Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
De motor starten in de stand autostop
In de vooruitversnelling start de motor wan-
neer het rempedaal niet is ingetrapt of het
gaspedaal wordt ingetrapt. De transmissie
wordt automatisch opnieuw ingeschakeld als
de motor opnieuw wordt gestart.
Omstandigheden waarin de motor automatisch
opnieuw start in de stand autostop:
• De schakelhendel wordt uit DRIVE gezet.
• De comfortstand van de temperatuur in het
interieur wordt gehandhaafd.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.• De temperatuur van het klimaatsysteem of
de aanjagersnelheid wordt handmatig ver-
steld.
• De accuspanning daalt naar een te lage
waarde.
• Lage vacuümwaarde van remsysteem (bijv.
na meerdere keren na elkaar remmen).
• De schakelaar STOP/START OFF is inge-
drukt.
• Er doet zich een storing voor in het STOP/
START-systeem.
• De vierwielaandrijving is in de stand 4LO
gezet.
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen
1. Druk op de schakelaar STOP/START OFF
(in de rij schakelaars). Het lampje in de
schakelaar dooft.
2. De melding STOP/START OFF (Stop/
Start-systeem uit) wordt weergegeven in
het gedeelte Stop/Start van het display in
de instrumentengroep. Raadpleeg de pa-
Schakelaar STOP/START OFF
185
ragraaf "Instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Uw instrumentenpaneel leren ken-
nen" in het instructieboekje voor meer
informatie.
3. Bij de volgende stop van het voertuig
(nadat het STOP/START-systeem is uitge-
schakeld) zal de motor niet worden
uitgeschakeld.
4. Het STOP/START-systeem schakelt elke
keer zelfstandig weer in wanneer het con-
tact uit- en weer ingeschakeld wordt.
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen
Druk op de schakelaar STOP/START OFF (in
de rij schakelaars). Het lampje in de schake-
laar dooft.
Raadpleeg voor uitgebreide informatie over
het Stop/Start-systeem de paragraaf "Stop/
Start-systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" van uw instructieboekje.
Systeemstoring
Wanneer zich in het STOP/START-systeem
een storing voordoet, zal het systeem de mo-
tor niet uitschakelen. In het display in de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VICE STOP/START SYSTEM” (onderhoud
Stop/Start-systeem) weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie.
Als in het display in de instrumentengroep de
melding "SERVICE STOP/START SYSTEM"
wordt weergegeven, moet u het systeem laten
controleren door een erkende dealer.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol
bij snelheden boven 40 km/u (25 mph) de
werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol bevinden
zich aan de rechterzijde van het stuur.
Cruisecontrol-schakelaars
1 — Druk op Cancel
2 — Druk op Set (+)/Accel
3 — Druk op Resume
4 — Druk op On/Off
5 — Druk op Set (-)/Decel
STARTEN EN RIJDEN
186
Uitschakelen
Druk kort op de aan/uit-knop van de Adaptive
Cruise Control (ACC) om het systeem uit te
schakelen.
“Adaptive Cruise Control (ACC) Off” [“Adap-
tive Cruise Control (ACC) Uit] wordt weerge-
geven in het display van de instrumenten-
groep om aan te geven dat de ACC is
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de ACC ingeschakeld
te laten wanneer u deze niet gebruikt. U
kunt het systeem dan per ongeluk instel-
len en sneller rijden dan u wilt. U kunt dan
de controle over het stuur verliezen en een
ongeval veroorzaken. Laat het systeem al-
tijd uitgeschakeld als u het niet gebruikt.
Volgafstand instellen
De volgafstand voor de ACC kan worden inge-
steld door de instelling van de volgafstand te
variëren tussen vier balken (grootst), drie
balken (groot), twee balken (normaal) en één
balk (klein). Aan de hand van deze instel-waarde voor de volgafstand en de rijsnelheid
berekent ACC de afstand tot uw voorligger.
Deze afstand wordt ingesteld. Deze afstands-
instelling verschijnt op het display in de in-
strumentengroep.
• Om de instelling van de volgafstand te
verhogen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen—Verhogen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling
van de volgafstand verhoogd met één balk
(groter).
• Om de instelling van de volgafstand te
verlagen, drukt u kort op de knop Afstand
Instellen—Verlagen. Telkens wanneer de
knop wordt ingedrukt, wordt de instelling
van de volgafstand verlaagd met één balk
(kleiner).
