2
.
.
Verklikkerlampjes 10
Meters 2 5
Kilometerteller en dagteller
3
0
Configuratie van functies bij uitvoeringen
zonder scherm
3
1
Monochroom display C
3
2
Touchscreen
3
3
Boordcomputer
37
Datum en tijd instellen
3
9Afstandsbediening
4
1
Keyless entry and start
4
3
Noodprocedure
45
Portieren
48
Achterklep
48
Centrale vergrendeling
4
9
Alarm
51
Panoramisch schuifdak
5
3
Elektrisch bedienbare ruiten
5
5
Voorstoelen 57
Ac
hterbank
60
Stuurwielverstelling
62
Spiegels
63
Ventilatie
64
Verwarming/handbediende airconditioning
6
6
Automatische airconditioning
6
7
Ontwasemen – ontdooien voorruit
6
9
Voorruitverwarming
7
0
Achterruitverwarming
70
Verlichting bagageruimte
7
0
Voorzieningen voorin
7
1
Voorzieningen achterin
7
5
Voorzieningen bagageruimte
7
6
Plafonniers
78
Sfeerverlichting interieur
7
9Richtingaanwijzers
81
Automatische verlichting
8
2
Dagrijverlichting/parkeerlichten
82
Grootlichtassistent
8
3
Koplampen verstellen
8
5
Ruitenwisserschakelaar
86
Automatische ruitenwissers
8
8
Algemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid 9 0
Alarmknipperlichten
91
Claxon
91
Noodoproep of pechhulpoproep
9
1
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
9
3
Grip control
9
5
Hill Descent Assist
9
7
Veiligheidsgordels
9
8
Airbags
1
02
Kinderzitjes
105
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
1
06
ISOFIX-kinderzitjes
112
i-Size-kinderzitjes
115
Kinderbeveiliging
117
Overzicht
Instrumentenpaneel Toegang tot de auto
Ergonomie en comfort Veiligheid
Verlichting en zicht
Eco-rijden
Eco-rijden 6
Inhoudsopgave
4
Cockpit
Stuurkolomschakelaars
1
Motorkap openen
2
Zekeringen dashboard
3
Plafonnier
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels en airbag
vóór aan passagierszijde
Bediening zonnescherm panoramadak
Binnenspiegel
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
4
Monochroom display bij audiosysteem
Touchscreen met CITROËN Connect
Radio of CITROËN Connect Nav
5
Ventilatie
Verwarming
Handbediende airconditioning
Automatische airconditioning
Ontwasemen – ontdooien voorzijde
Ontwasemen – ontdooien achterruit
6
Stop & Start-knop
Versnellingsbakbediening
7
Parkeerrem
8
USB-aansluiting.
12V-aansluiting
9
Claxon
10
Instrumentenpaneel
1
Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers
2
Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer
3
Bediening audiosysteem
4
Bediening snelheidsbegrenzer/-regelaar
Overzicht
16
Dynamische
stabiliteitscontrole
(DSC/ASR)Knippert.De DSC-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving zodra de wielen
te weinig grip of tractie hebben en zorgt voor een
betere koersstabiliteit.
Permanent. Storing in het DSC-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Airbags Brandt tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet. Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Airbag aan
passagierszijde Permanent.
De schakelaar aan de rechterzijde
van het dashboard staat in de stand
"OFF ".
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
" OFF ".
De airbag vóór aan passagierszijde
is uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in
het airbagsysteem (brandend
verklikkerlampje Airbags). Zet de schakelaar in de stand "
ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel.
Instrumentenpaneel
41
Afstandsbediening
Algemeen
De sleutel kunt u gebruiken om de centrale
vergrendeling via het slot te bedienen om de
auto te ontgrendelen of vergrendelen.
Het biedt u ook de mogelijkheid om de motor te
starten of te stoppen.De auto kan met behulp van noodprocedures
worden vergrendeld/ontgrendeld als
bijvoorbeeld de afstandsbediening of de
centrale vergrendeling defect is of als de accu
leeg is enz.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Noodprocedures.
