2InleidingInleiding
Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen
bedienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐ ving van het land waarin u zich
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.
Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan.Elke Opel Service Partner biedt u
eersteklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde
specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van dezehandleiding
● Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit
model beschikbare opties en
functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de
afzonderlijke paragrafen geeft
aan waar u de informatie die u
zoekt kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
Kort en bondig91Elektrische ruitbediening .......35
2 Buitenspiegels ......................33
3 Centrale vergrendeling .........21
4 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................. 153
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht /
groot licht, grootlichtassis‐
tentie ................................... 106
Uitstapverlichting ................ 109
Parkeerlichten .....................107
6 Regeneratie op verzoek .....168
7 Cruise control .....................171
Snelheidsbegrenzer ............173
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 174
Verwarmd stuurwiel ..............68
8 Instrumenten ........................ 77
Driver Information Center ...... 85
9 Waarschuwingslamp voor
frontaanrijding ....................174
Waarschuwing
voetganger vóór ..................18010Knoppen voor Driver
Information Center ................85
11 Wis-/wasinstallatie
voorruit, wis-/
wasinstallatie achter ............. 69
12 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................ 153
13 Info-display ........................... 88
14 Status-LED alarmsysteem ...30
Lichtsensor .......................... 104
Lampje oplaadstatus ...........214
15 Handschoenenkastje ...........59
16 Verwarming en ventilatie ....149
17 Alarmknipperlichten ...........106
SPORT-modus ................... 161
Traction Control-systeem ...169
Elektronische stabiliteits‐
regeling .............................. 170
Parkeerhulp /
Geavanceerde
parkeerhulp ........................ 182
Lane Keep Assist ...............201
18 Elektrische aansluiting ..........72
19 Keuzehendel ....................... 16220USB-poort
21 Bedieningsorganen voor
display .................................. 88
22 Handrem ............................. 166
23 Aan/Uit-knop ....................... 156
24 Stuurwiel instellen ................68
25 Claxon .................................. 69
26 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 224
27 Zekeringenkast ..................238
28 Lichtschakelaar ..................103
Instellen koplampreikwijdte 106
Mistachterlicht ....................107
Instrumentenverlichting ......108
20Sleutels, portieren en ruitenAfstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Let op
Leg de elektronische sleutel niet in
de bagageruimte of voor het info-
display.
Batterij elektronische sleutel
vervangen
Batterij meteen vervangen zodra het
systeem niet meer goed werkt of het
bereik ervan afneemt. Een bericht op het Driver Information Center geeft
aan dat de batterij moet worden
vervangen 3 93.
Batterij in de elektronische sleutel
vervangen 3 17.
Elektronische sleutel
synchroniseren
De elektronische sleutel synchroni‐
seert zichzelf automatisch bij elke
startprocedure.Storing
Als de centrale vergrendeling niet kan
worden vergrendeld of ontgrendeld of als het aandrijvingssysteem niet kan
worden gestart, kan dit de volgende
oorzaken hebben:
● Storing in elektronische sleutel.
● De elektronische sleutel is buiten
ontvangstbereik.
● De accuspanning is te laag.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Om de storing te verhelpen, de positie
van de elektronische sleutel verande‐ ren.
Handmatig ontgrendelen 3 21.Opgeslagen instellingen
Steeds wanneer de auto wordt uitge‐
schakeld, worden de volgende instel‐ lingen automatisch door de elektroni‐
sche sleutel opgeslagen:
● automatische klimaatregeling
● verlichting
● Infotainment-systeem
● centrale vergrendeling
● comfortinstellingen
De opgeslagen instellingen in het geheugen van de elektronische sleu‐
tel 3 19 worden automatisch toege‐
past wanneer de auto de volgende
keer wordt ingeschakeld.
Voorwaarde is wel dat Bestuurder‐
spersonalisatie is geactiveerd in de
persoonlijke instellingen van het
info-display. Dit moet worden inge‐
steld voor elke elektronische sleutel
die wordt gebruikt. De gewijzigde status is pas beschikbaar nadat de
auto is vergrendeld en ontgrendeld.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Sleutels, portieren en ruiten21Centrale vergrendeling
Ontgrendelt en vergrendelt portieren,
bagageruimte en oplaadklep.
Door aan de binnenste portierhand‐
greep te trekken wordt het desbetref‐
fende portier ontgrendeld. Door nog
eens aan de handgreep te trekken
gaat het portier open.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch
ontgrendeld.
