheid instellen of de ingestelde
snelheid verlagen.
3. De actuele snelheid als de ingestelde
snelheid instellen of de ingestelde
snelheid verhogen.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de opgeslagen snelheden
of
programmeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6.Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
8. Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Inschakelen
F Druk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
Rijden
143
Het systeem wordt geactiveerd bij een snelheid
van 5 km/h.
Het detecteert:
-
v
an een kentekenplaat voorziene voertuigen
die in dezelfde rijrichting rijden of staan,
-
v
oetgangers op de rijbaan (fietsen,
motorfietsen, dieren en voorwerpen op de
rijbaan worden niet altijd gedetecteerd).
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
-
b
ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
-
v
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
v
oordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
-
a
ls de auto wordt gesleept bij draaiende
motor,
-
a
ls het noodreser vewiel (afhankelijk van
modelversie) is gemonteerd,
-
n
a een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
-
a
ls de remlichten niet werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd waakzaam blijven
zodat u op elk moment kunt ingrijpen om
een aanrijding te voorkomen.
Waarschuwing kans op aanrijding
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
kans op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde stand voor de waarschuwing
kunnen meerdere waarschuwingsniveaus
worden geactiveerd en weergegeven op het
instrumentenpaneel of het head-up display.
Niveau 1 (oranje) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij"
wordt weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op de
afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
Niveau 2 (rood) : waarschuwing
door middel van visuele signalen
en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt
weergegeven.
Dit waarschuwingsniveau is gebaseerd op
de tijd vóór de aanrijding. Daarbij wordt
rekening gehouden met de beweging van
de auto, de snelheid van uw auto en die van
de voorligger, de weersomstandigheden, de
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van
pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het
juiste moment wordt geactiveerd.
6
Rijden
144
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven als de activeringsstand
" Dichtb. " is geselecteerd.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze stand voor de activering van de
waarschuwing is bepalend voor de manier
waarop u wordt gewaarschuwd voor een
rijdende of stilstaande voorligger, of een
voetganger op uw rijstrook.
De huidige drempel kan worden gewijzigd via
het configuratiemenu van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
-
"Ver ",
-
"Normaal ",
-
"Dichtb. ".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Zonder audiosysteem
Met audiosysteemIntelligente
noodremassistentie (NRAi)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen,
vult deze functie de remkracht aan voor zover
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, is bedoeld om
de snelheid van de aanrijding te beperken
of de frontale aanrijding met de voorligger te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
F
I
n het menu "
RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS A ANRIJDING ".
(automatisch noodremsysteem).
F
W
ijzig ver volgens het
waarschuwingsniveau.
F
O
pen het menu "
Persoonlijke
instelling – configuratie " en
activeer/deactiveer " Autom.
noodremfunctie ".
F
W
ijzig ver volgens het
waarschuwingsniveau.
Op het touchscreen
F Selecteer in het menu Rijden/Auto het tabblad
" Voertuiginstellingen ",
vervolgens " Beveiliging" en
activeer/deactiveer " Kans op
aanrijding en aut. remmen ".
F
W
ijzig ver volgens het
waarschuwingsniveau.
F
D
ruk op " Bevestigen" om de wijziging op te
slaan.
Rijden
145
Als de camera de aanwezigheid
van een voertuig of een voetganger
heeft bevestigd, knippert dit
verklikkerlampje als de functie
ingrijpt op het remsysteem.
Op basis van informatie van de camera
activeert de functie de remmen van de auto.
Belangrijk : als de werking van het
automatische noodremsysteem
wordt geactiveerd, moet u de
controle over uw auto overnemen en
remmen met het rempedaal om de
automatische remactie aan te vullen
of te beëindigen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door
een ferme stuurbeweging te maken en/of het
gaspedaal in te trappen.
Het moment van activeren van de remmen
kan worden aangepast aan het rijgedrag
van de bestuurder, zoals stuuracties of het
intrappen van het gaspedaal.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2
seconden geactiveerd.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan
als de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand wordt
gebracht.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat hij door
het automatische noodremsysteem tot
stilstand is gebracht. Trap het rempedaal in
als u dit wilt voorkomen.
Specifieke werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid moet liggen tussen 5 en
85 km/h wanneer een rijdend voertuig wordt
gedetecteerd.
De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 80
km/h
wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 60
km/h
wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
Het ESP mag niet defect zijn.
Het ASR-systeem mag niet uitgeschakeld zijn.
Alle passagiers moeten hun veiligheidsgordels
hebben vastgemaakt.
De auto moet met een constante snelheid op
een weinig bochtige weg rijden.
