Page 49 of 244

duwt u de kap tegen het windscherm.
Zorg ervoor dat de slotplaat 4 koppelt
met het anker 5, beweeg de bovenste
grendel langzaam en duw deze
vervolgens naar boven totdat u een
vergrendelgeluid hoort.
BELANGRIJK Rijden met een
cabrioletkap die niet goed is
vergrendeld, kan schade aan de kap
veroorzaken. Indien de rode indicator te
zien is op de ontgrendeltoets, betekentdit dat de kap niet goed is vergrendeld.
Controleer na het vergrendelen van de
cabrioletkap of de rode indicator 6
fig. 50 niet zichtbaar is (7 =
vergrendelde stand/8=ontgrendelde
stand).
BELANGRIJK Spuit geen water
rechtstreeks op de naad tussen de ruit
en de kap als u vuil wegspoelt van de
zachte kap. Water kan anders in het
voertuig terechtkomen (zie paragraaf
"Onderhoud cabrioletkap" in het
hoofdstuk "Onderhoud en verzorging").
VOORZORGSMAAT
REGELEN M.B.T. DE
CABRIOLETKAP
57) 58) 59) 60) 61)
12) 13) 0) 15) 16) 17) 18) 19) 20) 21)
Verwijder bladeren of andere
materiaal op en rond de cabrioletkap.
Als bladeren of ander materiaal het
afvoerfilter blokkeert, kan er water in het
voertuig komen. Reinig het afvoerfilter
ten minste eenmaal per jaar.
Controleer, alvorens de cabrioletkap
te openen, of de ontwasemschakelaar
van de achteruit is uitgeschakeld.
Anders kan warmte die vrij komt van de
ontwasemer schade toebrengen aan de
cabrioletkap en het interne materiaal.
Stop, voordat u de cabrioletkap
opent of sluit, op een veilige plek naast
de rijbaan en parkeer op een vlakke
ondergrond.
Controleer of er niets op de
cabrioletkap of in de buurt van de
achteruit ligt als u de cabrioletkap opent
of sluit.
Zelfs kleine voorwerpen kunnen
schade berokkenen.
Controleer bij het openen van de
cabrioletkap of er in het voertuig geen
voorwerpen zijn die door de wind
kunnen worden weg geblazen.
4904110103-L24-003AB
5004110103-124-001AB
47
Page 50 of 244

Bevestig alle losse voorwerpen
alvorens met geopende cabrioletkap te
gaan rijden.
Ter voorkoming van diefstal of
vandalisme en om ervoor te zorgen dat
de binnenzijde van het voertuig droog
blijft, wordt aanbevolen de cabrioletkap
en beide ramen goed te sluiten en
beide portieren af te sluiten als u het
voertuig verlaat.
Rijd niet door een automatische
wasstraat; dit kan schade toebrengen
aan de cabrioletkap.
Open of sluit de cabrioletkap niet als
de temperatuur onder 5 °C is; dit
brengt schade toe aan het materiaal
van de cabrioletkap.
De zachte kap is vervaardigd van
hoogkwalitatief materiaal. Als dit niet
goed wordt onderhouden, kan het
materiaal hard worden, vlekken krijgen
of een ongelijkmatige glans opleveren.
Open de cabrioletkap niet als deze
nat is. Als de cabrioletkap opgevouwen
opdroogt, verslechtert deze en treedt
schimmel op.
Bij het openen van een natte
cabrioletkap kan tevens water in het
interieur.
Open of sluit de cabrioletkap niet bij
sterke wind, daar dit de kap kan
beschadigen of een ongeluk kan
veroorzaken.
De elektrische ruiten gaan naar
beneden als de cabrioletkap wordt
geopend/gesloten. Dit is een functie ter
verbetering van de werking en duidt niet
op een probleem. Indien de accu van
het voertuig is losgekoppeld voor
onderhoud of om andere redenen, dan
gaan de elektrische ruiten niet
automatisch omlaag. Als de elektrische
ruiten niet omlaag gaan, moet het
open/sluitmechanisme van de ruiten
worden gereset.
Het windscherm vermindert de
hoeveelheid wind die van achter in het
voertuig terechtkomt als u met
geopende kap rijdt.
BELANGRIJK
57)Zorg ervoor dat de cabriolettop correct
vergrendeld is alvorens het voertuig te
starten.
58)Draag in een rijdend voertuig uw
veiligheidsgordel goed aangebracht: staan
in het voertuig of zitten op de opbergruimte
van de cabrioletkap of het midden van het
console terwijl het voertuig rijdt is gevaarlijk.
Bij een onverwachte manoeuvre of botsing
kunt u ernstig letsel oplopen of zelfs
overlijden.
59)Houd uw handen en vingers altijd uit
de buurt van bevestigingsmechanismen bij
het bewegen van de cabrioletkap: het is
gevaarlijk uw handen of vingers bij de
bevestigingsmechanismen te plaatsen. U
handen of vingers kunnen klem komen te
zitten en letsel oplopen door het
mechanisme.
60)Wees voorzichtig tijdens het
monteren/verwijderen van de softtop om
mogelijke schade of letsel te voorkomen.
61)Houd kinderen uit de buurt van de
bewegingszone van de softtop tijdens het
openen en sluiten.
BELANGRIJK
12)Open de softtop nooit als er sneeuw of
ijs op ligt, om beschadiging te voorkomen.
13)Er mogen geen ladingen op het dak
worden geplaatst.
48
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 51 of 244