Let op
Wanneer na ontgrendeling met de
afstandsbediening geen van de
portieren word geopend, worden
deze na korte tijd automatisch
opnieuw vergrendeld. Een voor‐
waarde is dat de instelling is geacti‐
veerd in de persoonlijke instellingen
3 94.Werking van handzender
Ontgrendelen
Druk op (.
De ontgrendelmodus kan in het menu
Persoonlijke instellingen op het info-
display worden ingesteld. U kunt uit
twee instellingen kiezen:
● Alle portieren, de bagageruimte en de oplaadklep worden met
één druk op ( ontgrendeld.
● Alleen het bestuurdersportier, de
bagageruimte en de oplaadklep
worden met één druk op
( ontgrendeld. Om alle portieren
te ontgrendelen, drukt u twee‐
maal op (.
Selecteer de desbetreffende instel‐
ling in Instellingen , I Voertuiginstel‐
lingen op het info-display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte afstandsbediening. Opge‐
slagen instellingen 3 20.
Ontgrendelen en openen van de
achterklep 3 29.
Vergrendelen
Sluit de portieren, de bagageruimte
en de oplaadklep.
22Sleutels, portieren en ruiten
) indrukken.
Bij een niet volledig gesloten bestuur‐ dersportier werkt de centrale vergren‐deling niet.
Bevestiging
De werking van de centrale vergren‐
deling wordt bevestigd door de alarm‐
knipperlichten. Een voorwaarde is dat
de instelling in de persoonlijke instel‐
lingen 3 94 is geactiveerd.
Werking elektronisch
sleutelsysteem
De elektronische sleutel moet zich
binnen een bereik van ongeveer 1 m van het betreffende portier buiten de
auto bevinden.
Ontgrendelen
Druk op de knop op de desbetref‐
fende buitenkruk en trek aan de kruk.
De ontgrendelmodus kan in het menu Persoonlijke instellingen op het info-
display worden ingesteld. U kunt uit twee instellingen kiezen:
● Alle portieren, de bagageruimte en de oplaadklep worden met
één druk op de knop op een van
de buitenkrukken ontgrendeld.
● Alleen het bestuurdersportier, de
bagageruimte en de oplaadklep
worden met één druk op de knop op het bestuurdersportier
Sleutels, portieren en ruiten23ontgrendeld. Om alle portieren teontgrendelen, drukt u tweemaal
op de toets.
U kunt de instelling wijzigen in het
menu Instellingen op het info-display.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Vergrendelen
Druk op de knop op een van de
buitenkrukken.
Alle portieren, de bagageruimte en de
oplaadklep worden vergrendeld.
Het systeem vergrendelt als een van
de volgende dingen gebeurt:
● Het ontgrendelen vond meer dan
vijf seconden geleden plaats.
● De knop op een buitenkruk is tweemaal ingedrukt binnen
vijf seconden om de auto te
ontgrendelen.
● Er is een portier geopend en alle portieren zijn nu gesloten.
Als het bestuurdersportier niet volle‐
dig is gesloten of als de elektronische sleutel zich nog in de auto bevindt,
kan er niet worden vergrendeld.
Als er twee of meer elektronische
sleutels in de auto's zijn geweest en
de auto één keer aan was, worden de portieren vergrendeld, zelfs als er
maar één elektronische sleutel uit de
auto wordt genomen.
Ontgrendelen en openen van de
achterklep
De achterklep kan worden ontgren‐
deld en geopend door de touchpad-
schakelaar in te drukken wanneer de
elektronische sleutel in de buurt is. De
portieren blijven vergrendeld. Achter‐
klep 3 29.Bediening met toetsen op de
elektronische sleutel
De centrale vergrendeling kan ook
worden bediend met de toetsen op de
elektronische sleutel.
Druk op ( om te ontgrendelen.
Druk op ) om te vergrendelen.
Druk kort op ) en houd vervolgens
O ten minste vier seconden ingedrukt
om het verwarmingssysteem of de
airconditioning en de achterruitver‐
warming van buiten de auto in te
schakelen.
26Sleutels, portieren en ruitenUitgesteld vergrendelen is alleen
mogelijk wanneer de functie Anti-
buitensluit functie is uitgeschakeld.
Dit kan worden gewijzigd in de boord‐ instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 94.
Aan : bij het indrukken van de toets
voor centrale vergrendeling ), geven
drie geluidssignalen aan dat
vertraagde vergrendeling geacti‐
veerd is.
De portieren vergrendelen niet tot vijf
seconden na het sluiten van het laat‐
ste portier. Uitgesteld vergrendelen
kan tijdelijk worden genegeerd door
de centrale-vergrendelingstoets )
of ) op de elektronische sleutel in te
drukken.
Uit : De portieren worden onmiddellijk
vergrendeld wanneer de centrale- vergrendelingstoets ) of ) op de
elektronische sleutel wordt ingedrukt.Automatisch vergrendelen
Automatisch vergrendelen na
wegrijden
Deze beveiligingsfunctie kan zo
worden geconfigureerd dat deze
automatisch alle portieren, de achter‐ klep en de oplaadklep sluit wanneer
de keuzehendel uit de stand P is
gezet.
Als de auto na een rit stilstaat, wordt
hij automatisch ontgrendeld zodra de auto wordt uitgeschakeld.
U kunt deze automatische vergren‐
deling in- of uitschakelen in het menu
Instellingen , I Voertuiginstellingen op
het info-display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
U kunt de instelling opslaan voor de gebruikte elektronische sleutel 3 20.
Automatische hervergrendeling
na ontgrendeling
Deze functie kan geconfigureerd
worden om automatisch alle portie‐
ren, de bagageruimte en de oplaad‐klep te vergrendelen kort nadat u
deze met de elektronische sleutel
hebt ontgrendeld, vooropgesteld dat
er geen portier openstaat.
U kunt deze automatische herver‐
grendeling in- of uitschakelen in het
menu Instellingen , I Voertuiginstellin‐
gen op het info-display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte elektronische sleutel 3 20.
Passieve portiervergrendeling
Deze functie vergrendelt de auto
automatisch na enkele seconden als
er eerder een elektronische sleutel in de auto is herkend, alle portieren
daarna gesloten zijn en de elektroni‐
sche sleutel niet in de auto achter‐
blijft.
Als de elektronische sleutel in de auto
blijft zitten of als de auto niet wordt
uitgezet, is passieve portiervergren‐
deling niet mogelijk.
Sleutels, portieren en ruiten27Als er twee of meer elektronische
sleutels in de auto's zijn geweest en
de auto één keer aan was, vergren‐
deld de functie de auto zelfs als er
maar één elektronische sleutel uit de
auto wordt genomen.
Om vergrendelen van de auto te voor‐
komen, bijv. als er inzittenden in de
auto blijven, moet het systeem
worden uitgeschakeld.
Druk om het systeem uit te schakelen gedurende enkele seconden op de
centrale-vergrendelingsknop terwijl
er een portier open is. De functie blijft uitgeschakeld totdat de centrale-
vergrendelingsknop wordt ingedrukt
of de auto wordt ingeschakeld.
U kunt deze passieve vergrendeling
in- of uitschakelen in het menu
Instellingen , I Voertuiginstellingen I
Op afstand vergrendelen /
ontgrendelen / starten op het info-
display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
U kunt de instelling opslaan voor de
gebruikte elektronische sleutel 3 20.Kindersloten9 Waarschuwing
Gebruik de kindersloten wanneer
kinderen op de achterste zitplaat‐
sen worden vervoerd.
Duw de pen in het achterportier naar
de voorste stand. Het portier kan niet
meer van binnen worden geopend.
Zet de pen weer naar achteren om het
kinderslot uit te schakelen.
Externe functie smartphone
Met deze functie kan een smartphone met de auto worden verbonden en
kunnen externe autofuncties worden
gebruikt. Functies afhankelijk van
beschikbaarheid.
Functies omvatten: ● Externe commando's: Gebruiken
voor het vergrendelen/ontgren‐
delen van de auto, extern starten van de interieurklimaatregeling,
of claxon in-/uitschakelen en met lichten knipperen.
● Autostatus: Bekijk de actieradius en het hoogspanningsaccupeil
van de auto, de oplaadstatus en
de bandenspanningen.
● Welkomstverlichting: Verzoek om inschakeling van het licht bij
nadering van het voertuig.
● Plaatsbepalingsservices: Sla de parkeerlocatie op of start de navi‐
gatie met de GPS-coördinaten
van de auto.