Page 121 of 261

Instrumenten en bedieningsorganen119OnStar-instellingenOnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreek
met een adviseur of log in bij uw account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Eenbericht op het Info-Display geeft door dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer
beschikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie
altijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.Software-updates
OnStar kan op afstand software-
updates uitvoeren, zonder dat zij u
daarover van tevoren inlichten of om
uw toestemming vragen. Deze upda‐
tes verbeteren of behouden de veilig‐
heid en beveiliging of de werking van uw voertuig.
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
ERA GLONASS
ERA GLONASS is een handmatig of
automatisch ingeschakelde nood‐
hulpdienst. Noodhulpcentra bieden
hulp en verschaffen informatie in een
noodgeval.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er automatisch een noodhulp‐
oproep geplaatst. U komt meteen in
contact met een adviseur die nagaat
of er hulp nodig is.
Page 122 of 261

120Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
De service is alleen beschikbaar
voor markten waar deze wettelijk
vereist en geactiveerd is. Daarbij
zijn de handmatige en automati‐
sche noodoproepfunctie afhanke‐
lijk van de beschikbaarheid van de noodhulpcentra en de infrastruc‐
tuur in het betreffende land.
Let op
Voor een beschikbaar en bedrijfsge‐
reed systeem zijn werkende boorde‐
lektronica, mobiele service en een
GLONASS-satellietverbinding
nodig. Afhankelijk van de uitrusting
wordt een reserveaccu gebruikt.
Bedieningsknoppen
SOS knop K
Druk op K en druk na een vraag
nogmaals hierop om een noodhulp‐
verbinding tot stand te brengen.
TECT knop J
Druk op J om een oproep te annule‐
ren of voor onderhoud (alleen voor
monteur).
Status-LEDHet systeem koppelt terug via
gesproken berichten en een LED.
Groen:Het systeem is gereed of
binnen de terugbeltijd,
gedurende welk de advi‐
seur kan terugbellen na
het tot stand brengen van
de verbinding (tot zo'n
twee uur, oog mogelijk met
contact uit).Groen
knippe‐
rend:Het systeem is bezig met
kiezen, verzenden van
gegevens of er wordt een
spraakverbinding tot stand gebracht.Rood:Na het inschakelen van
het contact start het
systeem gedurende maxi‐
maal 15 seconden op,
daarna wordt het led-
lampje groen. Als het led-
lampje rood blijft of van
groen in rood verandert, is
er een probleem. Roep de
hulp van een werkplaats
in.Rood
knippe‐
rend:Oproep is niet mogelijk,
bijv. vanwege niet beschik‐
baar mobiel netwerk.
Page 123 of 261
Instrumenten en bedieningsorganen121Rood/
groen
knippe‐
rend:Systeem staat in testmo‐
dus. Druk niet op een knop
en wacht tot time-out.Uit:Het systeem is uit.
Let op
Bij zeer lage temperaturen kan het
even duren totdat de reserveaccu
opgewarmd is. Wanneer deze
bedrijfsgereed is, wordt de rode LED
groen.
Roep de hulp van een werkplaats in
als het led-lampje na het inschakelen
van het contact niet oplicht.
Page 124 of 261

122VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 122
Lichtschakelaar .......................122
Automatische verlichting .........123
Groot licht ................................ 123
Grootlicht-assistent ..................124
Lichtsignaal ............................. 124
Koplampverstelling ..................125
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 125
Dagrijlicht ................................. 126
Adaptief rijlicht (AFL) ...............126
Alarmknipperlichten .................128
Richtingaanwijzers ..................129
Mistlampen voor ......................129
Mistachterlicht ......................... 129
Achteruitrijlichten .....................130
Beslagen lampglazen ..............130
Binnenverlichting .......................130
Regelbare instrumentenverlichting .........130
Leeslampen ............................. 131
Verlichting handschoenenkastje ..............131
Verlichting zonneklep ..............131Verlichtingsfuncties ....................131
Instapverlichting ......................131
Uitstapverlichting .....................132
Ontlaadbeveiliging accu ..........132Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
m:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Controlelampje 8 3 101.
Page 125 of 261