Na een aanrijding wordt de functie
automatisch uitgeschakeld. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld
via het configuratiemenu van de auto. Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het
branden van dit verklikkerlampje,
in combinatie met de weergave van
een melding.
Zonder audiosysteem
F In het menu " RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS A ANRIJDING ".
(automatisch noodremsysteem).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling
– configuratie " de functie
" Autom. noodremfunctie ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het Rijden/
Auto menu het tabblad
" Voertuiginstellingen "
en dan " Beveiliging " en
activeer/deactiveer " Autom.
noodremassistentie ".
6
Rijden
146
Storing
Onder de volgende omstandigheden
werkt de camera mogelijk minder goed of
helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-
d
e camera is bedekt met modder, ijs,
sneeuw of is beslagen, enz.....
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur. Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Ga niet rijden als u moe bent.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
F In het menu " RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WAARSCH BEST " (ver
-m
oeidheidsherkeningssysteem).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke
instelling – configuratie " de
functie " Detectie verslapping
aandacht ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het menu
"Rijden/Auto " het tabblad
" Voertuiginstellingen "
en dan " Beveiliging " en
activeer/deactiveer " Detectie
verslapping aandacht ".
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd
door het branden van dit
verklikkerlampje, in combinatie met
de weergave van een melding en
een geluidssignaal.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Rijden
172
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming,
...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10
minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op
het kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek
Technische gegevens
van dit boekje.
Ook bij gebruik van accessoires
zoals een fietsendrager of een
op de trekhaakkogel bevestigde
bagagekoffer moet de maximaal
toegestane kogeldruk in acht worden
genomen.
Houd u aan de regelgeving in het land
waar u zich bevindt. -
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Praktische informatie
4
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Indrukken van de draaiknop:
bevestigen.
Menu's
Afhankelijk van de uitvoering."Multimedia ": Parameters media,
Radio-instellingen.
" Telefoon ": Bellen, Beheer
index, Instelling telefoon, Gespr.
beëindigen.
" Boordcomputer ".
" Onderhoud ": Diagnose, Logboek
waarschuw., .... "
Verbindingen ": Beheer van de
verbindingen, apparaten zoeken.
" Persoonlijke instelling –
configuratie ": Parameters van
de auto definiëren, Taalkeuze,
Configuratie beeldscherm, Keuze
van eenheden, Datum en tijd
instellen.
Druk op de toets " MENU".
Scrollen tussen de menu's.
Toegang tot een menu.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk herhaaldelijk op de toets
SOURCE om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op deze toets om het golfbereik
te selecteren (FM/AM/DAB). Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Druk op een van de toetsen om
handmatig naar hogere/lagere
frequenties te zoeken.
Druk op deze toets voor een lijst
van de beschikbare zenders in het
gebied waar u zich bevindt.
Druk langer dan 2
seconden
op de toets om deze lijst bij te
werken. Tijdens het bijwerken is de
geluidsweergave uitgeschakeld.
RDS
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Als de RDS-functie niet beschikbaar is,
worden de letters RDS doorgestreept
weergegeven op het display.
Bluetooth®-audiosysteem
15
VR A AGANTWOORDOPLOSSING
Na het afzetten van de motor wordt de radio na
enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog
werken zolang de laadtoestand van de accu
dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de
eco-modus van de autoradio is geactiveerd om
te voorkomen dat de accu van de auto ontladen
raakt.Zet het contact aan om de laadstroom van de
accu te verhogen.
De melding "het audiosysteem is over verhit"
verschijnt op het display. Om het audiosysteem te beschermen tegen
een te hoge omgevingstemperatuur, activeert
de autoradio automatisch een thermische
beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de
CD-speler uitschakelt.Schakel het audiosysteem enkele minuten uit
om het systeem te laten afkoelen.
Radio
VR A AG
ANTWOORDOPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Om een optimale luisterkwaliteit mogelijk te
maken, kunnen de audio-instellingen (Volume,
Bass, Hoge tonen, Geluidseffect, Loudness)
worden aangepast aan verschillende
geluidsbronnen, die hoorbare verschillen
kunnen genereren bij het veranderen van de
bron (radio, CD-speler...).Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bass, Hoge tonen, Geluidseffect en
Loudness) zijn afgestemd op de verschillende
geluidsbronnen. Het is raadzaam de
audiofuncties (Bass, Hoge tonen, Balans V-A,
Balans L-R) in de middelste stand te zetten,
het geluidseffect "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief " te zetten
bij gebruik van de CD-speler en in de stand
"Inactief " bij gebruik van de radio.
.
Bluetooth®-audiosysteem