168
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Om de auto in de vrijloop te zetten, met afgezette
motor:
F
s
electeer ter wijl de auto met draaiende motor
stilstaat de stand N ,
F
z
et de motor af,
F
z
et het contact binnen vijf seconden weer aan,
F
h
oud het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om de stand N te bevestigen en zet de
elektrische parkeerrem handmatig vrij,
F
zet
het contact af.
Als u
langer dan vijf seconden wacht, wordt de
transmissie in de stand P gezet. U moet in dat geval
de procedure nogmaals uitvoeren.
Als u
het bestuurdersportier opent ter wijl
de stand N is geselecteerd, klinkt een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt zodra
u
het bestuurdersportier weer sluit.
Bijzonderheden van de automatische
stand
Als u maximaal wilt accelereren zonder de
s electiehendel te bedienen, trap dan het gaspedaal
volledig in (kick down). De transmissie schakelt
automatisch terug of houdt de ingeschakelde
versnelling vast tot het maximale toerental van de
motor is bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch
terug voor een betere motorremwerking.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom kan
de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als de
wagensnelheid en het motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de
handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden waarna
de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven.
Starten en wegrijden
Vanuit de stand P :
F T rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock .
F
B
eweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen. Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23°C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor en de
transmissie.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt bij het
afzetten van het contact automatisch de stand P
ingeschakeld, behalve als de transmissie in de stand
N staat. In dat geval wordt de stand P na 5
seconden
ingeschakeld (om de vrijloop te kunnen activeren).
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling, waarbij rekening wordt gehouden met de
buitentemperatuur, het wegprofiel, de belading van
de auto en de rijstijl van de bestuurder. Vanuit de neutraalstand N
:
F
T
rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
F
H
oud het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar voren
ter wijl u de toets Unlock
indrukt om de achteruit
R in te schakelen.
Ver volgens, vanuit de stand P of N :
F
L
aat het rempedaal los.
F
G
eef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
F
A
ls de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto zich
onmiddellijk in beweging.
Rijden
171
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen over te slaan. U kunt
deze aanwijzing opvolgen zonder de tussenliggende
versnellingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
werkt dit systeem alleen in de handbediende
stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak
kan naast de pijl ook de geadviseerde
versnelling worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies aan de
rijomstandigheden (helling, belading van de
auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel
vermogen nodig, accelereren, remmen enz.)
aan.
Het systeem zal u
nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
t
erug te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af
(STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-
stand) als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat; zet in dat geval altijd het contact af met
de sleutel of met de knop " START/STOP".
Werking
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt automatisch in de STOP-
stand gezet:
-
B
ij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als u
bij een snelheid lager
dan 3
km/h voor 1.5 BlueHDi-uitvoeringen
of bij stilstaande auto voor PureTech 130 -,
1.6
BlueHDi- en 2.0 BlueHDi 150 -uitvoeringen
de versnellingshendel in de neutraalstand zet en
het koppelingspedaal loslaat,
-
B
ij een auto met een automatische
transmissie : als u
bij een snelheid lager dan
20
km/h voor 1.5 BlueHDi- en 2.0 BlueHDi
180 -uitvoeringen of bij stilstaande auto voor
andere uitvoeringen het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet.
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u
het contact met de sleutel of de toets
"START/STOP" aanzet, weer op nul gezet.
6
Rijden
172
Voor uw comfort tijdens parkeermanoeuvres
zal de STOP-stand enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling niet
werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed
op de werking van andere componenten
van de auto, zoals de remmen, de
stuurbekrachtiging enz.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
In dit geval knippert dit lampje een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Overgang naar de START-stand
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Bijzonderheden: START-stand wordt
automatisch geactiveerd
- de rijsnelheid hoger is dan 25 km/h bij de
uitvoering 2.0 BlueHDi 180 met automatische
transmissie in stand D , of 3
km/h bij andere
uitvoeringen,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.)
waarbij controle van het systeem of van de auto
is vereist.
In dat geval knippert dit verklikkerlampje
een paar seconden, waarna het uitgaat.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-
d
e auto op een steile helling staat (bergopwaarts
of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan
10
km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit
niet toelaten. Dit is volkomen normaal.
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal volledig
intrapt,
-
B
ij een automatische transmissie:
•
a
ls u, ter wijl de stand D of M is geselecteerd,
het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, ter wijl de stand N is geselecteerd en
het rempedaal is losgelaten, de stand D of M
selecteert,
•
o
f als u
de achteruitversnelling inschakelt.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te houden,
kan het nuttig zijn het Stop & Start-systeem uit te
schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst
moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt de
START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt
gemaakt, Dit is volkomen normaal.