14)Vogelpoep en plantaardige harsen
moeten zo snel mogelijk van de softtop
verwijderd worden, omdat deze de stof op
ernstige wijze kunnen beschadigen.
15)Gebruik nooit hogedrukreinigers.
16)Als er stroom- of hogedrukreinigers
gebruikt worden, houd dan een geschikte
afstand aan en gebruik geen water dat
warmer is dan 60 °C. Als de afstand te kort
of als de druk te hoog is, kan dat leiden tot
schade, vervormingen en binnendringen
van water.
17)Als een spuitlans wordt gebruikt, richt
deze dan niet op de randen van de stof en
de omranding van de voorruit om te
voorkomen dat water binnendringt.
18)Gebruik nooit alcohol, benzine,
chemische producten, reinigingsmiddelen,
vlekkenverwijderaars, was, oplosmiddelen
en “was- en polijstmiddelen”.
19)Spoel zeepresten onmiddellijk af om
vlekken en kringen te voorkomen. Herhaal
de handeling indien nodig.
20)Volg de aanwijzingen op de verpakking
van het impregneermiddel om perfecte
resultaten te verkrijgen.
21)De rubberen pakkingen van het
cabriodak mogen uitsluitend met water
gereinigd worden. Als gemerkt wordt dat
de pakkingen droog of kleverig zijn, breng
dan talkpoeder aan of gebruik producten
voor de verzorging van rubber
(siliconenspray).
49
Page 52 of 244
KENNISMAKING MET HET
INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructiehandboek
vindt u alle informatie die u nodig hebt
om het instrumentenpaneel goed te
begrijpen, te interpreteren en te
gebruiken.INSTRUMENTENPANEEL........51
ONDERHOUDSCONTROLE......56
LAMPJES EN BERICHTEN.......57
50
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 53 of 244
INSTRUMENTENPANEEL
1. Kilometerteller/dagteller en knop dagteller/Dashboardverlichting - 2. Kilometerteller 3. Snelheidsmeter - 4 Infodisplay
automatische versnellingsbak - 5. Kilometerteller/Info tripcomputer/Temperatuurmeter motorkoelvloeistof/Brandstofmeter/
Buitentemperatuur/Snelheidsbegrenzer/Cruise Control/INFO-display
5105020103-121-001AB
51
Page 54 of 244
Versies met stuur rechts
1. Kilometerteller/dagteller en knop dagteller/Dashboardverlichting - 2. Kilometerteller 3. Snelheidsmeter - 4 Infodisplay
automatische versnellingsbak - 5. Kilometerteller/Info tripcomputer/Temperatuurmeter motorkoelvloeistof/Brandstofmeter/
Buitentemperatuur/Snelheidsbegrenzer/Cruise Control/INFO-display
5205020107-121-001AB
52
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 55 of 244