Verlichting123Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:activering of deactivering
van de automatische
verlichting. Schakelaar
keert terug naar AUTO8:zijmarkeringslichten9:dimlichtAchterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 126.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 126.
Groot licht
Page 126 of 261

124VerlichtingDuw tegen de hendel om van dimlicht
op groot licht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het groot licht uit te schakelen.
Grootlicht-assistent 3 126.
Grootlicht-assistent
Deze functie maakt dat het groot licht 's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/h als hoofdrijverlichting te
gebruiken is.
Het systeem schakelt automatisch naar dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 20 km/h.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.Activeren
U activeert de grootlicht-assistent
door de richtingaanwijzerhendel
tweemaal in te drukken. Het groot licht wordt automatisch ingeschakeld
bij snelheden hoger dan 40 km/h.
Het groene controlelampje f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld groot licht.
Controlelampje f 3 101.
Deactiveren
Druk eenmaal op de keuzehendel. De
functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht aanstaat, wordt de grootlicht-assistent gedeac‐
tiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht uitstaat,
blijft de grootlicht-assistent geacti‐
veerd.
De laatste instelling van de grootlicht-
assistent blijft gehandhaafd wanneer
het contact weer wordt ingeschakeld.
Lichtsignaal
Trek aan de hendel om de lichtsigna‐
len te activeren.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het groot licht uit.
AFL-led-koplampen 3 126.
Page 127 of 261

Verlichting125KoplampverstellingHandmatige koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Dynamische automatische koplamp‐
verstelling 3 126.
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto’s met halogeenkoplampen
De stelschroeven zitten boven de
koplamp.
Draai de stelbouten met een schroe‐
vendraaier een halve slag rechtsom.
Om de koplampen weer in te stellen
op linksrijdend verkeer moet u de stel‐
schroeven op beide koplamphuizen een halve slag linksom draaien.Voorzichtig
Laat de koplamphoogte na het
deactiveren controleren.
Wij bevelen aan een monteur te
raadplegen.
Page 128 of 261

126VerlichtingAuto’s met adaptief rijlicht
1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe en houd deze vast
(lichtsignaal).
3. Contact inschakelen.
4. Na ongeveer vijf seconden gaat controlelampje f knipperen en
klinkt er een geluidssignaal.
Bij een andere versie zijn de koplam‐ pen via het menu Persoonlijke instel‐
lingen aan te passen voor ritten aan
de andere kant van de weg. Selecteer
de relevante instelling in Instellingen,
I Voertuig .
Persoonlijke instellingen 3 110.
Telkens wanneer u het contact
inschakelt, knippert controlelampje f
ter herinnering ongeveer vier secon‐
den lang.
Ga voor het deactiveren op dezelfde
wijze te werk als bovenstaand
omschreven. Controlelampje f knip‐
pert bij het deactiveren van de functie niet.
Controlelampje f 3 101.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt bij daglicht automatisch
ingeschakeld wanneer de motor
draait.
Het systeem schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en koplampen,
afhankelijk van het aanwezige licht.
Automatische verlichting 3 123.Adaptief rijlicht (AFL)
De functies van het adaptief rijlicht
(AFL) zijn alleen beschikbaar bij led-
koplampen voor dimlicht en groot
licht. Het bereik van de lichtbundel, de
lichtverdeling en de -intensiteit
worden getriggerd op basis van de
lichtomstandigheden, het wegdek en
de rijsituatie.
Led-koplampen voor dimlicht en
groot licht
Led-koplampen voor dimlicht en groot
licht zorgen voor beter zicht onder alle
omstandigheden.
De bediening is hetzelfde als voor
halogeen koplampen.
Lichtschakelaar 3 122, groot licht
3 123 , lichtsignaal 3 124, koplampin‐
stelling in het buitenland 3 125.
Automatische verlichting 3 123.
AFL-led-koplampfuncties De AFL-led-koplampfuncties zijn
automatisch actief, wanneer de licht‐
schakelaar in stand AUTO staat. AFL-
led-koplampen hebben de volgende
functies: