Lichten en zicht"Coming home": nodige handelingen
Uitschake-
len:
– Automatisch na beëindiging van de
uitschakelvertraging van de koplampen.
– Automatisch, wanneer 30 seconden na
het inschakelen van het contact nog een
portier of de achterklep geopend is.
– Draai de lichtschakelaar in stand
.
– Schakel het contact in.
"Leaving home": nodige handelingen
Inschake-
len:– Ontgrendel de wagen wanneer de
lichtschakelaar in de stand staat en
de lichtsensor detecteert dat het donker
is.
Uitschake-
len:
– Automatisch, na beëindiging van de
uitschakelvertraging van de koplampen.
– Vergrendel de wagen.
– Draai de lichtschakelaar in stand
.
– Schakel het contact in. Omgevingsverlichting in de buitenspiegels
D
e om
g
evingsverlichting in de buitenspie-
gels verlicht de directe omgeving van het
portier bij het in- en het uitstappen. Deze
gaat aan bij het ontgrendelen van de wagen,
het openen van een portier en het activeren
van de functie "Coming home" of "Leaving
home". Als de lichtsensor deel uitmaakt van
de uitrusting, wordt de omgevingsverlichting
in de buitenspiegels alleen ingeschakeld als
het donker is. Let op
● In het menu Licht & Zicht kan de duur
v
an de uitschakelvertraging van de koplam-
pen worden ingesteld en de functie worden
geactiveerd of gedeactiveerd ›››
pag. 28.
● Als de functie "Coming home" ingescha-
keld i
s, klinkt er bij het openen van het por-
tier geen akoestisch signaal als waarschu-
wing dat het licht nog aan is. Alarmlichten
Afb. 139
In het midden van het instrumenten-
p aneel: drukknop
v
oor alarmlichten. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 27
Raadpleeg de wettelijke vereisten voor con-
trole van een defecte wagen. In veel landen
is het bijvoorbeeld verplicht om alarmlichten
aan te zetten en een reflecterend vest te ge-
bruiken ››› pag. 85. Bij het gesleept worden en met de alarmlich-
ten aan, kan een
verandering van rijrichting
of van rijvak worden aangegeven met de hen-
del van de knipperlichten. Het knipperen van
de alarmlichten wordt tijdelijk onderbroken.
Als de wagen dienst weigert:
Parkeer de wagen op een veilige afstand
van het wegverkeer op een vlakke on-
dergrond ››› .
Sc h
ak
el de alarmlichten in met de toets
››› afb. 139.
Schakel de elektronisch parkeerrem in
››› pag. 196.
Zet de keuzehendel in de tussenstand of
in de stand P ››› pag. 201.
Zet de motor af en trek de sleutel uit het
contactslot ››› pag. 191.
Laat alle inzittenden uitstappen en op
voldoende afstand van het wegverkeer
wachten, bijvoorbeeld achter de van-
grail.
Neem bij het uitstappen alle autosleu-
tels mee.
Gebruik de gevarendriehoek om andere
verkeersdeelnemers te waarschuwen
voor de positie van uw wagen.
Laat de motor voldoende afkoelen en
vraag indien nodig hulp aan gespeciali-
seerd personeel. »
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Regensensor* Afb. 143
Ruitenwisserhendel: regensensor Aafstellen.
Afb. 144
Gevoelig oppervlak van de regen-
sen sor
. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
w
isserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm
atig worden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 142. Hendel in de gewenste stand drukken
›››
afb.
143:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti-
veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
sers in stand 1 staan en er harder dan 4
km/u (2 mph) w or
dt
gereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 144 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de bes
chadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten k u
nnen de ruitenwissers geactiveerd wor-
den. 0 1
A ●
Str ooiz
out
op straat: in de winter kan het
zout dat op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met een vrijwel dro-
ge voorruit veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of r
esten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen w
ordt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de
inslag van de steen kan het gedrag van de
sensor anders zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r
egelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 144 (pijl).144
Lichten en zicht
●
Om wa s
en afzettingen te verwijderen
wordt het gebruik van een glasreiniger met
alcohol aanbevolen. Achteruitkijkspiegel
Inl eidin
g tot thema ATTENTIE
De automatisch dimmende binnenspiegel be-
v at een el
ektrolytvloeistof die vrij kan komen
wanneer het glas van de spiegel breekt. Deze
vloeistof is irriterend voor de huid, de ogen
en de ademhalingsorganen.
● De elektrolytvloeistof is irriterend voor de
huid, de ogen en de ademh
alingsorganen,
met name voor personen die aan astma of an-
dere aandoeningen lijden. Zorg dat er vol-
doende frisse lucht de wagen inkomt en uit-
gaat als het niet mogelijk is om alle portieren
en ramen open te zetten.
● Als de ogen of huid met de elektrolytvloei-
stof
in contact komen, ten minste gedurende
15 minuten met ruim water spoelen en een
arts raadplegen.
● Als de schoenen of kleding met de elektro-
lytvloeis
tof in contact komen, ten minste ge-
durende 15 minuten met ruim water spoelen.
Voordat u ze weer gebruikt, uw schoenen en
kleding wassen.
● In geval van inname via de mond van de
elektro
lytvloeistof, de mond ten minste gedu- rende 15 minuten met ruim water spoelen.
Pro
beer niet
te braken tenzij dit op advies van
de arts gebeurt. Roep onmiddellijk medische
hulpverlening in. VOORZICHTIG
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende b innens
piegel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof kan de
kunststof oppervlakken aantasten. Daarom
dient u deze zo snel mogelijk met bijvoor-
beeld een spons schoon te maken. Binnenspiegel
Afb. 145
Handmatig dimmende binnenspie-
g el
. Afb. 146
Automatisch dimmende binnenspie-
gel . De bestuurder moet altijd de binnenspiegel
af
s
t
ellen zodat deze voldoende zicht via de
achterruit naar achteren biedt.
Handmatig dimmende binnenspiegel
● Basisstand: nok aan de onderkant van de
spieg
el naar voren laten wijzen.
● Om te dimmen de hendel naar achteren
trekken ›
›› afb. 145.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Legenda van afb. 146:
Controlelampje
Knop
Sensor die de lichtinval detecteert
Deze functie kan in- en uitgeschakeld worden
door knop van de binnenspiegel ››› afb. 146 »
1 2
3
145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
2 in te drukken. Wanneer deze ingescha-
k el
d i
s, licht het controlelampje 1 op.
Bij in g
e
schakeld contact zet de sensor 3 au-
tomatis c
h
de binnenspiegel in de antiverblin-
dingsstand afhankelijk van het van achter in-
vallende licht.
De automatische dimfunctie wordt uitgescha-
keld wanneer de achteruit wordt ingescha-
keld of de binnenverlichting of de leeslamp-
jes branden. Let op
Wanneer de lichtinval op de sensor belet
wor dt
of wordt tegengehouden, bijvoorbeeld
door een rolgordijn, werkt de binnenspiegel
met automatische dimfunctie niet helemaal
perfect. Buitenspiegels
Afb. 147
In het bestuurdersportier: knop van
de b uit
en
spiegels. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 18
Draaiknop in de gewenste stand draaien:
Elektrisch inklappen van de buitenspiegels
››› .
Buitenspiegelverwarming inschakelen. De
spiegels worden alleen verwarmd als de omge-
vingstemperatuur lager is dan +20°C (+68°F).
De linker buitenspiegel instellen door de knop
naar voren, achteren, rechts of links te draaien.
De rechter buitenspiegel instellen door de
knop naar voren, achteren, rechts of links te
draaien.
Nulstand. Buitenspiegel uitgeklapt, verwar-
ming van de buitenspiegel uitgeschakeld, de
buitenspiegel kan niet worden ingesteld. Synchrone spiegelverstelling
● Selecteer in het menu Instellingen -
Comfort als
de b
uitenspiegels synchroon
moeten worden ingesteld ›››
pag. 28.
● De knop in stand L draaien.
● De link
er buitenspiegel instellen. De rech-
ter buit
enspiegel wordt gelijktijdig (syn-
chroon) mee ingesteld.
● Indien nodig, de instelling van de rechter
buiten
spiegel corrigeren: draai de knop in de
stand R.
Automatisch dimmende buitenspiegel aan
bestuurderszijde
De automatisch dimmende buitenspiegel
wordt samen met de automatisch dimmende
binnenspiegel aangestuurd ››› pag. 145.
