Lichten en zicht
branden zodra de portieren worden geopend
en w or
dt
gedimd tijdens het rijden. De inten-
siteit hiervan kan worden ingesteld via het
radiomenu (zie Easy Connect > Instel-
lingen verlichting > Interieur‐
verlichting ›››
pag. 34).
Interieurverlichting*
Het sfeerlicht verlicht het gebied van de mid-
denconsole, de voetenruimte en, afhankelijk
van de versie, ook het paneel van de voorpor-
tieren.
De interieurverlichting in de portierpanelen
kan van kleur veranderen. De intensiteit en
kleur kunnen worden ingesteld via het radio-
menu (zie Easy Connect > Instellin- gen verlichting > Interieurver-
lichting ›››
pag. 34). Let op
De leeslampjes gaan uit zodra de wagen
wor dt
afgesloten met de sleutel of na verloop
van enige minuten nadat de sleutel uit het
contact is genomen. Dat voorkomt het ontla-
den van de accu. Zicht
Z onnek
l
eppen Afb. 146
Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
s
tuurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● D
e zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en n
aar het portier worden toege-
draaid ››› afb. 146 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
l en
g
terichting naar achteren.
Lampje van de make-up spiegel
In de uitgeklapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje wordt afgedekt.
Als u het klepje 2 wegschuift, gaat er een
l amp
j
e branden. Het lampje gaat uit, wanneer u het klepje
voor de mak
e-up-spiegel terugschuift of de
zonneklep omhoog klapt. ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zic ht
op de weg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steu
n wanneer u deze niet meer nodig heeft. Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaa l
de situaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. Ruitenwisser voor en achter
R uit
en
wisserhendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 33 VOORZICHTIG
Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
ruiten w
issers in werking zijn, maken deze de
slag af en keren terug in de ruststand. Wan-
neer het contact weer wordt ingeschakeld,
blijft de ruitenwisser werken in dezelfde wis-
stand. Bij vorst, sneeuw en andere obstakels » 161
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
Menu Klimaatregeling openen
● Druk op de toets van het bedienings-
p aneel
van de Climatronic.
Bovenaan op het scherm worden de actuele
instellingen weergegeven, zoals de ingestel-
de temperatuur voor de bestuurderszijde en
de temperatuur voor de bijrijderszijde. De
temperaturen tot +22°C (+72°F) worden weer-
gegeven als blauwe pijlen en temperaturen
hoger dan +22°C (+72°F) als rode pijlen.
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een submenu te kiezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Functietoets: Functie
OFFDe Climatronic wordt uitgeschakeld.
ONDe Climatronic wordt ingeschakeld.
SYNCDe temperaturen van de bestuurder en bij-
rijder synchroniseren.
Functietoets: Functie
SETUP
Het submenu met de instellingen voor de
airconditioning verschijnt. De volgende in-
stellingen kunnen worden uitgevoerd:
Automatische hulpverwarming : om
het automatisch inschakelen van de extra
verwarming voor koude landen te active-
ren/deactiveren (enkel motoren met extra
verwarming). Met gedeactiveerde optie
kan de verwarming, afhankelijk van de
buitentemperatuur, er langer over doen
dan normaal om de comforttemperatuur
te bereiken.
Automatische voorruitverwar-
ming *: om de automatische voorruitver-
warming in en uit te schakelen ››› pag.
186.
Automatische luchtcirculatie : om
de automatische luchtcirculatie in en uit
te schakelen ››› pag. 185.
TERUG : om het submenu te sluiten.
*Het submenu van extra verwarming wordt
geopend.
*Hiermee kan de voorruitverwarming hand-
matig worden in- of uitgeschakeld.
