33
Radio Media.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Airconditioning.
Hiermee kunnen onder andere de temperatuur
en de aanjagersnelheid worden ingesteld.
Auto of Rijden*.
Hiermee kunnen bepaalde functies worden
geactiveerd, gedeactiveerd en geconfigureerd.
De via dit menu beschikbare functies
zijn verdeeld onder twee tabbladen:
" Voertuiginstellingen " en "Rijfuncties ".
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Applicaties.
Hiermee kunnen de beschikbare online
services worden weergegeven en hebt
u toegang tot de functie Eco-coaching .
U kunt ook met drie vingers op
het touchscreen drukken om alle
menuknoppen weer te geven. Instellen van het volume/onderbreken
van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Bovenste balk
Bepaalde gegevens worden permanent
weergegeven in de bovenste balk van het het
touchscreen:
-
D
e tijd en de buitentemperatuur (er verschijnt
een blauw lampje bij kans op gladheid).
-
H
erhaling van de informatie over de
airconditioning en rechtstreekse toegang tot
het bijbehorende menu.
-
B
asisinformatie van de menu's Radio Media ,
Telefoon en navigatie-aanwijzingen*.
-
Berichten.
-
T
oegang tot de instellingen voor het
touchscreen en het instrumentenpaneel
(datum/tijd, taal, eenheden enz.).
* Afhankelijk van de uitvoering
Online navigatie of Mirror
Screen
*.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
* V
olgens uitvoering.
1
Instrumentenpaneel
36
Tabblad "Rijfuncties"
FunctiesAanwijzingen
" Park Assist " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Grootlichtassistent "Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Stop & Star t " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Dodehoekbewaking "Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Antispinregeling " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Parkeerhulp " Inschakelen/uitschakelen van de functie.
" Resetten bandenspan.contr. "Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
" Instelling snelheid " Opslaan van snelheden voor de snelheidsbegrenzer of
de programmeerbare snelheidsregelaar.
" Diagnose " Overzicht van de actuele waarschuwingsmeldingen.
" Lane Departure Warning System "Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
Instellingen
PEUGEOT Connect Nav
De via de bovenste menubalk
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
To e t s Aanwijzingen
Selecteren van een thema.
Audio-instellingen (geluidssfeer,
geluidsverdeling, geluidsniveau,
stemvolume, volume beltoon).
Uitschakelen van het scherm.
Instellingen van het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Instrumentenpaneel
60
Openen
12V-aansluitingUSB-aansluitingen
Houd u aan het maximaal toegestane vermogen
om schade aan apparatuur te voorkomen.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays. Draagbare apparatuur die op de
USB-aansluiting is aangesloten, wordt
automatisch opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze voorziening de rubriek
Audio en telematica
.
F
B
eweeg de hendel omhoog.
F
T
rek het deksel helemaal open.
F
T
il, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 watt) wilt
aansluiten, het kapje op en sluit een
geschikte adapter aan.
220V/50Hz-aansluiting
Er is een 220V/50Hz-aansluiting (max. vermogen:
120 W) aangebracht in het achterste opbergvak.
Deze aansluiting werkt als de motor draait, maar
ook in de STOP-stand bij auto's met een Stop &
Start-systeem.
Hierop kunt u draagbare apparatuur, zoals
een digitale audiospeler van het type iPod®,
aansluiten.
F
O
pen het opbergvak.
De USB-aansluiting voorin
kan ook
worden gebruikt om een smartphone
via MirrorLink
TM, Android Auto®
of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone
via het touchscreen kunt gebruiken.
U kunt deze apps bedienen met de toetsen
op het stuur wiel of de toetsen van het
audiosysteem.
Ergonomie en comfort
88
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)/antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van dit lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen/inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand, ...) kan
het nuttig zijn deze systemen uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-uitvoeringen
F Druk op deze toets om de systemen DSC en ASR uit te
schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/GTi-uitvoeringen
F Selecteer " Antispinregeling "
in het menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie uit te
schakelen.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Ter bevestiging van de
uitschakeling gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel branden,
wordt er een melding weergegeven
en gaat het lampje van de toets
branden.
