76
Wanneer u de armsteun weer rechtop
hebt gezet, controleer dan of hij goed
vergrendeld is en dat de rode indicatoren
van elke riem niet meer zichtbaar zijn.
Anders kan bij een noodstop of een
ongeval de veiligheid van de inzittenden
niet gewaarborgd worden.
De inhoud van de bagageruimte kan naar
voren slingeren – Kans op ernstig letsel!
12V-accessoireaansluiting
Neem het maximale vermogen van de
aansluiting in acht (kans op beschadiging
van uw accessoire).Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door CITROËN is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
F
O
pen, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
Voorzieningen van de bagageruimte
1. Hoedenplank.(zie de volgende pagina's voor meer informatie)
2.Haken.(zie de volgende pagina's voor meer informatie)
3.Gesloten opbergvakken aan de zijkant.
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
4. Vloer bagageruimte (2 standen). 5.
Sjorogen.
6. Opbergruimte onder de vloerbekleding
van de bagageruimte.
Hoedenplank
Verwijderen van de hoedenplank:
F
m aak de twee koorden los,
F
t
il de hoedenplank iets op om hem los te
maken en verwijder de hoedenplank.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
-
r
echtop achter de voorstoelen,
-
o
f rechtop tegen de achterbank, in de
bagageruimte.
Ergonomie en comfort
86
Met statische bochtverlichting
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
-
b
ij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
-
a
ls het stuur wiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Uitschakelen
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
-
b
ij een geringe stuuruitslag,
-
b
ij snelheden boven 40 km/h,
-
a
ls de achteruit is ingeschakeld.
Instellen
Deze functie kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd via het configuratiemenu van
de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Zonder audiosysteem
F In het menu " VERLICHTING" op het display van
het instrumentenpaneel, inschakelen/uitschakelen
" MEEDR KOPL " (meedraaiende koplampen).
Met audiosysteem
F Activeer of deactiveer in het
menu " Persoonlijke instelling
– configuratie " de functie
" Bochtverlichting ".
Op het touchscreen
F Selecteer in het Rijden/
Auto menu het tabblad
" Voertuiginstellingen " en
dan " Verlichting " en activeer/
deactiveer " Bochtverlichting ".
Ruitenwissers
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Zonder statische bochtverlichting
Verlichting en zicht
87
Handmatige bediening
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
Met handbediende ruitenwissers
Met automatisch wissen
Ruitenwissers vóór
Selecteren van de wissnelheid: zet de hendel in
de gewenste stand.Wissen op normale snelheid (matige
r e g e n).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Stop.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten)
of één keer wissen (trek de
hendel kort naar u toe).
Ruitenwisser achter
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Stop.
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid). Wissen en sproeien (ingestelde
tijdsduur).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Inschakelen/Uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Deactiveer de automatische werking van
de ruitenwisser achter bij sneeuwval of
strenge vorst en bij montage van een
fietsendrager op de achterklep.
Zonder audiosysteem
F In het menu " COMFORT" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " RW A A UIT". (automatisch
wissen in achteruit).
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag). of
4
Verlichting en zicht
100
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordels vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat
het waarschuwingslampje A op het
instrumentenpaneel en het desbetreffende
pictogram (1 of 2) op het display van de
veiligheidsgordels en airbag vóór rood branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
gordel niet heeft vastgemaakt of weer heeft
losgemaakt.
Pictogram(men)
veiligheidsgordels achter
Als een achterpassagier zijn veiligheidsgordel
losmaakt, verschijnen deze pictogrammen
( 3 tot 5 ) in het rood op het display van de
veiligheidsgordels en airbag vóór.
Veiligheid
107
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld.
F Steek, bij afgezet contact , de sleutel in
de schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde.
F
D
raai de schakelaar in de stand OFF.
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje
in het display met de
waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorstoel plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag (levensgevaarlijk) gewond raken.
Opnieuw inschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde
Als u het met de rug in de rijrichting
geplaatste
kinderzitje hebt verwijderd, zet
dan met afgezet contact de schakelaar weer
op ON om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van een voorpassagier te
garanderen.
Bij het aanzetten van het contact
gaat dit verklikkerlampje in het
display van de veiligheidsgordels
of in het instrumentenpaneel
gedurende ongeveer één minuut
branden om aan te geven dat de
airbag vóór aan passagierszijde
weer is ingeschakeld.
5
Veiligheid
124
Parkeerrem
Vergrendelen
Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan, schakel een versnelling
in en zet het contact uit.
Ontgrendelen
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets)
is aangetrokken.
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in
als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
F
T
rek de hendel van de parkeerrem aan om
uw auto stil te zetten. F
T
rek de parkeerremhendel iets omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de
hendel geheel omlaag.
F
T
rap het koppelingspedaal in.
F
B
eweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts en ver volgens naar
achteren. Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e
versnelling in te schakelen.
Doet u dit niet, dan kan de versnellingsbak
zwaar beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e of 4e versnelling).
Rijden
126
Weergave op het display
P.Parkeren.
R. Achteruit.
N. Neutraalstand.
D. Rijden (automatisch schakelen).
S. Programma Sport .
T . Programma Sneeuw
.
1 2 3 4 5 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
-. Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Voet op het rempedaal
F Als dit lampje op het
instrumentenpaneel verschijnt of
een melding u daarom verzoekt,
trapt u het rempedaal in (bijv.:
starten van de motor).
Wegrijden
F Trek de parkeerrem aan.
F S electeer de stand P of N .
F
S
tart de motor.
Als niet aan deze voor waarden is voldaan,
klinkt een geluidssignaal in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
F
T
rap bij draaiende motor het rempedaal in.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
S
electeer de stand R , D of M.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Laat bij temperaturen onder -23
°C de
motor gedurende vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor en
transmissie.
Wanneer u met de selectiehendel een stand
inschakelt, verschijnt het desbetreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R
, D
of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatische werking
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De transmissie
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Rijden
127
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P
of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
F Druk bij draaiende motor op de toets S.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
S wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Programma Sneeuw " T"
F Druk bij een draaiende motor op de toets
"T ".
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Terugkeren naar het automatische
standaardprogramma
F Om terug te keren naar de auto-adaptieve stand kunt u het geselecteerde programma
op elk gewenst moment uitschakelen door
opnieuw op de desbetreffende toets te
drukken.
Handmatige bediening
Het schakelprogramma zorgt er voor dat u
gemakkelijker weg kunt rijden en rijden op een
ondergrond met weinig grip.
T wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
S
electeer de stand M om sequentieel te
schakelen tussen de zes versnellingen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het symbool
+ om één versnelling op te schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar het symbool
- om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening. Er kan elk moment van de stand D
(automatisch schakelen) naar de stand M
(handmatig schakelen) worden geschakeld.
Als de auto stilstaat of zeer langzaam vooruit
rijdt, wordt automatisch de eerste versnelling
ingeschakeld.
De programma's Sport en Sneeuw werken niet
in de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Stilzetten van de auto
Zet, voordat u de motor afzet, de
selectiehendel in de stand P of N om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto stil te zetten.
D verdwijnt en op het instrumentenpaneel
worden de achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen weergegeven.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven. Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, verschijnt bij het openen van
het bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een waarschuwingsmelding
op het display.
F
Z
et de selectiehendel in de stand P ; de
melding verdwijnt.
Rijd altijd stapvoets wanneer u op
een ondergelopen weg rijdt of bij het
door waden van een diepe plas.
6
Rijden