Hiermee wordt PureAir in- of uitgescha-
keld en wordt het submenu geopend. Instructies voor het gebruik van de
air
c
onditionin
g Het koelsysteem van het interieur werkt al-
leen w
anneer de mot
or draait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het panorama-
schuifdak gesloten blijven. Wanneer echter
het interieur bij een stilstaande wagen door
binnenvallende zonnestralen sterk is ver-
warmd, kan het afkoelen worden versneld
door de ruiten en het panoramaschuifdak
even te openen.
Climatronic: meeteenheid van de tempera-
tuur op het display van de radio of het navi-
gatiesysteem, al naar gelang af fabriek is ge-
monteerd, omschakelen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het display
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 37.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor staat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld. »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Airconditioning
Interieurvoorverwarming (extra
v er
w
arming)*
Inleiding tot thema De interieurvoorverwarming werkt met brand-
st
of
uit de tank van de auto en kan tijdens
het rijden of bij stilstand worden gebruikt.
De interieurvoorverwarming kan worden in-
geschakeld met de snelverwarmtoets van het
aircobedieningselement, met de radiografi-
sche afstandsbediening of door vooraf een
uur van vertrek te programmeren in het menu
van het infotainmentsysteem.
In de winter kunt u met ingeschakelde interi-
eurvoorverwarming de voorruit ontwasemen
en vrij maken van ijs en sneeuw (indien het
gaat om een dunne laag) voordat u begint te
rijden.
Indien de buitentemperatuur zeer hoog is,
kan het interieur worden geventileerd met
stilstaande motor dankzij de interieurvoor-
verwarming. ATTENTIE
Het inslikken van een 20 mm grote batterij of
andere knoopc el
kan op zeer korte termijn le-
vensgevaarlijke letsels veroorzaken.
● Houd de radiografische afstandsbediening,
sleut
elhangers op batterijen, vervangende
batterijen, knoopcellen en andere batterijen groter dan 20 mm steeds buiten het bereik
van k
inder
en.
● Indien u vermoedt dat iemand mogelijk een
batterij heef
t ingeslikt, raadpleeg dan onmid-
dellijk een arts. ATTENTIE
De gassen van de interieurvoorverwarming
bev atten k
oolmonoxide, een giftige, kleur- en
geurloze substantie. Koolmonoxide kan tot
bewusteloosheid leiden en dodelijk zijn.
● Schakel de interieurvoorverwarming nooit
in en laat
ze ook niet aan staan in gesloten
ruimtes of plaatsen zonder ventilatie.
● Programmeer de interieurvoorwarming
nooit z
o dat ze ingeschakeld wordt en func-
tioneert in een gesloten ruimte of plaats zon-
der ventilatie. ATTENTIE
De onderdelen van de interieurvoorverwar-
ming w or
den zeer warm en kunnen brand ver-
oorzaken.
● Parkeer de auto zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact komt
met licht ontvlambare materialen onder de
auto, zoals bijvoorbeeld droog gras. VOORZICHTIG
Zet nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die gevoelig zijn voor
koude of warmte vóór de luchtroosters. De lucht die uit de roosters komt kan voedings-
middel
en, medic
ijnen of gevoelige voorwer-
pen aantasten of onbruikbaar maken. Let op
Nadat u de motor hebt gestart met volledig
l e g
e of recent vervangen accu van 12 volt, of
na een noodstart, kunnen een aantal instel-
lingen van het systeem (zoals de tijd, datum,
gepersonaliseerde comfortinstellingen en
programmeringen) slecht afgesteld of gewist
zijn. Controleer en corrigeer die instellingen
nadat de accu voldoende is opgeladen. Interieurvoorverwarming in- en uit-
s
c
h
akelen
Inschakelen van de interieurvoorverwarming:
Handmatig met de snelverwarmtoets van het
aircobedieningselement. Het controlelampje in
de toets gaat branden
››› pag. 181.
Handmatig met de radiografische afstandsbe-
diening
››› pag. 188.
Automatisch met programmering en activering
van een uur van vertrek ››› pag. 189.