Schakel het systeem/de systemen weer in
zodra de gripomstandigheden dit toelaten.
Het systeem/de systemen wordt /worden
automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden
boven 50
km/h (behalve bij GT/GTi-uitvoeringen).
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-
uitvoeringen
F
D
ruk nogmaals op deze toets
om de systemen DSC en ASR
weer in te schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/
GTi-uitvoeringen F
Sel
ecteer opnieuw
" Antispinregeling " in het
menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie weer
in te schakelen.
Veiligheid
113
Afzetten
F Breng de auto tot stilstand.
F D ruk ter wijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de knop " START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld. Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Contact aanzetten (zonder
te starten)
Het contact kan worden aangezet met de
elektronische sleutel van het Keyless entry
en start-systeem in de auto door zonder de
pedalen in te trappen op de knop " S TA R T/
STOP " te drukken.
U kunt dan ook de verschillende accessoires
activeren (audiosysteem, verlichting, enz.).
F Druk op de knop " START/STOP": de verlichting
en lampjes van het instrumentenpaneel gaan
branden zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten van de motorNoodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
F
H
oud om het afzetten van de motor te
bevestigen de knop " START/STOP"
ongeveer vijf seconden ingedrukt.
Neem bij een storing in de elektronische sleutel
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Procedure voor het in noodgevallen afzetten van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop " START/STOP" ongeveer vijf
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met een
automatische transmissie (EAT6/EAT8) wordt
het stuurslot niet vergrendeld.
Sleutel vergeten
Als de elektronische sleutel niet uit de
lezer is gehaald, wordt u bij het openen
van het bestuurdersportier door een
melding gewaarschuwd.
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
F
P
laats de elektronische sleutel in de lezer.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde versnellingsbak, zet dan
de versnellingshendel in de neutraalstand
en trap vervolgens het koppelingspedaal
volledig in.
F
A
ls uw auto is uitgerust met een
automatische transmissie, zet dan
de selectiehendel in stand P en houd
ver volgens het rempedaal volledig
ingetrapt. F
D
ruk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart.
6
Rijden
181
F Druk op de pal helemaal in en ver wijder de trekhaakkogel door deze naar u toe te
trekken.
F
D
uw op de kogel de pal naar links en
houd deze in die positie.
F
D
uw gelijktijdig de hendel naar voren
om het mechanisme te ontgrendelen
(positie B ).
F
B
reng de beschermdop aan op de
bevestigingssteun onder de achterbumper
en zet deze vast.
F
B
erg de kogel op in de tas.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming,
...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat. -
m
eer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
7
Praktische informatie
213
Overzicht zekeringen
ZekeringN r.Stroomsterkte (A)Functies
F9 5Alarmsysteem, noodoproep en pechhulpoproep.
F13 5Achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F15 1512V-aansluiting.
F16 15A a n s t e ke r.
F17 15Audiosysteem.
F18 20Touchscreen, CD-speler, audio-/navigatiesysteem.
F19 5Regen- en lichtsensor.
F20 5Airbags.
F21 5Instrumentenpaneel.
F22/F24 30Interne/externe sloten, voor en achter.
F23 5Verlichting dashboardkastje, make-upspiegel, plafonniers voor
en achter.
F25/F27 15Ruitensproeierpomp voor en achter.
F26 15Claxon.
F30 15Ruitenwisser achter.
8
In geval van pech
215
12V- ac c u
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege
accu.
Algemeen
12V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden ver werkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn. Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Voordat u werkzaamheden uitvoert
Zet de auto stil, trek de parkeerrem aan,
zet de versnellingsbak in de neutraalstand
en zet ver volgens het contact af.
Controleer of alle elektrische functies van
de auto zijn uitgeschakeld.
Toegang tot de accu
F Verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool (+).
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Op de motor is een afzonderlijk massapunt
aangebracht.
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Toegang:
F
O
pen de motorkap met de hendel in
het interieur en gebruik ver volgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde.
F
Be
vestig de motorkapsteun.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu (externe
accu of een accu van een andere auto) en
startkabels of een startbooster. Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
o f h o g e r.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12 V en een
capaciteit minimaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg er voor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.)
bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
8
In geval van pech