Werking van ACC bij stoppen
Als het ACC-systeem uw auto tot stilstand
brengt bij het volgen van een doelvoertuig,
gaat uw auto automatisch weer rijden als het
doelvoertuig binnen twee seconden optrekt.
Als het doelvoertuig niet binnen twee secon-
den optrekt nadat uw auto tot stilstand is
gekomen, wordt het ACC met stop-systeemgeannuleerd en worden de remmen gelost. Er
wordt een melding van de annulering weerge-
geven op het display in de instrumenten-
groep, en er klinkt een waarschuwingssig-
naal. Op dit moment moet de bestuurder
ingrijpen.
Terwijl de ACC met stop uw auto op zijn plaats
heeft gehouden, zal, als de veiligheidsgordel van
de bestuurder wordt losgemaakt of het bestuur-
dersportier wordt geopend, het ACC met stop-
systeem worden geannuleerd en de remmen wor-
den gelost. Er wordt een melding van de
annulering weergegeven op het display in de
instrumentengroep, en er klinkt een waarschu-
wingssignaal. Op dit moment moet de bestuurder
ingrijpen.
WAARSCHUWING!
Als het ACC-systeem de snelheid hervat,
moet de bestuurder ervoor zorgen dat zich
geen voetgangers, voertuigen of objecten
in het pad van het voertuig bevinden. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
STARTEN EN RIJDEN
192
WAARSCHUWING!
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
omgeving te richten. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Het wordt sterk aanbevolen de afneem-
bare trekhaak te verwijderen voordat u
ParkSense gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft. Als u dit niet
doet, kan persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij het obsta-
kel bevindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker een
continue toon klinkt. Afhankelijk van de
afmetingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensoren de
trekhaak detecteren en abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter de auto
aanwezig is.
LET OP!
• ParkSense is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoep-
randen worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine af-
standen worden obstakels boven of
onder de sensoren niet gedetecteerd.
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetec-
teerd. Het is raadzaam om over uw
schouder te kijken, ook wanneer u ge-
bruik maakt van ParkSense.
PARKSENSE
PARKEERSENSOREN VOOR
EN ACHTER
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden, bewa-
ken het gebied achter het voertuig dat binnenhet zichtveld van de sensoren valt. De senso-
ren kunnen in horizontale richting obstakels
op een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm
(12 tot 79 inch) van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obsta-
kel.
De zes ParkSense sensoren die zich in de
voorkant/voorbumper bevinden, bewaken het
gebied vóór de auto dat binnen het zichtveld
van de sensoren valt. De sensoren kunnen in
horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 120 cm (12 tot 47 inch)
van het voorpaneel/de voorbumper detecte-
ren, afhankelijk van de plaats, het type en de
richting van het obstakel.
Als een obstakel binnen 200 cm (79 inch)
achter de achterbumper wordt gedetecteerd
terwijl het voertuig in REVERSE staat, wordt
een waarschuwing weergegeven op het dis-
play in de instrumentengroep. Bovendien
klinkt er een geluidssignaal (wanneer Sound
and Display (Geluid en weergave) wordt ge-
selecteerd in het deel met door de klant te
programmeren functies van het Uconnect
systeem). Als het voertuig het object nadert,
STARTEN EN RIJDEN
196
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de trechter volledig is
geplaatst zodat hij de afsluitklep open-
houdt.
3. Giet de brandstof in de trechter.
4. Verwijder de trechter uit de vulleiding,
reinig hem voordat u hem terug plaatst in
de reservewielset.
WAARSCHUWING!
• Houd brandende sigaretten en vuur uit
de buurt van de auto wanneer de vulklep
is geopend of tijdens het tanken.
• Vul nooit brandstof bij wanneer de motor
draait. Dit is in strijd met de meeste
plaatselijke richtlijnen en kan ertoe lei-
den dat het storingslampje gaat bran-
den.
• Er kan brand ontstaan als u een jerrycan
die in een auto staat met brandstof vult.
Dit kan leiden tot brandwonden. Plaats
een jerrycan altijd op de grond alvorens
deze te vullen.
LET OP!
Voorkom morsen en overlopen van brand-
stof.
Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden
Brandstof die is verontreinigd door water of
vuil, kan ernstige schade aan het brandstof-
systeem van de motor veroorzaken. Goed on-derhoud van het brandstoffilter en de brand-
stoftank is essentieel. Raadpleeg de
paragraaf "Dealer Service" in het hoofdstuk
"Service en onderhoud" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Brandstofopslag — dieselbrandstof
Als u hoeveelheden brandstof opslaat, is een
goed onderhoud van de opgeslagen brandstof
ook van groot belang. Brandstof verontreinigd
met water zal de groei van "bacteriën" bevor-
deren. Deze bacteriën vormen "slib" dat het
brandstoffiltersysteem en -leidingen ver-
stopt. Tap regelmatig condens van de toevoer-
tank af en vervang het filter van de leiding op
gezette tijden.
OPMERKING:
Wanneer een dieselmotor zonder brandstof
komt te staan, wordt er lucht in het brand-
stofsysteem gezogen.
Als het voertuig niet start, raadpleegt u de
paragraaf "Dealer Service / Voorvullen wan-
neer de motor geen brandstof heeft gehad" in
het hoofdstuk "Service en onderhoud" in uw
instructieboekje voor meer informatie.
Brandstofvulopening in noodgevallen
205
OPMERKING:
• Het kan tot vijf seconden duren voordat
de DEF-meter actueel is nadat een liter
of meer Diesel Exhaust Fluid (DEF) is
getankt. Als er sprake is van een storing
met betrekking tot het DEF-systeem,
kan het zijn dat de meter de werkelijke
stand niet bijwerkt. Bezoek uw erkende
dealer voor onderhoud.
• De DEF-meter wordt mogelijk ook niet
onmiddellijk na het vullen bijgewerkt
als de temperatuur van de DEF-
vloeistof lager is dan -11 °C (12 °F). De
DEF-leidingverwarming zal de DEF-
vloeistof pas na een bepaalde bedrijfs-
periode verwarmen, waarna de meter
wordt bijgewerkt. Onder zeer koude om-
standigheden is het mogelijk dat de
meter het nieuwe vloeistofniveau pas
na meerdere ritten aangeeft.LET OP!
•Om morsen van dieseluitlaatvloeistof en
mogelijke schade aan het dieseluitlaat-
vloeistofreservoir als gevolg van overlo-
pen te voorkomen, mag u het reservoir
na het vullen niet "helemaal bijvullen".
• VUL NOOIT TE VEEL VLOEISTOF
BIJ. Dieseluitlaatvloeistof bevriest onder
-11 °C (12 °F). Het systeem voor de
dieseluitlaatvloeistof is ontworpen om te
werken bij temperaturen lager dan het
vriespunt van de dieseluitlaatvloeistof,
als echter het reservoir te vol en bevriest,
kan het systeem beschadigd raken.
• Wanneer u dieseluitlaatvloeistof morst,
reinig dan onmiddellijk de plaats met
water en gebruik een absorberend mate-
riaal om de gemorste vloeistof op de
grond op te nemen.
• Probeer niet de motor te starten als per
ongeluk dieseluitlaatvloeistof in de
brandstoftank heeft bijgevuld, aange-
zien dit kan leiden tot ernstige motor-
schade, met inbegrip van maar niet be-
perkt tot storingen in de brandstofpomp
en de verstuivers.
LET OP!
• Vul nooit de tank nooit met iets anders
dan DEF – met name vormen van kool-
waterstof, zoals dieselbrandstof, brand-
stofadditieven, benzine of andere pro-
ducten op oliebasis. Zelfs een zeer
kleine hoeveelheid hiervan, minder dan
100 deeltjes per miljoen of minder dan
30 ml (1 oz.) per 295 liter (78 gallon)
zal het hele DEF-systeem dusdanig ver-
ontreinigen dat het moet worden vervan-
gen. Als eigenaars een jerrycan, trechter
of mondstuk gebruiken tijdens het vul-
len van de tank, moeten deze nieuw zijn
of alleen zijn gebruikt voor het vullen
met DEF. Mopar levert een aansluitbaar
mondstuk mee met DEF voor dit doel-
einde.
3. Stop onmiddellijk met het vullen van de
DEF-tank wanneer een van de volgende
dingen gebeurt: de DEF stroomt niet meer
uit de vulfles in de DEF-vulopening, er
spat DEF uit de vulopening of het DEF-
vulpistool wordt automatisch
uitgeschakeld.
4. Plaats de dop weer op de DEF-vulopening.
STARTEN EN RIJDEN
208
Motor/versnellingsbakMax. toelaatbaar aanhangergewicht —
met aanhangerremMax. toelaatbaar aanhangergewicht —
zonder aanhangerremDisselgewicht (zie de opmerking)
3.0-liter dieselmodellen met aandrijving op alle wielenzonderStart/Stop-systeem en Diesel Exhaust Fluid (DEF)
Alle modellen m.u.v. Sum-
mit3500 kg (7716 lbs) 750 kg (1653 lbs) 175 kg (386 lbs)
Summit-model 2949 kg (6500 lbs) 750 kg (1653 lbs) 147 kg (324 lbs)
3.0-liter dieselmodellen met aandrijving op alle wielenmetStart/Stop-systeem en Diesel Exhaust Fluid (DEF)
Alle modellen m.u.v. Sum-
mit en Trailhawk zonder
carterbeschermingsplaten3500 kg (7716 lbs) 750 kg (1653 lbs) 175 kg (386 lbs)
Alle modellen m.u.v. Sum-
mit en Trailhawk met car-
terbeschermingsplaten2949 kg (6500 lbs) 750 kg (1653 lbs) 147 kg (324 lbs)
Summit- en Trailhawk-
modellen2949 kg (6500 lbs) 750 kg (1653 lbs) 147 kg (324 lbs)
Bij het trekken van een aanhanger mag het technisch toegestane gewicht in volledig beladen toestand niet met meer dan 10% of 100 kg
(220 lbs) worden overschreden, waarbij de laagste waarde geldig is en op voorwaarde dat de snelheid wordt beperkt tot 100 km/u (62 mph) of
lager.
OPMERKING:
Het disselgewicht van de aanhanger moet worden opgeteld bij het gewicht van inzittenden en lading en mag nooit hoger zijn dan de waarde die is
aangegeven op de band- en beladingsinformatiesticker. Raadpleeg de paragraaf "Banden" in het hoofdstuk "Service en onderhoud" voor meer in-
formatie.
STARTEN EN RIJDEN
210
LET OP!
Deze stappen moeten worden opgevolgd,
om er zeker van te zijn dat de tussenbak in
de neutraalstand (N) staat alvorens het
voertuig achter een camper wordt ge-
sleept, om schade aan inwendige onderde-
len te voorkomen.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand op
een vlakke ondergrond terwijl de motor
draait.
2. Houd het rempedaal ingetrapt.
3. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.
4. Als het voertuig is uitgerust met Quadra-
Lift luchtvering, controleert u of het voer-
tuig op de normale rijhoogte is ingesteld.
5. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houd daarmee gedurende vier
seconden de verzonken knop NEUTRAL
(N) van de tussenbak (deze bevindt zich
bij de modusschakelaar) ingedrukt. Het
lampje achter het N-symbool gaat knippe-
ren om aan te geven dat wordt gescha-
keld. Het lampje stopt met knipperen (en
blijft branden) nadat het schakelen naarNEUTRAAL (N) voltooid is. Het bericht
“FOUR WHEEL DRIVE SYSTEM IN NEU-
TRAL” (vierwielaandrijfsysteem in neu-
traal) verschijnt op het display in de
instrumentengroep.
6. Nadat het schakelen voltooid is en het
NEUTRAL (N)-lampje blijft branden, laat
u de knop NEUTRAL (N) los.
7. Schakel de versnellingsbak in REVERSE
(achteruit).
8. Laat het rempedaal gedurende vijf secon-
den los en zorg ervoor dat de auto niet
gaat rollen.9. Houd het rempedaal ingetrapt. Schakel
de transmissie weer naar de stand
NEUTRAL.
10. Trek de handrem stevig aan.
11. Met de transmissie en de tussenbak in
de stand NEUTRAL, houdt u de knop
START/STOP ingedrukt totdat de motor
wordt uitgeschakeld.
12. Zet de schakelhendel in de stand PARK.
Laat het rempedaal los.
13. Druk twee keer op de knop STOP/START
(zonder het rempedaal in te trappen) om
het contact in de stand OFF te zetten.
14. Bevestig het voertuig aan het slepend
voertuig met een geschikte trekhaak.
15. Zet de handrem vrij.
16. Zet de contactschakelaar in de stand
ON/RUN, maar start de motor niet.
17. Controleer of de stuurkolom is
ontgrendeld.
18. Koppel de minkabel van de accu los en
zet hem vast uit de buurt van de minpool
van de accu.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
218