Uitschakelen van de interieurvoorverwarming:
Handmatig met de snelverwarmtoets van het
aircobedieningselement. Het controlelampje in
de toets gaat uit
››› pag. 181.
» 187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
BedienenUitschakelen van de interieurvoorverwarming:
Handmatig met de radiografische afstandsbe-
diening
››› pag. 188.
Automatisch nadat het geprogrammeerde ver-
trekuur is bereikt of na afloop van de gepro-
grammeerde werkingstijd ››› pag. 189.
Automatisch wanneer het controlelampje (brandstofmeter) gaat branden ››› pag. 308.
Automatisch wanneer de lading van de accu
van 12 volt overmatig afneemt ››› pag. 320. Bijzonderheden
Na het
uits
c
hakelen blijft de interieurvoorver-
warming nog korte tijd werken om de brand-
stof die in het systeem is overgebleven te
verbranden en de uitlaatgassen naar de bui-
tenlucht te brengen. Radiografische afstandsbediening Afb. 176
Interieurvoorverwarming: radiografi-
s c
he af
standsbediening.
afb. 176Betekenis
Interieurvoorverwarming inschakelen
Interieurvoorverwarming uitschakelen
1Controlelampje
Indien de toetsen van de afstandsbediening
onnodig w
or
den in
gedrukt, kan de interieur-
voorverwarming onbedoeld worden inge-
schakeld, zelfs wanneer men zich buiten de
actieradius bevindt of wanneer het controle-
lampje knippert. Controlelampje op de radiografische af-
stand
sbediening
Wanneer de toetsen worden ingedrukt, ver-
strekt de afstandsbediening verschillende
soorten informatie aan de gebruiker:
Controlelampje 1Betekenis
Het lampje brandt 2 se-
conden groen.De interieurvoorverwar-
ming werd ingeschakeld
met de toets
.
Het lampje brandt 2 se-
conden rood.De interieurvoorverwar-
ming werd uitgeschakeld
met de toets
.
Knippert traag gedurende
ca. 2 seconden groen (ca.
4 maal per seconde).Er is geen inschakelsig-
naal ontvangena)
.
Knippert snel gedurende
ca. 2 seconden groen (ca.
10 maal per seconde).
De interieurvoorverwar-
ming is geblokkeerd.
Mogelijke oorzaken: de
brandstoftank is bijna
leeg, de spanning van de
accu van 12 volt is zeer
laag of er is een storing.
Knippert ca. 2 seconden
rood (ca. 4 maal per se-
conde).Er is geen uitschakelsig-
naal ontvangen a)
.
Het lampje brandt 2 se-
conden oranje, daarna
groen of rood.De batterij van de af-
standsbediening is bijna
leeg. Het inschakel- of uit-
schakelsignaal werd ech-
ter ontvangen. 188
AirconditioningControlelampje
1Betekenis
Het lampje brandt 2 se-
conden oranje, daarna
knippert het groen of
rood.De batterij van de af-
standsbediening is bijna
leeg. Het inschakel- of uit-
schakelsignaal werd niet
ontvangen.
Knippert ca. 5 seconden
oranje.
De batterij van de af-
standsbediening is leeg.
Het inschakel- of uitscha-
kelsignaal werd niet ont-
vangen.
a)
De radiografische afstandsbediening bevindt zich buiten de
actieradius. In dit geval moet de afstand tot de auto verminderd
worden en opnieuw op de betreffende toets worden gedrukt.
De batterij van de radiografische afstandsbe-
diening vervangen
Indien bij het indrukken van de toetsen het
controlelampje van de afstandsbediening 1ongeveer 5 seconden oranje knippert of niet
g
aat
br
anden, moet de batterij vervangen
worden.
De batterij bevindt zich aan de achterzijde
van de afstandsbediening, achter een dek-
sel.
● Om het deksel te openen, tilt u het voor-
zichtig op aan de onder
zijde en schuift u het
naar onderen.
● Haal de batterij weg.