Uitklappen van de sleutel
Afhankelijk van de uitvoering heeft de
afstandsbediening de volgende functies:
-
ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
-
v
ergrendelen/ontgrendelen van de achterklep,
-
v
ergrendelen/ontgrendelen van de
brandstofvulklep
-
d
e verlichting extern inschakelen,
-
in
klappen/uitklappen van de buitenspiegels
-
in
schakelen/uitschakelen van het
alarmsysteem,
-
l
okaliseren van de auto,
-
s
tartblokkering van de auto.
Gebruik onder normale omstandigheden bij
voorkeur de afstandsbediening.
Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de
afstandsbediening geïntegreerde sleutel het
volgende worden gedaan:
-
ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
-
in
schakelen/uitschakelen van het
mechanische kinderslot,
-
in
schakelen/uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde,
-
v
ergrendelen van de portieren
(noodprocedure),
-
a
anzetten van het contact en starten/
afzetten van de motor. Uitvoering zonder Keyless entr y and star t
F
D ruk op deze knop; de sleutel wordt
uitgeklapt.
Druk om de sleutel in te klappen eerst op deze
knop; zo voorkomt u beschadiging van het
mechanisme.
Uitvoering met Keyless entr y and star t
F
T
rek aan deze knop ter wijl u de sleutel uit
de houder haalt.
Houd deze knop uitgetrokken voordat u de
sleutel weer terugplaatst.
2
Toegang tot de auto
71
Voorzieningen voorin1.Zonneklep.
2. Dashboardkastje.
3. 12V-aansluiting (max. 120
W).
4. USB-poort.
5. Open opbergvak.
6. Open opbergvak met twee
bekerhouders.
7. Armsteun vóór.
(afhankelijk van de uitvoering)
8. Opbergvakken.
9. Open opbergvak met bekerhouder.
Zonneklep
De zonneklep is voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder (of
tickethouder).
Bevestig geen voor werpen aan de
zonneklep aan passagierszijde. Deze
voor werpen kunnen bij het afgaan van de
airbag vóór letsel veroorzaken.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de
passagiersairbag en er kan een fles water,
de boorddocumentatie enz. in worden
opgeborgen.
F
T
rek de hendel naar u toe om het
dashboardkastje te openen.
Afhankelijk van de uitvoering treedt de
verlichting in werking zodra de klep wordt
geopend en wordt het kastje gekoeld door de
lucht afkomstig van de airconditioning.
3
Ergonomie en comfort
91
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode schakelaar indrukt, knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatische werking van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door op de schakelaar te
drukken.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Urgence-noodoproep met lokalisering
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze knop.
Het knipperen van het groene
ledlampje en het gesproken
bericht bevestigen dat de
oproep is verstuurd naar de
alarmcentrale "Urgence-
noodoproep met lokalisering"*.
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt de
opdracht geannuleerd en gaat het groene ledlampje uit.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale "Urgence-noodoproep met
lokalisering" lokaliseert onmiddellijk uw auto,
neemt in uw landstaal contact met u op** en
roept indien nodig de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie
uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep
meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten
(112), zonder lokalisatie.
Als een aanrijding wordt gedetecteerd
door de elektronische eenheid airbags,
wordt ongeacht of er airbags worden
geactiveerd automatisch een noodoproep
verstuurd.
5
Veiligheid
100
Waarschuwingslampje(s)
veiligheidsgordels vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat
het waarschuwingslampje A op het
instrumentenpaneel en het desbetreffende
pictogram (1 of 2) op het display van de
veiligheidsgordels en airbag vóór rood branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
gordel niet heeft vastgemaakt of weer heeft
losgemaakt.
Pictogram(men)
veiligheidsgordels achter
Als een achterpassagier zijn veiligheidsgordel
losmaakt, verschijnen deze pictogrammen
( 3 tot 5 ) in het rood op het display van de
veiligheidsgordels en airbag vóór.
Veiligheid
101
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of
het over de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door stevig
aan de riem te trekken en deze weer los te
laten, zodat de riem weer een stukje wordt
opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
Veiligheidsadviezen
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid