128
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding op
het display, duidt dit op een storing
in de transmissie.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P of R vanuit de stand N . Dit is niet
schadelijk voor de versnellingsbak.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De transmissie kan beschadigd raken:
-
a
ls u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt,
-
a
ls u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd in
de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files, enz.), kunt u, om brandstof
te besparen, de selectiehendel in
de stand N zetten en de parkeerrem
aantrekken. Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij een auto met automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
Bij BlueHDi-dieseluitvoeringen met een
handgeschakelde versnellingsbak kan het
systeem u onder bepaalde rijomstandigheden
verzoeken om de versnellingsbak in de
neutraalstand te zetten, om het tijdelijk afzetten
van de motor mogelijk te maken (STOP-stand van
het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de
letter N weergegeven op het instrumentenpaneel.
Voorbeeld:
- U r ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem adviseert u een hogere
versnelling in te schakelen.
Het systeem past het schakeladvies aan
de rijomstandigheden (helling, belading
van de auto, enz.) en de rijstijl van
de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen, enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Rijden
132
Head-up-display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
Informatie op het head-up
display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.De rijsnelheid.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. Indien uw auto met deze systemen
is uitgerust: informatie van de
autom. noodremassistentie en het
navigatiesysteem.
D. Indien uw auto met dit systeem
is uitgerust: informatie van de
snelheidsbegrenzer. Raadpleeg voor meer informatie over het
navigatiesysteem
de rubriek "Audio en
datacommunicatie ".
Toetsen
1.Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Instellen van de lichtsterkte.
4. Instellen weergavehoogte.
F
D
ruk bij draaiende motor op de toets 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4 :
-
o
mhoog om het display hoger af te
stellen,
-
o
mlaag om het display lager af te stellen.
Helderheid instellen
F Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3 :
-
"
zon" om de lichtsterkte te verhogen,
-
"
maan" om de lichtsterkte te verlagen.Inschakelen/uitschakelen
F Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de motor
opnieuw wordt gestart.
Rijden
133
Leg nooit voorwerpen rondom het scherm
(of in de uitsparing) zodat het uitklappen
en de goede werking van het scherm niet
verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.Snelheden opslaan
Via deze functie kunnen snelheidsinstellingen
worden opgeslagen die vervolgens worden
gebruikt ter configuratie van twee systemen:
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
U kunt maximaal zes snelheidsinstellingen in
het systeem opslaan voor iedere voorziening.
De standaard snelheidsinstellingen zijn reeds
opgeslagen.Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Deze functie is toegankelijk via
het menu Rijden/Auto van het
touchscreen. F
S
electeer het tabblad "
Rijfuncties".
F
Sel
ecteer de functie "
Instelling
snelheden ".
F
S
electeer het tabblad "
Begrenzer" of
" Regelaar " afhankelijk van de functie
waar voor u nieuwe snelheden wilt opslaan.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
B
evestig het opslaan van de wijzigingen en
sluit het menu af.
6
Rijden
135
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van
het navigatiesysteem actueel is, dienen
de kaartgegevens geregeld te worden
geüpdatet.
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up display
1.Weergave van de snelheidslimiet.
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
w e e r.
De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn snelheid
aanpassen op basis van de door het systeem
geleverde gegevens.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
F In het menu " RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " ADVIESSNELH ".
(snelheidslimietherkenning).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het menu " Persoonlijke instelling
– configuratie " de functie
" Snelheidsadviezen ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het Rijden/
Auto menu het tabblad
" Voertuiginstellingen " en
dan " Beveiliging " en activeer/
deactiveer " Weergave van de
adviessnelheid. ".
Weergave van de informatie
De informatie met betrekking tot de
snelheidslimietherkenning wordt weergegeven
na de gegevens van de boordcomputer op het
LCD-instrumentenpaneel.
Om deze informatie weer te geven:
F
D
ruk op deze knop aan het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar .
6
Rijden
136
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhanger, caravan,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz.
F
O
f druk op de rolknop op het stuurwiel
(volgens uitvoering).
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
Opslaan van de ingestelde
snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
Snelheidslimietherkenning .
Zie de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over de
snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het instrumentenpaneel
Head-up-display
De bestuurder kan er voor kiezen de ingestelde
snelheid af te stemmen op de voorgestelde
snelheidslimiet door op de knop te drukken
voor het opslaan van de waarde voor de
snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Deze snelheid ver vangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar. 1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Rijden
137
Opslaan van de snelheid
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Opslaan van de snelheid.
5. Actuele rijsnelheid.
6. Actuele ingestelde snelheid.
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Als er een verschil van minder dan
10
km/h is tussen de snelheidsinstelling
en de door het herkenningssysteem
weergegeven snelheid, dan wordt het
MEM -symbool niet weergegeven.
Als een verkeersbord wordt gedetecteerd, toont
het systeem de snelheidslimiet en een melding
waarin u wordt gevraagd of u deze limiet als
nieuwe ingestelde snelheid wenst op te slaan.
De letters "
MEM" knipperen enkele seconden
op het display. F
Druk eerst op deze toets om de
voorgestelde snelheidslimiet te
kunnen opslaan.
Via een bericht wordt u gevraagd een tweede
keer op de toets te drukken om uw verzoek te
bevestigen.
F
Druk nogmaals op deze toets
om deze nieuwe ingestelde
snelheid te bevestigen en op te
slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt. De ingestelde snelheid moet minimaal 30
km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is niet meer dan
een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de snelheidslimiet altijd gerespecteerd
moet worden en dat de bestuurder altijd
waakzaam moet blijven.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2. Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5.
Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de opgeslagen snelheden of
programmeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
6
Rijden
138
Weergave op het display
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
Head-up-display
8.Ingestelde snelheid.
9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F
D
raai de knop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet:
F i n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
i
n stappen van +/- 5 km/h: blijf de toets 2 of
3 ingedrukt houden.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp van
de opgeslagen snelheden via het touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7. Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
Rijden
139
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal met kracht in tot voorbij
het weerstandspunt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen
van het gaspedaal, klinkt bovendien een
geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde
snelheid knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven. Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat ze controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten op elkaar.
Storing
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld
.
Daar voor moet de auto met een snelheid
van minstens 40 km/h rijden, en:
-
b
ij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
derde versnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij auto's met een automatische
transmissie moet de stand D zijn
geselecteerd of moet, in de stand M ,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het
ESP-systeem.
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
u de werking er van tijdelijk onderbreken door
op de toets 4 te drukken: het display toont de
onderbreking (Pause).
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
6
Rijden