● Plaats een nieuwe batterij. Let daarbij op
de polarit
eit en gebruik batterijen van het-
zelfde type ››› . ●
Zet
het
deksel terug door de nokken van de
bovenzijde te plaatsen en op de onderzijde
te duwen.
Actieradius
De ontvanger zit in het interieur van de wa-
gen. De maximale actieradius van de af-
standsbediening bedraagt enkele honderden
meter met nieuwe batterij. Door obstakels
tussen de afstandsbediening en de auto,
slechte weersomstandigheden en leeg raken-
de batterij kan het bereik aanzienlijk minder
worden. VOORZICHTIG
● De r a
diografische afstandsbediening bevat
elektronische onderdelen. Vermijd daarom
vocht, stoten of direct zonlicht.
● Het gebruik van ongeschikte batterijen kan
de radiogr
afische afstandsbediening bescha-
digen. Vervang daarom de lege batterij altijd
door een nieuwe van dezelfde intensiteit en
afmetingen, en met dezelfde kenmerken. Milieu-aanwijzing
● Lev er de g
ebruikte batterijen met het oog
op milieubescherming in bij geschikte inza-
melpunten.
● De batterij van de afstandsbediening kan
perch
loraat bevatten. Neem de wettelijke be-
palingen voor verwijdering in acht. ●
Zor g er
voor dat de afstandsbediening niet
per ongeluk bediend kan worden, zodat de in-
terieurvoorverwarming niet ongewenst kan
worden ingeschakeld. Interieurvoorverwarming programme-
ren
Vóór het programmeren controleert u of de
d
at
um en tijd juist zijn ingesteld in de au-
to ››› .
De int erieur
voorverwarming wordt gepro-
grammeerd in het menu Interieurvoor-
verwarming van het infotainmentsysteem.
Het menu Interieurvoorverwarming
openen
● Druk op de toets v an het
bedienings-
paneel van de Climatronic.
● Op de functietoets drukken.
Functietoets: functie
Uitsch.: de interieurvoorverwarming wordt meteen uitge-
schakeld.
Verwarmen, Ventileren: wordt ingesteld indien bij inscha-
keling van de interieurvoorverwarming het interieur ver-
warmd of geventileerd moet worden. Door te drukken op
de functieknop
kan de gewenste modus worden ge-
selecteerd.» 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Als een wagen met een gewoon energiesys-
t eem g
edur
ende langere tijd niet wordt ge-
bruikt, wordt de accu door ruststroomverbrui-
kers (bijv. wegrijblokkering) ontladen. Dit kan
ertoe leiden dat niet meer voldoende elektri-
sche energie voor het starten van de motor
beschikbaar is.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie. Hierdoor wordt de
startbaarheid van de wagen aanzienlijk ver-
beterd en de levensduur van de accu ver-
lengd.
Het energiemanagementsysteem bestaat uit
accudiagnose, ruststroommanagement en
dynamisch energiemanagement.
Accudiagnose
De accudiagnose bepaalt continu de toe-
stand van de accu. Sensoren registreren de
accuspanning, de accustroom en de accu-
temperatuur. Hierdoor wordt de actuele la-
dingstoestand en de capaciteit van de accu
bepaald.
Ruststroommanagement
Het ruststroommanagement verlaagt het
energieverbruik in de periode dat de wagen
stilstaat. Bij uitgeschakeld contact regelt het
de energievoorziening van de verschillende
elektrische verbruikers. Hierbij wordt reke- ning gehouden met de gegevens van de ac-
cudiagno
se.
Afhankelijk van de ladingstoestand van de
accu worden de verbruikers één voor één uit-
geschakeld om te sterk ontladen van de accu
te voorkomen en zodoende goede startom-
standigheden te behouden.
Dynamisch energiemanagement
Tijdens het rijden verdeelt het dynamische
energiemanagement de opgewekte energie
gelijkmatig over de verschillende verbruikers.