Rijden
173
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u
nogmaals op de toets drukt, wordt de functie
weer ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat
uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Met de toets touchscreen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen. Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Selecteer het tabblad "
Rijfuncties" en daarna het
tabblad " Stop & Star t ".
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert
dit lampje op het instrumentenpaneel
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie met
de weergave van een melding.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan
de motor afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u
het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten met de sleutel of door op de
" START/STOP "-knop te drukken.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan deze
accu uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
181
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet
wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het
gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0: de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een storing
in de snelheidsbegrenzer.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas te
hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de derde versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie moet
de stand D zijn geselecteerd of moet, in de stand M ,
minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld. Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregeling na het schakelen
actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan tijdelijk
worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Bij het afzetten van het contact worden alle
geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten altijd in
de buurt van de pedalen.
6
Rijden
212
180°-weergavePark Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren: het
d etecteert een parkeerplek en neemt vervolgens het
sturen van u
over bij het inparkeren.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
bedient de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal,
de versnellingsbak en de koppeling.
Bij een automatische transmissie (EAT6/EAT8)
bedient de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal
en de koppeling.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het scherm
en geluidssignalen, zodat hij erop kan toezien dat
de manoeuvres veilig worden uitgevoerd. Bij het
parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u
enkele keren
vooruit en achteruit moet steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur
zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de auto
tijdens de gehele manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die
zich in hun dode hoeken bevinden. De functie Park Assist werkt niet als de motor
is afgezet.
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal,
das enz.) – Kans op letsel!
Als Park Assist actief is, wordt de Park Assist
actief is, wordt de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem niet geactiveerd. In de STOP-
modus kan door heractiveren van Park Assist
de motor opnieuw worden gestart.
Wanneer u
vooruitrijdend een parkeerplaats verlaat,
kunt u
dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , centraal B
en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave. Het Park Assist-systeem assisteert u
bij de volgende
manoeuvres:
Rijden
220
Brandstof
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 56 liter.
R eserveniveau: 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal, is het
minimale niveau in de brandstoftank
bereikt. Als het lampje gaat branden,
bevindt zich nog ongeveer 6
liter
brandstof in de tank.
Indien uw auto is voorzien van het Stop &
Start-systeem, tank dan nooit wanneer de
motor zich in de STOP-stand bevindt; zet in dat
geval altijd het contact af met de sleutel of met
de knop "START/STOP" bij een auto met het
Keyless entry and start-systeem.
Ta n k e n
Indien u per vergissing de verkeerde brandstof
voor uw auto tankt, moet de tank beslist
worden afgetapt voordat de motor kan worden
gestart.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt,
zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het
contact gaan branden in combinatie met de
weergave van de melding en het geluidssignaal.
Tijdens het rijden worden deze melding en dit
geluidssignaal steeds vaker herhaald naarmate het
niveau 0
dichter wordt genaderd.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u
met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een lege brandstoftank (diesel) .Een sticker aan de binnenzijde van de vulklep geeft
aan welke brandstof u moet tanken voor het type
motor in uw auto.
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt
veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de
afdichting van het brandstofcircuit. Als u klaar bent met tanken:
F
P
laats de vuldop.
F
D
raai de dop rechtsom.
F
S
luit de brandstofvulklep.
Om veilig te tanken:
F
Z
et de motor af.
F
D
ruk als de auto is ontgrendeld op de achterste
gedeelte van de brandstofvulklep om deze te
openen.
F
D
raai de vuldop linksom.
F
V
er wijder de vuldop en bevestig deze
aan de haak aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep.
F
V
ul de tank volledig, maar laat het vulpistool niet
meer dan drie keer afslaan ; doet u dit wel, dan
kan dit leiden tot storingen.
Praktische informatie
230
Bevestigen op het dak
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze punten
zijn niet zichtbaar als de portieren zijn gesloten.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten aan de rand van het dak.Maximale daklast op de allesdragers, bij
een maximale laadhoogte van 40
cm (m.u.v.
fietsendrager): 80 kg
.
Raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm uw
snelheid aan de rijomstandigheden aan
om schade aan de allesdragers en de
bevestigingspunten op de auto te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Voorschriften
Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen
dat een van de zijden wordt overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien kan de
stabiliteit van de auto door de belading worden
beïnvloed.
Controleer bij lange reizen bij elke stop of de
lading nog goed vastzit.
Ver wijder de allesdragers zodra deze niet meer
nodig zijn. Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
allesdragers uitsteekt en daardoor in contact
kan komen met het schuif-/kanteldak als dit
wordt bediend.
Motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de motorkap
niet worden geopend zolang het linker
voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
Gebruik de beschermde zone.
Zorg er voor dat u
bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voor werpen en kleding uit de buur t van de
ventilator.
Praktische informatie