Instellingen van de buitenspiegel van de bij-
rijder opslaan voor het achteruitrijden ● Kies de wagensleutel waar de instelling
moet wor
den opgeslagen.
● Ontgrendel de wagen met de sleutel.
● Schakel de automatische parkeerrem in.
● Draai de knop van de buitenspiegel in
stand
R (bijrijderszijde).
● Contact inschakelen.
● Zet de versnellingsbak in neutraal.
146
Bedienen
wordt geopend terwijl het contact is uitge-
s c
h
akeld. Hiertoe moet de wagen zijn stilge-
zet en in geval van een automatische versnel-
lingsbak moet de keuzehendel in stand P zijn
gezet.
Als u eerst het bestuurdersportier opent en
vervolgens het contact uitschakelt, wordt de
elektronische stuurkolomvergrendeling via
het contactslot of de in de portiergreep geïn-
tegreerde sensor geactiveerd.
Stuur mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen, te vergrendelen.
Stuurkolom vergren-
delenStuurkolom ontgren-
delen
Inparkeren ››› pag. 196.Draai het stuurwiel licht
om de stuurkolomvergren-
deling op te heffen.
De contactsleutel uit het
contactslot trekken.Sleutel in contactslot ste-
ken.
Draai het stuurwiel licht
tot u hoort dat de stuurko-
lom vergrendeld wordt.Houd het stuurwiel in deze
stand en schakel het con-
tact in. Elektro-mechanische besturing
In w
ag
en
s met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast. De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen b
ij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen. ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de bes t
uurder de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet. Inrijden en zuinig rijden
Inrijden Neem de aanwijzingen met betrekking tot het
inrijden
v
an de nieu
we onderdelen in acht.
Motor inrijden
De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (1000 mijl) kilometer worden ingere- den. Tijdens de eerste bedrijfsuren ontstaat
er in de motor een hoger
e inwendige wrijving
dan later, wanneer alle bewegende delen op
elkaar zijn ingesteld.
De rijstijl tijdens de eerste 1.500 (1000 mijl)
kilometer is ook van invloed op de motorkwa-
liteit. Daarna moet tevens met een voorzich-
tig toerental gereden worden – vooral wan-
neer de motor koud is – om slijtage van de
motor te verminderen en de levensduur te
verlengen. Rij nooit met een te laag motor-
toerental. Schakel altijd een versnelling terug
als de motor "onregelmatig" werkt. Houd tot
1.000 kilometer (600 mijlen) rekening met
het volgende:
● Geef niet vol gas.
● Laat de motor niet op meer dan 2/3 van het
maximumt
oerental draaien.
● Niet met aanhangwagen rijden.
Verhoog tu
ssen de 1.000 en 1.500 kilometer
(600 en 1000 mijl) het vermogen geleidelijk
tot de maximumsnelheid en een verhoogd
motortoerental bereikt zijn.
Remblokken inrijden en nieuwe banden
● Velgen vervangen en nieuwe banden
›››
pag. 303
● Informatie over de remmen ›››
pag. 200
208
Bedienen
wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
s t
andigheden aan. M
et de ASR kunt u een-
voudiger starten, gas geven of hellingen op-
rijden, ook in situaties waarin het wegdek
niet in goede staat verkeert.
De ASR kan handmatig worden geactiveerd
of gedeactiveerd ››› pag. 217.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS)
Het EDS is beschikbaar wanneer de wagen
onder normale omstandigheden rechtuit
rijdt. Het EDS remt een doorslippend wiel af
en brengt de aandrijfkracht over op de ande-
re aangedreven wielen. Opdat de schijfrem
van het afgeremde wiel niet te warm wordt,
wordt het EDS bij buitengewoon sterke belas-
ting automatisch uitgeschakeld. Zodra de
rem is afgekoeld, wordt het EDS automatisch
weer ingeschakeld.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun- nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen
verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn. ATTENTIE
Als u snel over bevroren, gladde of natte on-
dergr ond rijdt, d
an kunt u de controle over de
wagen verliezen, en kunnen u en de inzitten-
den ernstig gewond raken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan. Hoewel de remhulpsystemen
ABS, BAS, EDS, ASR en ESC meer veiligheid
bieden, moet u tijdens het rijden geen onno-
dige risico's nemen.
● De remhulpsystemen mogen de natuurkun-
dig bepaal
de grenzen niet overschrijden.
Zelfs met ESC en de andere systemen blijven
gladde en natte wegen gevaarlijk om op te rij-
den. ●
Als
u te snel op een natte ondergrond rijdt,
is het mogelijk dat de wielen het contact met
het wegdek verliezen waardoor "aquapla-
ning" ontstaat. Als de wagen eenmaal de grip
verloren heeft, kunt u de wagen niet meer af-
remmen, besturen of onder controle houden.
● De remhulpsystemen kunnen geen ongeval-
len v
oorkomen als u bijvoorbeeld geen veilige
afstand bewaart of te snel rijdt voor de be-
staande omstandigheden.
● Hoewel de remhulpsystemen zeer effectief
zijn en in moeilijk
e situaties helpen de wagen
onder controle te houden, onthoud altijd dat
de stabiliteit van de wagen afhankelijk is van
de grip van de banden.
● Geef bij het accelereren op een gladde weg
(bijv
oorbeeld bij ijs en sneeuw) voorzichtig
gas. Ondanks de remhulpsystemen kunnen
de wielen nog steeds slippen, waardoor de
bestuurder de controle over de wagen zou
kunnen verliezen. ATTENTIE
De effectiviteit van de ESC neemt aanzienlijk
af a l
s andere onderdelen en systemen die van
invloed zijn op de rijdynamiek niet adequaat
onderhouden worden, of niet correct werken.
Het gaat hierbij met name, maar niet alleen,
om de remmen, de banden en andere al ver-
melde systemen.
● Houd er altijd rekening mee dat het aan-
pas
sen en inbouwen van andere onderdelen 216
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd b ij een
zeer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet d an in sommig
e gevallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wor
dt niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin
g tot themaDe parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er
en. Als de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vang
en ultrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem k u
nnen de oplettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g weerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signa
len van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. VOORZICHTIG
● Voor w
erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge- nomen en kunnen tot beschadiging van de
wag
en l
eiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stak
el detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeu
wvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren heel even wa-
ter of stoom op de sensoren en houd hierbij
meer dan 10 cm (4 inches) afstand tot de sen-
soren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v
erkeerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig
asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagens. 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Parkeerhulp* Afb. 207
Deel van de middenconsole: toets
v oor in- of
uits
chakelen van parkeerhulp. Afb. 208
Parkeerhulpsensoren in voorbumper. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er
en. Als de wagen een obstakel na-
dert, weerklinkt een intermitterend akoes-
tisch signaal. Hoe korter de afstand, des te
korter het geluidsinterval. Indien u te dicht
bij het obstakel komt, weerklinkt een continu
geluidssignaal. Parkeerhulp in- en uitschakelen
● Druk bij ingeschakeld contact op de toets
›››
afb. 207.
● Automatische verbinding: sch
akelt de ach-
teruitversnelling in.
● Automatisch uitschakelen: rijd snell
er dan
15 km/u (9 mph).
Bij ingeschakelde functie brandt het lampje
in de toets.
Bijzonderheden van de parkeerhulp
● Soms detecteert de parkeerhulp water dat
zich op de sen
soren bevindt als een obsta-
kel.
● Als de afstand niet varieert, weerklinkt het
waars
chuwingssignaal na enkele seconden
minder intens. Als het signaal continu klinkt,
blijft het volume constant.
● Als de wagen zich van het obstakel verwij-
dert, wor
dt het intermitterende geluid auto-
matisch uitgeschakeld. Als de wagen het ob-
stakel opnieuw nadert, wordt het intermitte-
rende geluid automatisch ingeschakeld.
● Als de elektronische parkeerrem ingescha-
keld i
s of als de keuzehendel in de stand P
staat, wordt geen akoestisch signaal gepro-
duceerd.
● Bij uw technische dienst kunt u het volume
van de waar
schuwingssignalen laten instel-
len. Let op
Als er in de parkeerhulp een storing optreedt,
is de eer
ste keer dat het akoestisch signaal
weerklinkt het signaal constant te horen, en
het lampje in de toets knippert. Schakel de
parkeerhulp uit met de toets en laat het sys-
teem zo snel mogelijk controleren in een ge-
specialiseerde werkplaats. 222