Het zorgt ervoor dat niet meer elektrische
energie wordt verbruikt dan wordt opgewekt
en zorgt hierdoor voor een optimale ladings-
toestand van de accu. Let op
● Ook het ener
giemanagementsysteem kan
de natuurkundige grenzen niet overwinnen.
Houd er rekening mee dat capaciteit en le-
vensduur van een accu beperkt zijn.
● Als het risico bestaat dat de wagen niet
meer star
t, gaat het laadstroomlampje of het
controlelampje ladingstoestand van de accu
te laag branden ››› pag. 125. Ontladen van de accu
Behouden van goede startomstandigheden
heef
t
hoog
ste prioriteit. Op korte afstanden, in het stadsverkeer en in
koude jaar
getijden wordt veel van de accu
gevergd. Er is veel elektrische energie nodig,
maar er wordt maar weinig opgewekt. Het is
ook kritiek als de motor niet draait en elektri-
sche verbruikers zijn ingeschakeld. In dit ge-
val wordt energie verbruikt, maar niet opge-
wekt.
Vooral in deze situaties zal u opvallen dat het
energiemanagementsysteem de energiever-
deling actief regelt.
Als de wagen langer stilstaat
Als u uw wagen gedurende enkele dagen of
weken niet gebruikt, krijgen de elektrische
verbruikers één voor één minder energie of
worden ze zelfs uitgeschakeld. Hierdoor
wordt het energieverbruik verminderd en de
goede startomstandigheden gedurende lan-
gere tijd behouden. Sommige comfortfunc-
ties, zoals het openen van de wagen via de
afstandsbediening, kunnen niet beschikbaar
zijn onder bepaalde omstandigheden. De
comfortfuncties zijn weer beschikbaar als u
het contact inschakelt en de motor start.
Bij afgezette motor
Als u bijvoorbeeld naar de radio luistert ter-
wijl de motor stilstaat, wordt de accu ontla-
den. »
215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● bij s
l
echte weersomstandigheden;
● bij speciale constructies aan de zijkant,
zoal
s bijv. hoge of niet in lijn staande van-
grails.
Uitparkeerhulp (RCTA) Afb. 211
Schematische voorstelling van de
uitp ark
eerhu
lp: bewaakt gebied rond de wa-
gen die een parkeerplaats verlaat. De uitparkeerhulp bewaakt met behulp van
de r
a
d
arsensoren in de achterbumper ››› afb.
208 het verkeer in dwarsrichting achter de
wagen wanneer die achteruit uit een schuine
parkeerplaats rijdt of manoeuvreert, bijvoor-
beeld in onoverzichtelijke situaties. Wanneer het systeem een relevante wegge-
bruiker detect
eert die nadert aan de achter-
zijde van de wagen ››› afb. 211 , klinkt een ge-
luidssignaal.
Naast het geluidssignaal wordt de bestuur-
der ook op de hoogte gebracht via een aan- wijzing op het scherm van de radio. Deze
aanwijzing wordt in de vorm van een rode
band getoond aan de achterzijde van de af-
beelding van de wagen op het scherm van de
radio. De band geeft de kant van de wagen
aan waar het verkeer in dwarsrichting
nadert. 1)
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
Indien de uitparkeerhulp een weggebruiker
detecteert die nadert aan de achterzijde van
de wagen zonder dat de bestuurder het rem-
pedaal intrapt, bedient het systeem automa-
tisch de remmen.
Het uitparkeersysteem helpt de bestuurder
met remmen, zodat de omvang van de scha-
de beperkt blijft. De remmen worden automa-
tisch bediend indien men achteruit rijdt met
een snelheid van ca. 1-12 km/u (1-7 mpu).
Zodra het systeem detecteert dat de wagen
stilstaat, wordt hij onbeweeglijk gehouden
gedurende ca. 2 seconden. Na het automatisch bedienen van de remmen
om de sch
ade te verminderen, moeten onge-
veer 10 seconden voorbijgaan voordat het
systeem opnieuw kan ingrijpen in het rem-
systeem.
