
99
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels of het ver vangen van de batterij van
de afstandsbediening moet de afstandsbediening
worden gesynchroniseerd.
F
D
ruk binnen 5 seconden na het aanzetten van
het contact op de toets 4
en houd de toets
1
seconde ingedrukt.
Als het synchroniseren is gelukt, wordt de
melding " OK" weergegeven op het display van
de afstandsbediening.
Als het niet is gelukt, wordt de melding " FA I L"
weergegeven.
F
V
oer de handelingen nogmaals uit.
Voorzieningen vóór5. Dashboardkastje met verlichting
6. Portier vakken
7. Parfumeur
8. USB-aansluiting
9. 12V-aansluiting vóór (120
W)
10. Opbergruimte of CD-speler of draadloze
oplader
11. Opbergruimte
12 . Bekerhouder
13. Armsteun vóór met opbergruimte
14 . 12V-aansluiting achter (120
W)
15. Aanjager achter
16. 230V-accessoireaansluiting
1. Handgreep
2. Zonneklep
3. Kaarthouder
4. Opbergruimte onder het stuurwiel
Zonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt en is voorzien van een make-
upspiegel met verlichting.
F
O
pen als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor
het opbergen van pasjes.
3
Ergonomie en comfort

100
Dashboardkastje
F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt in
werking zodra het wordt geopend.
Hierin bevindt zich de schakelaar A voor het
uitschakelen van de passagiersairbag.
Het dashboardkastje biedt tevens toegang tot de
behuizing voor de patronen van de par fumeur B .
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit –
bij een noodstop of een aanrijding kan dit
leiden tot ernstig letsel!
Aansteker/12V-aansluiting(en)
F Om de aansteker te gebruiken deze indrukken en enkele seconden wachten tot de aansteker uit
zichzelf naar buiten springt.
F
V
er wijder, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120
W) wilt aansluiten, de
aansteker en sluit een geschikte adapter aan.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die
niet door PEUGEOT is goedgekeurd, zoals
een lader met USB-aansluitingen, kan leiden
tot storingen in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een slechte
radio-ontvangst of storingen in de weergave
van de displays.
USB-aansluiting
Op de USB-aansluiting kunt u draagbare apparatuur,
zoals een digitale audiospeler (iPod®) of een USB-
stick aansluiten.
Via de USB-lezer kunt u
de audiobestanden op uw
draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers
van het audiosysteem.
Deze bestanden worden beheerd via de
bedieningsfuncties op het stuur of vanaf het
audiosysteem.
Het draagbare apparaat kan tijdens het gebruik
via de USB-aansluiting automatisch worden
opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg de betreffende audiorubriek voor meer
informatie over Audio en telematica en met name de
USB-aansluiting.
Ergonomie en comfort

103
Sluiten
Parfumeur
Dit autonome systeem verspreidt een aangename
geur in het interieur. Het bestaat uit een patroon met
drie geuren.
Dit systeem werkt alleen bij draaiende motor.
Inschakelen/instellen
De par fumeur kan worden ingeschakeld en ingesteld
via het touchscreen:
-
r
echtstreeks via het menu Applicaties ,
-
o
f door een ambiance van de functie i-Cockpit
Amplify te personaliseren.
F
K
lap de twee delen van het deksel terug.
Via het menu Applicaties : De par fumeur wordt ook aangestuurd
door de functie i-Cockpit Amplify
.
Vervangen van de patroon
De patroon is via het dashboardkastje bereikbaar. F
T
rek bij ingeschakeld contact nok 1 in de richting
van de pijl om de gebruikte patroon vrij te geven.
F
V
er wijder de lege patroon 2 uit de houder.
Als de patroon is ver wijderd, werkt de par fumeur
niet meer.
F
Sel
ecteer " Parfumeur ",
F
s
electeer een van de drie beschikbare geuren, F
s
electeer de intensiteit waarmee de geur wordt
verspreid: het systeem wordt nu ingeschakeld,
of
F
se
lecteer "
OFF" om het systeem uit te
schakelen.
De wijzigingen worden onmiddellijk doorgevoerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de functie i-Cockpit Amplify .
F
V
er wijder de twee dekseltjes van de nieuwe
patroon.
F
P
laats de nieuwe patroon in de oorspronkelijke
positie in de houder.
De par fumeur werkt weer.
3
Ergonomie en comfort

134
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
inzittenden (uitgezonderd de passagier op de
middelste zitplaats achterin) zo goed mogelijk
te beschermen tegen de gevolgen van een
ernstige aanrijding. De airbags vormen een
aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
ac hte r i n).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u
in deze situaties voldoende te
beschermen.
De airbags werken alleen als het contact is
ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend
zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende een
korte periode enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding,
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het
stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard
boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag
aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld,
bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A) , in de
lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze
naar voren wordt geslingerd.
Veiligheid

137
Veiligheidsadviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en
de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten,
enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de
inzittende bij het afgaan van de airbag ver wonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de
airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daar voor
bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken vast en laat
uw handen niet op het stuur wielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen gaten in
de stuur wielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op het
stuur wiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het
afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daar voor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden.
Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u
zich wenden tot het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding…): dit zou bij het afgaan van de
zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden
dat deze sensoren niet meer goed werken – In dat
geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
5
Veiligheid

153
Mechanisch kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de
carrosserie aangebrachte sticker.
InschakelenUitschakelen
F Draai de rode
knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
F
D
raai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links het rechter achterportier. Ver war de rode knop van het kinderslot niet
met de zwarte knop van de noodvergrendeling.
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen worden
geopend.
De vergrendeltoets bevindt zich op het dashboard
aan bestuurderszijde.
Inschakelen
F Druk op deze toets.
Het rode lampje van de toets gaat branden en er
verschijnt een melding ter bevestiging dat de functie
is ingeschakeld.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit rode
lampje branden.
5
Veiligheid

173
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u
nogmaals op de toets drukt, wordt de functie
weer ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat
uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Met de toets touchscreen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen. Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en er
wordt een melding weergegeven.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Selecteer het tabblad "
Rijfuncties" en daarna het
tabblad " Stop & Star t ".
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer
u over een overstroomde weg moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem knippert
dit lampje op het instrumentenpaneel
enige tijd en gaat het ver volgens
permanent branden, in combinatie met
de weergave van een melding.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan
de motor afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u
het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten met de sleutel of door op de
" START/STOP "-knop te drukken.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan deze
accu uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden

233
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's met
een motorolieniveaumeter) of met de
oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een horizontale
ondergrond staat en de motor ten minste
30
minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u
tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u
om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te
vullen.
Controle met de oliepeilstok
F Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde helemaal naar buiten.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de schacht
en trek hem er weer uit om het oliepeil te
controleren: het oliepeil is correct als het tussen
de merktekens A en B ligt.
A = MA XI
B = MINI
Als u
ziet dat het peil boven het merkteken A of
onder het merkteken B ligt, star t dan de motor
niet .
-
A
ls het oliepeil boven het merkteken MAX ligt
(kans op motorschade), neem dan contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
-
A
ls het oliepeil lager is dan het merkteken MIN ,
vul dan altijd motorolie bij.Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ver verst of de
m otorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de
door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto
en motoruitvoering.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie is
aangegeven op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F
D
raai de dop van de vulopening.
F
G
iet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
F
W
acht enkele minuten en controleer ver volgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
F
V
ul indien nodig nog olie bij.
F
D
raai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30
minuten de juiste waarde aangeven.
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven op de
desbetreffende afbeelding van de motorruimte.
7
Praktische informatie