Page 33 of 277

Sleutels, portieren en ruiten31
Bedien de schakelaar in de portierbe‐kleding voor de betreffende ruit. Druk
om te openen of trek om te sluiten.
OpenenKort indrukken: ruit gaat in fasen
open.
Lang indrukken: ruit opent automa‐ tisch tot de eindstand. Om de bewe‐
ging te stoppen drukt u nogmaals op
de schakelaar.
Sluiten
Kort trekken: ruit gaat in fasen dicht.
Langer trekken: ruit sluit automatisch
tot de eindstand. Om de beweging te
stoppen drukt u nogmaals op de
schakelaar.
Beveiligingsfunctie
Stuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten boven de middelste stand op
weerstand, dan stopt het sluiten
onmiddellijk en beweegt de ruit weer
omlaag.
Beveiligingsfunctie negeren
Bij een stroeve werking door ijsvor‐
ming e.d. het contact inschakelen en
daarna meermaals aan de schake‐
laar trekken totdat de ruit in stappen
is gesloten.
Overbelasting Worden de ruiten in korte tijd meer‐maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
diening enige tijd gedeactiveerd.Storing
Activeer de ruitelektronica als volgt,
wanneer de ruiten niet automatisch
kunnen worden geopend of gesloten:
1. Sluit de portieren.
2. Ontsteking inschakelen.
3. Ruit volledig sluiten en de toets nog eens vijf seconden ingedrukt
houden.
4. Ruit volledig openen en de toets nog eens één seconde ingedrukt
houden.
5. Deze handeling herhalen voor alle ruiten.
Page 121 of 277

Verlichting119Afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt
geactiveerd tot een snelheid van
40 km/u.
Achteruitrijfunctie Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐ uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat
u de auto uit de achteruitversnelling hebt gezet of totdat u sneller dan
7 km/u vooruitrijdt.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking
treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog:Rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:Linker richtingaan‐ wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
Page 122 of 277
120VerlichtingU kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Mistlampen voor
Om in te schakelen >
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
voor wordt het dimlicht automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Schakel de ontsteking uit.
2. De richtingaanwijzerhendel volle‐ dig omhoog- (parkeerlichten
rechts) of omlaaghalen (parkeer‐
lichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.