INTERIEUR
Interieurvoorzieningen
1 — Portiergreep 5 — Radio 9 — Versnellingshendel 13 — Koplampschakelaar
2 — Ventilatieroosters 6 —Handschoenenkastje/opbergvak 10 — Contactschakelaar 14 — Schakelaar elektrische
raambediening/portiervergrendeling
3 — Schakelflipper 7 — Stoelen 11 — Bedieningselementen van
cruisecontrol
4 — Instrumentengroep 8 — Klimaatregeling 12 — Bedieningselementen display
in instrumentengroep
13
LET OP!
Als u door blijft rijden terwijl het lampje
voor de versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan de versnellingsbak ernstig be-
schadigd of defect raken.
— Waarschuwingslampje van alarm-
systeem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedurende circa
15 seconden, wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld, en knippert vervolgens
langzaam totdat het alarmsysteem wordt uit-
geschakeld.
Gele waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje Onderhoud
adaptieve cruisecontrol
Dit lampje gaat branden wanneer de ACC niet
werkt en onderhoud nodig heeft. Raadpleeg
voor meer informatie de paragraaf "Adaptieve
cruise control (ACC)" in het hoofdstuk "Star-
ten en rijden".
— Waarschuwingslampje antiblok-
keerremsysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het ABS-
systeem. Het lampje gaat branden wanneer u
het contact in de stand ON/RUN of ACC/ON/
RUN zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functio-
neert en dat onderhoud zo snel mogelijk moet
worden uitgevoerd. Het gewone remsysteem
zal echter normaal functioneren ervan uit-
gaande dat het waarschuwingslampje rem-
systeem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje niet gaat branden
als het contact in de stand ON/RUN of ACC/
ON/RUN wordt gezet, moet het remsysteem
worden gecontroleerd door een erkende dea-
ler.
— Waarschuwingslampje ESC uitge-
schakeld — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) is uitgescha-
keld.Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet,
wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het controlelampje ESC UIT gaat branden
wanneer de tractiemodus is ingesteld op
Sport, Track of Full OFF in de rijmodi.
— Waarschuwingslampje elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) actief — in-
dien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer het elektro-
nisch stabiliteitsregelsysteem actief is. Het
controlelampje van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het contact in de
stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet
en ESC actief is. Als de motor draait, behoort
dit lampje uit te gaan. Wanneer het controle-
lampje ESC continu blijft branden terwijl de
motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESC-systeem. Als het lampje blijft bran-
den nadat er verschillende keren is gestart en
u meerdere kilometers (mijlen) hebt gereden
met een snelheid hoger dan 48 km/u
81
LET OP!
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
Gele controlelampjes
— Lampje luchtvering — indien
aanwezig
Dit lampje brandt terwijl het luchtveringssys-
teem de rijhoogte actief aanpast.
Controlelampje Forward Collision War-
ning uit — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat Forward Collision
Warning is uitgeschakeld.
— Controlelampje 4WD LOW — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje mistachterlichten
— indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Groene controlelampjes
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit wordt weergegeven wanneer de ACC is
ingeschakeld en een doelvoertuig is gedetec-
teerd. Raadpleeg de paragraaf "Adaptieve
cruisecontrol (ACC) — indien aanwezig" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
85
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld op de gewenste snelheid. Raad-
pleeg de paragraaf "Cruisecontrol" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie
brandt continu groen wanneer beide rij-
strookmarkeringen zijn gedetecteerd en is
het systeem gereed voor het geven van visu-
ele en voelbare waarschuwingen als een rij-
strook onbedoeld wordt verlaten. Raadpleeg
de paragraaf "Rijstrookdetectie — indien
aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en rij-
den" voor meer informatie.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Indicatielampje sneeuwmodus SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de sneeuw-
modus actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje sportmodus
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
— Indicatielampje sportmodus SRT
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Indicatielampje sleepmodus SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de sleep-
modus actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje modus Track SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de modus
Track actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
86
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.
OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
Witte controlelampjes
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
is uitgerust met adaptieve cruisecontrol
(ACC) en deze is ingeschakeld, maar nietingesteld. Raadpleeg de paragraaf "Adaptieve
cruisecontrol (ACC) — indien aanwezig" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
Indicatielampje aangepaste modus SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de aange-
paste modus SRT actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
maar niet is geactiveerd, brandt het controle-
lampje van de rijstrookdetectie continu wit.
Dit gebeurt wanneer alleen de linker, rechter
of geen van beide rijstrookmarkeringen wordt
gedetecteerd. Wanneer slechts één rijstrook-
markering wordt gedetecteerd, is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-
wingen wanneer onbedoeld de rijstrook wordt
verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Als de ingestelde snelheid
wordt overschreden, gaat een geel waarschu-
wingslampje knipperen en klinkt er een aan-
87
houdend geluidssignaal. De waarschuwing
ingestelde snelheid kan worden in- en uitge-
schakeld via het display van de instrumen-
tengroep.
OPMERKING:
Het waarschuwingslampje knippert niet geel
en er klinkt geen aanhoudend geluidssignaal
tenzij de snelheid met 3 km/h (1,9 mph) of
meer wordt overschreden.