Het automatisch bedienen van de remmen
kan worden onderbroken door het gas- of
rempedaal krachtig in te trappen, waardoor
de bestuurder opnieuw de controle over de
wagen krijgt. ATTENTIE
De intelligente technologie in de uitparkeer-
hulp k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. De functie van het inparkeersysteem
mag geen aanleiding zijn voor het nemen van
risico's. Ondanks het systeem moet de be-
stuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Gebruik het systeem nooit wanneer het
zicht
beperkt is of in complexe verkeerssitua-
ties, bijv. op erg drukke wegen of om ver-
scheidene rijstroken over te steken.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aang
ezien het systeem bijv. fietsen
of voetgangers niet in alle situaties perfect
opmerkt.
● De uitparkeerhulp remt de wagen niet altijd
vanz
elf af tot volledige stilstand. 1)
Dit wordt enkel getoond indien de wagen uitgerust
is met
het parkeersysteem.
254
Bedienen
door op de knop te drukken op de rui-
t en
w
isserhendel of de toets aan het multi-
f u
nctie-
stuur ›››
pag. 37.
Via de multifunctie-indicatie ›››
pag. 37
kan worden teruggekeerd naar weergave van
het bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Bedrijfscondities
Het rijgedrag wordt uitsluitend berekend bij
snelheden tussen 65 km/u (40 mph) en ca.
200 km/u (125 mph).
Uit- en inschakelen
De detectie van vermoeidheid kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet
oets SETUP
› ›
›
pag. 34. Een mar-
kering geeft aan of de instelling is geacti-
veerd.
Beperkingen aan de werking
De detectie van vermoeidheid kent een aan-
tal beperkingen. In de volgende gevallen is
het mogelijk dat de detectie van vermoeid-
heid beperkt of niet werkt:
● Bij snelheden lager dan 65 km/h (40 mph).
● Bij snelheden hoger dan 200 km/h (125
mph).
● Op bochtige wegen.
● Op wegen met slecht wegdek. ●
Onder slec
hte klimatologische omstandig-
heden.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Als de bestuurder in ernstige mate wordt
afgel
eid.
De detectie van vermoeidheid wordt gereset
zodra de wagen langer dan 15 minuten heeft
stilgestaan, het contact wordt uitgeschakeld
of de bestuurder de veiligheidsgordel heeft
ontgrendeld en het portier heeft geopend.
Als gedurende langere tijd langzaam wordt
gereden (trager dan 65 km/u (40 mph)), re-
set het systeem de vermoeidheidsbereke-
ning automatisch. Zodra weer sneller wordt
gereden, wordt de rijstijl opnieuw berekend.
Inparkeersysteem (Park As-
sis
t)*
Gerelateerde video Afb. 216
Intelligente op-
los s
ingen Inleiding tot thema
Het inparkeersysteem is een bijkomende
fu
nctie
van ParkPilot ››› pag. 270 en helpt de
bestuurder om:
● een geschikte plek te vinden om te parke-
ren
● een park
eermodus te selecteren
● recht en schuin achteruit te parkeren in een
ges
chikte plek
● recht vooruit te parkeren in een geschikte
plek
● v
ooruit een rechte parkeerplaats te verlaten
In auto's met
inparkeersysteem en in de fa-
briek ingebouwde radio worden het gebied
vooraan, achteraan en aan de zijkanten, als-
ook de positie van de obstakels ten opzichte
van de auto getoond.
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem en
het gebruik ervan vereist bijzondere aan-
dacht door de bestuurder ››› .
ATTENTIE
De technologie van het inparkeersysteem
heeft een aant
al beperkingen die eigen zijn
aan het systeem zelf en aan het gebruik van
ultrasoonsensoren. Het gebruik van het in-
parkeersysteem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het 262