Page 193 of 277
Rijden en bediening191Stekkerdoos ontgrendelen en
omlaagklappen. Afsluitplug uit kogel‐ stangopening trekken en opbergen.
Spanstand kogelstang controleren
● Draaiknop rust op de kogelstang.
● Groene markering op de draai‐ knop is niet zichtbaar.
● Blokkeerpen boven aan de kogelstang is naar binnen getrok‐ken.
● Sleutel zit in het slot.
Zo niet, eerst de kogelstang opspan‐
nen alvorens deze in het koppelings‐
huis te duwen:
● Sleutel in het slot steken en kogelstang ontgrendelen.
● Draaiknop op de kogelstang indrukken en ingedrukt rechtsomdraaien totdat deze vastklikt.
Sleutel blijft in het slot zitten.
Kogelstang monteren
Aangespannen kogelstang in de
kogelstangopening steken en stevig
omhoogduwen totdat deze hoorbaar vastklikt.
De draaiknop springt automatisch
terug in de uitgangspositie en rust zonder speling tegen de kogelstang.
9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Page 194 of 277
192Rijden en bediening
Groene markering op de draaiknop is
zichtbaar.
Kogelstang vergrendelen en sleutel
verwijderen.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Correcte montage van de kogelstang
controleren
● Groene markering op draaiknop is zichtbaar.
● Tussen de draaiknop en de kogelstang mag geen speling
zitten.
● De kogelstang moet stevig in de kogelstangopening vergrendeld
zijn,
● De kogelstang moet zijn en de sleutel moet verwijderd zijn.
9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde kogelstang. Als u de kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Kogelstang demonteren
Sleutel in het slot steken en kogel‐
stang ontgrendelen.
Draaiknop op de kogelstang indruk‐ ken en ingedrukt rechtsom draaien
totdat deze vastklikt. Kogelstang naar
onderen toe lostrekken.
Page 195 of 277
Rijden en bediening193Afsluitplug in kogelstangopening
aanbrengen. Stekkerdoos inklappen.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.
Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
van de elektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 155.
Page 196 of 277

194Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................195
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 195
Auto stallen .............................. 195
Verwerking van sloopauto .......196
Controle van de auto .................196
Werkzaamheden uitvoeren .....196
Motorkap ................................. 196
Motorolie .................................. 197
Koelvloeistof ............................ 198
Sproeiervloeistof ......................199
Remmen .................................. 200
Remvloeistof ............................ 200
Accu ........................................ 200
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 201
Wisserblad vervangen .............202
Gloeilamp vervangen .................202
Halogeenkoplampen ...............202
Xenonkoplampen ....................205
Mistlampen .............................. 206
Richtingaanwijzers vooraan ....206
Achterlichten ............................ 207
Zijrichtingaanwijzers ................209Derde remlicht ......................... 210
Kentekenverlichting .................210
Binnenverlichting .....................210
Instrumentenverlichting ...........210
Elektrisch systeem .....................211
Zekeringen .............................. 211
Zekeringenkast in motorruimte 212
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................214
Boordgereedschap ....................216
Gereedschap ........................... 216
Velgen en banden .....................217
Winterbanden .......................... 217
Aanduidingen op banden ........217
Bandenspanning .....................217
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 219
Profieldiepte ............................ 223
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 224
Wieldoppen ............................. 224
Sneeuwkettingen .....................224
Bandenreparatieset .................225
Wiel verwisselen ......................230
Reservewiel ............................. 233
Starthulp gebruiken ...................235
Trekken ...................................... 236
Auto slepen ............................. 236
Andere auto slepen .................237Verzorging van uiterlijk ..............238
Verzorging exterieur ................238
Verzorging interieur .................241
Page 197 of 277

Verzorging van de auto195Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Wij raden u aan alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
bestuurdersondersteuningssyste‐
men, het brandstofverbruik, de CO 2-
uitstoot en andere emissies van de
auto. Ook kan dan de typegoedkeu‐ ring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer de auto getransporteerd wordt op een trein of een takelwa‐
gen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐
hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
bijv. het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Page 198 of 277
196Verzorging van de autoVerwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
Gasauto's moeten worden afgevoerd
door een speciaal daartoe bevoegd
bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking
uitvoeren.
De koelventilator kan ook bij uitge‐ schakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem en de
Xenonkoplampen werken met een zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Page 199 of 277

Verzorging van de auto197
Druk de veiligheidspal omhoog en
open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor
automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Sluiten Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendel vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Gebruik
olie met de juiste specificatie. Aanbe‐ volen vloeistoffen en smeermiddelen
3 243.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
vijf minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken
gebruikt.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Page 200 of 277
198Verzorging van de auto
Het wordt geadviseerd dezelfde
kwaliteit olie te gebruikt als bij de laat‐
ste olieverversing.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok.Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Inhouden 3 258.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ongeveer -28 °C. In noorde‐
lijke landen met extreem lage tempe‐
raturen biedt de af-fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot
ongeveer -37 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.
Koelvloeistof en anti-vries 3 243.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Afhankelijk van de motor worden er verschillende koelvloeistofreservoirs
gebruikt.