87
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle
om standigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw
handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze
in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd
meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan
leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23
°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de auto,
motor en versnellingsbak ten goede.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
w eggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15
cm en houd daarbij rekening met
de golven die kunnen worden veroorzaakt door
andere gebruikers;
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit;
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h;
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u
het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat
toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven
en remblokken te drogen. Als u
twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
kans op oververhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet
met draaiende motor stil op een plaats waar
brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen
blad, …) in contact kan komen met het warme
uitlaatsysteem – Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende
motor achter. Als u uw auto met draaiende
motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem
aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk
van het type versnellingsbak.
Voor een lange levensduur van uw auto en voor uw
eigen veiligheid is het raadzaam om de volgende
voorzorgsmaatregelen te nemen bij het gebruik van
de auto:
6
Rijden
95
Weer inschakelen
Storing
F Druk nogmaals op deze toets.
Het systeem is dan opnieuw actief; het lampje
van de toets gaat uit en er wordt een melding
weergegeven.
Bij een storing in het Stop & Start-systeem
wordt het systeem uitgeschakeld, gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt er een
melding weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
Onderhoud
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van
geavanceerde technologie. Werkzaamheden
aan dit type accu mogen dan ook
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden door het
koppelingspedaal volledig in te trappen of door de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten. Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt
gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor
meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT
voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in
het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de accu
.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2
seconden op zijn plaats. In
die tijd kunt u
uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder de naam
HHC (Hill Holder Control)) wordt geactiveerd onder
de volgende omstandigheden:
-
d
e auto moet stilstaan met draaiende motor en
het rempedaal ingetrapt,
-
d
e helling moet steiler zijn dan 5%,
-
b
ij het omhoog rijden op een helling moet de
versnellingsbak in de neutraalstand staan
of moet een andere versnelling dan de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening om het
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt
worden als elektrische parkeerrem.
6
Rijden
96
Werking
Als u het rempedaal en het koppelingspedaal hebt
ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2
seconden de tijd om, zonder dat de auto
de helling af begint te rollen, gas te geven en weg
te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie automatisch
gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te laten
afnemen. Gedurende deze fase is het mogelijk dat
de remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto in
beweging komt. Verlaat de auto niet in de korte periode dat de
Hill Start Assist in werking is.
Als u
de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan
en controleer of het verklikkerlampje van de
parkeerrem brandt.
De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:
-
a
ls u
het koppelingspedaal laat opkomen,
-
a
ls de parkeerrem wordt aangetrokken,
-
a
ls de motor wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display. Laat
het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Verkeersbordherkenning
Bij dit rijhulpsysteem is de auto voorzien van een
camera boven aan de voorruit.
De camera detecteert de volgende
verkeersbordtypen en geeft de betreffende
informatie in het instrumentenpaneel weer.
-
snelheidslimieten,
-
inhaalverboden,
-
e
inde van hierboven vermelde limieten/
verboden.
Het systeem detecteert hoog en laag aangebrachte
verkeersborden aan de linker- en rechterzijde van
de weg, evenals boven elkaar geplaatste borden.
Het systeem detecteert alleen ronde
verkeersborden.
Rijden