Raadpleeg de paragraaf "Menu-items van het dis-
play in de instrumentengroep" in het hoofdstuk
"Uw Instrumentenpaneel leren kennen" in het
instructieboekje voor meer informatie.
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er een
geluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. Als de ingestelde snelheid wordt over-
schreden, gaat een geel waarschuwings-lampje knipperen en klinkt er een
aanhoudend geluidssignaal (maximaal tien
seconden of totdat de snelheid niet meer
wordt overschreden). De snelheidswaarschu-
wing kan op het display van de instrumenten-
groep worden in- en uitgeschakeld. Raad-
pleeg voor meer informatie de paragraaf
"Menu-items display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw instrumentenpa-
neel leren kennen".
OPMERKING:
Het waarschuwingslampje knippert niet geel
en er klinkt geen aanhoudend geluidssignaal
tenzij de snelheid met 3 km/h (1,9 mph) of
meer wordt overschreden.
OPMERKING:
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Selec Speed Con-
trol — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed Con-
trol is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient de
vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low te
staan en drukt u op de knop op het instrumen-
tenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— Indicatielampje valetfunctie SRT
Dit lampje gaat branden als de Valetfunctie
actief is.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan dat het groot-
licht is ingeschakeld. Als het dimlicht is
ingeschakeld, duwt u de multifunctionele
hendel naar voren (naar de voorkant van het
voertuig) om het grootlicht in te schakelen.UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
88
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN — BEN-
ZINE.....................155
Automatische versnellingsbak......155
Normaal starten...............155
DE MOTOR STARTEN — 3.0-LITER
DIESELMOTOR..............157
Automatische versnellingsbak.......158
Normaal starten...............158
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................158
3.6-liter en 5.7-liter motoren.......158
Dieselmotor..................159
SRT-motoren.................159
HANDREM................160
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK .....................162
Sleutelblokkering..............163
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .163
ECO-modus..................163
Achttraps automatische transmissie . . .164
SPORTMODUS — INDIEN AANWE-
ZIG ......................167
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................167
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I —
indien aanwezig...............167
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II —
indien aanwezig...............167
Schakelstanden...............168
Schakelprocedures.............169
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig...................172
QUADRA-LIFT — INDIEN AANWE-
ZIG ......................172
Omschrijving.................172
Standen van de luchtvering........175
Berichten Display in
instrumentengroep.............176
Bediening...................176
SELEC-TERRAIN — INDIEN AAN-
WEZIG....................177
Selec-Terrain-modus selecteren......177
Berichten Display in
instrumentengroep.............178
SELEC-TRACK — INDIEN AANWE-
ZIG (SRT).................178
Custom....................179
Actief dempingssysteem..........179
Launch Control— Indien aanwezig. . . .180
Richtlijnen voor gebruik op het circuit .181
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN
AANWEZIG................183
Automatische modus............183
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt.............184
De motor starten in de stand autostop .185
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................185
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................186
Systeemstoring...............186
CRUISECONTROL...........186
Activering...................187
STARTEN EN RIJDEN
153
De gewenste snelheid instellen.....187
De snelheid aanpassen...........187
Snelheid hervatten.............188
Accelereren om in te halen........188
Uitschakelen.................188
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) ....................189
Activering..................189
Gewenste snelheid instellen........189
De snelheid aanpassen...........190
Hervatten...................191
Uitschakelen................192
Volgafstand instellen............192
Werking van ACC bij stoppen.......192
Modus wijzigen...............193
PARKSENSE PARKEERHULPSYS-
TEEM....................194
ParkSense sensoren.............194
ParkSense in-/uitschakelen........194
Display in de instrumentengroep.....194
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................195
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........196
ParkSense sensoren.............196
In-/uitschakelen...............197
In- en uitschakelen.............197
Rijden met aanhanger...........197
Algemene waarschuwingen........197
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM
PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG................198
RIJSTROOKDETECTIE........199
Werking van rijstrookdetectie.......199
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen. . .200
PARKVIEW ACHTERUITRIJCA-
MERA ...................200
Symbolen en berichten op het display. .200
BRANDSTOF TANKEN — BENZINE-
MOTOR...................201
Noodontgrendeling voor
brandstofvulklep...............203
BRANDSTOF TANKEN — DIESEL-
MOTOR...................203
Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden...................205
Brandstofopslag — dieselbrandstof . . .205
Diesel Exhaust Fluid (DEF)........206
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER..............209
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — Niet-SRT. . . .209
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — SRT.......211
Trekhaakkap verwijderen (Summit-
modellen) — indien aanwezig.......212
Trekhaakkap verwijderen (SRT-modellen) —
indien aanwezig...............213
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN
CAMPER..................214
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................215
Slepen achter een camper - modellen met
tweewielaandrijving.............216
Slepen achter een camper — Quadra-Trac I
(tussenbak met één versnelling) modellen
met vierwielaandrijving...........216
Slepen achter een camper — Quadra–Trac
II/Quadra–Drive II modellen met
vierwielaandrijving.............217
STARTEN EN RIJDEN
154