KILOMETERTELLER /
DAGTELLER
U kunt de weergavemodus wijzigen van
kilometerteller in Dagteller A” en in
“Dagteller B”,en terug naar
kilometerteller door schakelaar 1
fig. 53 in te drukken terwijl een van de
modi wordt weergegeven. De gekozen
modus wordt weergegeven.
Trip meter
De dagteller kan de totale afstand van
twee afgelegde afstanden registreren.
Een wordt geregistreerd onder "Trip A"
en de andere onder "Trip B".
“Trip A” kan bijvoorbeeld de afstand
vanaf het vertrekpunt registreren en
“Trip B” de afstand vanaf de laatste
tankbeurt.
Gebruik deze meter om reisafstanden
bij te houden en brandstofverbruik te
berekenen.Als de gegevens van zuinig
brandstofverbruik worden gereset via
de controle voor zuinig
brandstofverbruik, of als Trip A wordt
gerest met de dagteller als de functie
die synchroniseert met de controle van
zuinig brandstofverbruik terwijl de
dagteller is ingeschakeld, dan resetten
de gegeven van zuinig energieverbruik
en Trip A gelijktijdig.
OPMERKING Alleen de dagtellers
registreren tienden van kilometers
(miles).
Dagteller resetten
De dagteller wordt gewist als de
stroomtoevoer wordt onderbroken
(doorgebrande zekering of
losgekoppelde accu) of als het voertuig
meer dan 9999,9 km (mile) heeft
gereden.
VERLICHTING
INSTRUMENTENPANEEL
Aanpassing lichtintensiteit
De lichtintensiteit van het
instrumentenunit en de
dashboardverlichting kan worden
aangepast door knop 1 te draaien
fig. 54:
de lichtintensiteit vermindertdoor
de knop naar links te draaien. Er is een
pieptoon hoorbaar als de knop naar de
maximale dimstand is gedraaid;
de lichtintensiteit verhoogtdoor
de knop naar rechts te draaien.
Verlichtingsdimmer annuleren
Draai de knop naar rechts totdat u een
pieptoon hoort terwijl het
instrumentenpaneel wordt gedimd met
het contact AAN. Als de zichtbaarheid
van het instrumentenpaneel wordt
verminderd vanwege verblinding door
omgevingslicht, annuleert u de
verlichtingsdimmer.
Als de verlichtingsdimmer is
geannuleerd, kan het
instrumentenpaneel niet woorden
gedimd. Ook niet als de positielichten
zijn ingeschakeld. Als de
verlichtingsdimmer is geannuleerd,
schakelt het scherm op het middelste
display naar een constante weergave
van het dagscherm.
5305020102-121-001AB
5405020102-121-001AB
53
Page 56 of 244

TRIPCOMPUTER EN
INFO-SCHAKELAAR
De volgende informatie kan worden
geselecteerd met de INFO-schakelaar
fig. 55 terwijl het contact is
ingeschakeld (AAN):
Afstand-tot-leeg (gemiddelde afstand
die u kunt rijden met beschikbare
brandstof);
Gemiddeld zuinig brandstofverbruik;
Huidig zuinig brandstofverbruik;
Gemiddelde voertuigsnelheid;
Snelheidsalarm voertuig (indien
aanwezig).
Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk als u problemen heeft
met uw tripcomputer.
Alarm voertuigsnelheid modus
(indien aanwezig)
In deze modus wordt de huidige
instelling voor het alarm van devoertuigsnelheid weergegeven. U kunt
de voertuigsnelheidsinstelling waarbij de
waarschuwing wordt geactiveerd,
wijzigen.
BELANGRIJK Het alarmdisplay van de
voertuigsnelheid wordt tegelijkertijd met
de pieptoon geactiveerd. De ingestelde
voertuigsnelheid knippert meerdere
malen.
Het alarm van de voertuigsnelheid kan
worden ingesteld met de
INFO-schakelaar.
De alarmfunctie van de voertuigsnelheid
kan worden ingesteld tussen 30 en
250 km/u.
BELANGRIJK Stel de voertuigsnelheid
altijd in volgens de wetten en regels in
uw land/stad waarin met het voertuig
wordt gereden. Controleer bovendien
altijd de snelheid van het voertuig
middels de snelheidsmeter.
Het alarm van de voertuigsnelheid kan
worden ingesteld met de volgende
procedure:
druk op de INFO-schakelaar om de
alarmmodus voor de voertuigsnelheid
weer te geven;
druk aanhoudend op de
INFO-schakelaar totdat een pieptoon
hoorbaar is. Op het display van de
voertuigsnelheid knippert het derde
cijfer (hondertallen) fig. 56;
druk op de INFO-schakelaar en stel
het derde cijfer (honderdtallen) in op de
gewenste voertuigsnelheid. De
numerieke waarde wijzigt elke keer dat
de INFO-schakelaar wordt ingedrukt;
druk aanhoudend op de
INFO-schakelaar totdat een pieptoon
hoorbaar is. Op het display van de
voertuigsnelheid knipperen de onderste
twee cijfers (tientallen en eentallen)
fig. 57;
550620500-122-001AB
5605020110-121-002
5705020110-121-003
54
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL